Openbaring 1
- DE openbaring van JEZUS CHRISTUS, die God Hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen die haast geschieden moeten, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft;
- Dewelke het Woord Gods betuigd heeft, en de getuigenis van Jezus Christus, en al wat hij gezien heeft.
- Zalig is hij die leest en zijn zij die horen de woorden dezer profetie, en die bewaren hetgeen in dezelve geschreven is; want de tijd is nabij.
- Johannes aan de zeven gemeenten die in Azië zijn: Genade zij u en vrede van Hem Die is, en Die was, en Die komen zal; en van de zeven Geesten Die voor Zijn troon zijn;
- En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed,
- En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.
- Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen.
- Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige.
- Ik, Johannes, die ook uw broeder ben en medegenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was in het eiland genaamd Patmos, om het Woord Gods en om de getuigenis van Jezus Christus.
- En ik was in den geest op den dag des Heeren, en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin,
- Zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste; en: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek, en zend het aan de zeven gemeenten die in Azië zijn, namelijk tot Éfeze, en tot Smyrna, en tot Pérgamum, en tot Thyatíra, en tot Sardis, en tot Filadélfia, en tot Laodicéa.
- En ik keerde mij om, om te zien de stem die met mij gesproken had; en mij omgekeerd hebbende, zag ik zeven gouden kandelaren;
- En in het midden van de zeven kandelaren Een, den Zoon des mensen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten, en omgord aan de borsten met een gouden gordel;
- En Zijn hoofd en haar was wit gelijk als witte wol, gelijk sneeuw; en Zijn ogen gelijk een vlam vuurs;
- En Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem als een stem van vele wateren.
- En Hij had zeven sterren in Zijn rechterhand; en uit Zijn mond ging een tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn aangezicht was gelijk de zon schijnt in haar kracht.
- En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste;
- En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods.
- Schrijf hetgeen gij gezien hebt, en hetgeen is, en hetgeen geschieden zal na dezen;
- De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten.
Inleiding🔗
Dit hoofdstuk is een algemene inleiding van het gehele boek, en bevat:
I. Opschrift en verklaring van de oorsprong en het doel van het boek, vers 1, 2.
II. De apostolische zegen, uitgesproken over allen, die behoorlijke aandacht zullen wijden aan de inhoud van het boek, vers 3-8.
III. Een heerlijk visioen of verschijning van de Heere Jezus Christus aan de apostel Johannes, aan wie hij deze openbaring mededeelde, vers 9-20.
Openbaring 1:1-2🔗
Wij hebben hier:
I. Wat wij kunnen noemen het voetstuk van dit boek.
1. Het is de openbaring van Jezus Christus. Dat is de gehele Bijbel, want alle openbaring komt van Jezus Christus en alles trekt zich weer in Hem samen. En in deze laatste dagen heeft God tot ons gesproken door de Zoon, en betreffende Zijnen Zoon. Het heeft Christus, als de Koning Zijner gemeente, tot hiertoe behaagd haar te doen weten door welke regelen en maatregelen Hij zijn regering wil uitbreiden, en als de profeet van Zijn gemeente maakt Hij haar hier bekend de dingen, die hierna geschieden zullen.
2. Het is de openbaring, die God Hem (aan Christus) gegeven heeft. Hoewel Christus zelf God is, en als zodanig het licht en het leven in zich zelven heeft, toch omdat Hij de bediening vervult van Middelaar Gods en der mensen, ontvangt Hij zijn inlichtingen van de Vader. De menselijke natuur van Christus, hoewel toegerust met de grootste wijsheid, oordeelkunde en scherpzinnigheid, kon langs de weg der rede deze grote gebeurtenissen niet ontdekken, want zij worden niet door natuurlijke oorzaken verwekt, maar hangen geheel van Gods wil af, zij waren alleen het voorwerp van Goddelijke voorwetenschap en kunnen aan een geschapen geest enkel door openbaring bekend worden. Onze Heere Jezus is de grote vertrouweling van de Goddelijke openbaring, aan Hem danken wij de kennis van wat wij van God verwachten en Hij van ons verwacht.
3. Deze openbaring heeft Christus door Zijn engel gezonden. Merk op de bewonderenswaardige orde in de Goddelijke openbaring. God gaf haar aan Christus, en Christus belastte een engel om haar aan de gemeente mede te delen. De engelen zijn Gods boodschappers, zij zijn gedienstige geesten voor degenen, die de zaligheid beërven zullen. Zij zijn dienaren van Jezus Christus, de machten en overheden zijn Hem onderworpen, alle engelen Gods moeten Hem aanbidden.
4. De engel heeft haar de apostel Johannes te kennen gegeven. Gelijk de engelen de boodschappers van Christus zijn, zo zijn de dienaren de boodschappers van de gemeenten, wat zij van de hemel ontvangen, moeten zij aan de gemeenten mededelen. Johannes was de apostel, die voor dezen dienst gekozen werd. Sommigen denken dat hij de enig-overgebleven apostel was, nadat al de anderen hun getuigenis met hun bloed bezegeld hadden. Dit zou het laatste boek van de Goddelijke openbaring zijn, en werd daarom aan de gemeente kenbaar gemaakt door de laatste apostel. Johannes was de geliefde discipel. Hij was onder het Nieuwe Testament, gelijk Daniël onder het Oude Verbond, een zeer gewenst man. Hij was een dienstknecht van Christus, hij was apostel, evangelist en profeet, en diende Christus in al deze drie buitengewone bedieningen der gemeente. Jakobus was apostel, maar geen profeet of evangelist, Mattheus was apostel en evangelist, maar geen profeet. Lukas was evangelist, maar geen profeet of apostel. Doch Johannes was alle drie, en daarom noemt Christus hem in geheel bijzondere betekenis: Zijn dienstknecht Johannes.
5. Johannes moest deze openbaring overleveren aan de gemeente, aan al de dienstknechten van Christus. Want die openbaring was niet bestemd voor het gebruik van Christus’ buitengewone dienstknechten, de dienaren, alleen, maar voor al Zijn dienstknechten, al de leden der gemeente, zij allen hebben een recht op Gods profetieën en woorden, zij allen hebben er belang bij.
II. Hier hebben wij het onderwerp van deze openbaring, namelijk de dingen, die haast geschieden moeten. De evangelisten geven ons een verhaal van de dingen, die geschied zijn, de profeten vermelden ons de dingen, die geschieden zullen. Deze toekomende dingen zijn geplaatst niet in het helderste licht, waarin God ze zetten kon, maar in het licht, dat Hij het meest geschikt oordeelde, en dat het best paste bij Zijn wijs en heilig voornemen. Waren zij in al hun bijzonderheden meegedeeld zo duidelijk als God ze openbaren kon, dan zou de voorzegging de vervulling voorkomen hebben. Maar nu werden zij duisterder voorzegd, om ons eerbied voor de Schrift te geven en onze aandacht aan te wakkeren en ons onderzoek aan te vuren. Wij ontvangen in deze openbaring een algemeen denkbeeld van de gangen der Goddelijke voorzienigheid en van zijn regering in en voor zijn gemeente, en daarin kunnen vele goede lessen geleerd worden. Deze gebeurtenissen zouden zeker of haastelijk plaatsgrijpen, dat is: het zou spoedig beginnen te geschieden en het geheel zou ook in korten tijd volbracht worden. Want de laatste dagen der wereld zijn nu gekomen.
III. Hier is een bevestiging van de profetie, vers 2. Zij was gegeven aan Johannes, die het woord Gods betuigd heeft en de getuigenis van Jezus Christus en al wat hij gezien heeft. Het verdient opmerking dat de historische boeken van het Oude Testament niet altijd de naam van hun geschiedschrijver vermelden, zoals in de boeken der Richteren, Koningen en Kronieken, maar in de profetische boeken wordt altijd de naam van de schrijver in de aanvang vastgesteld: Jesaja, Jeremia, enz. Evenzo in het Nieuwe Testament, hoewel Johannes zijn naam niet noemt aan het hoofd van zijn eersten brief doet hij het wel bij deze profetie, als gereed om in te staan voor de waarheid van de inhoud, en hij noemt niet enkel zijn naam, maar ook zijn bediening. Hij was iemand, die het woord Gods betuigd heeft in het algemeen, en het getuigenis van Jezus in het bijzonder, en van alle dingen, die hij gezien heeft, hij was een ooggetuige en verborg niets van wat hij gezien had. Niets van hetgeen hij in deze openbaring mededeelde, was van zijn eigen uitvinding of verbeelding, alles was de mededeling van God en de getuigenis van Jezus. Zoals hij er niets aan toevoegde, zo hield hij ook niets van de raad Gods achter.
Openbaring 1:3-8🔗
Hier is de apostolische zegenbede over allen, die betamelijke aandacht zouden wijden aan deze Goddelijke openbaring, en deze zegenbede wordt gegeven meer in het algemeen en daarna meer in het bijzonder.
I. Meer algemeen: aan allen, die de woorden dezer profetie zullen lezen of horen. Deze zegen wordt, naar het schijnt, uitgesproken met het doel om ons aan te moedigen tot het onderzoek van dit boek, en om niet traag te worden door het zien van de duisternis van vele dingen, die het bevat, het zal de moeite van de zorgvuldige en oplettende lezer belonen.
1. Het is een gezegend voorrecht de woorden van God te genieten. Dit was een van de voornaamste voordelen, die de Joden boven de heidenen hadden.
2. Het is een gezegend ding de Heilige Schriften te onderzoeken, die dat doen zijn recht nuttig bezig.
3. Het is een voorrecht niet alleen de Schrift voor ons zelven te lezen, maar die ook te horen lezen door anderen, die bevoegd zijn ons de bedoeling van het gelezene mee te delen en ons in te leiden in het recht verstand daarvan.
4. Het is voor onze zegen niet genoeg de Schrift te lezen en te horen, maar wij moeten ook bewaren hetgeen in dezelve geschreven is, wij moeten het bewaren in ons geheugen. In ons verstand. In onze liefde en in de praktijk, en dan zullen wij gezegend worden inderdaad.
5. Hoe nader wij komen tot de vervulling van de Schrift, des te meer moeten wij er acht op slaan. De tijd is nabij, en wij moeten steeds oplettender worden naarmate wij weten dat de dag nadert.
II. De apostolische zegenbede wordt nu meer in het bijzonder uitgesproken over de zeven gemeenten, die in Azië zijn, vers 4. Deze zeven gemeenten worden in vers 11 genoemd, en aan elke daarvan wordt in de volgende hoofdstukken een afzonderlijke boodschap gezonden. De apostolische zegen wordt meer voornamelijk over deze gemeenten uitgesproken, omdat zij hem de naaste waren, hij was toen op het eiland Patmos, en wellicht had hij de bijzondere zorg en het oppertoezicht voor deze gemeenten, de overige apostelen niet buitengesloten. Indien zij nog in leven waren. Merk hier op:
1. Welken zegen hij uitspreekt over al de gelovigen in deze gemeenten. Genade en vrede, heiligheid en troost. Genade, dat is de welwillendheid van God jegens ons en Zijn goede werk in ons. Vrede, dat is de zoete ondervinding en verzekering van deze genade. Er kan geen ware vrede zijn waar geen ware genade is, en waar de genade voorop gaat zal de vrede volgen.
2. Van wie deze zegen komen moet. In wiens naam zegent de apostel deze gemeenten? In de naam van God, van de Drie-eenheid, want het is een daad van aanbidding, en daarvan is God alleen het waardige voorwerp. De dienaren mogen de gemeenten in geen anderen naam dan de Zijnen zegenen.
A. Hier wordt de Vader het eerst genoemd: God de Vader, dat kan genomen worden, algemeen, voor God als God, of persoonlijk: de eerste Persoon in de heilige Drie-eenheid, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus. En Hij wordt beschreven als Jehova: Die is, en die was en die komen zal. De eeuwige, onveranderlijke, dezelfde die Hij was onder het Oude Verbond, die Hij is voor de gemeente des Nieuwen Testaments, en die Hij zijn zal voor de zegepralende kerk, die komende is.
B. De Heilige Geest hier genoemd de Zeven Geesten, niet zeven in aantal, maar in natuur, de oneindige volmaakte Geest Gods. In wie een verscheidenheid en volheid van gaven en werkingen is. Hij is voor de troon, want gelijk God alle dingen maakt, zo regeert Hij ze ook door die Geest.
C. De Heere Jezus Christus. Hij noemt onze Heere na de Geest, omdat hij het voornemen heeft over Hem meer uit te wijden, over de persoon van Christus, als God geopenbaard in het vlees, die hij vroeger op aarde had zien wonen en nu in verheerlijkte gestalte wederzag. Let op de bijzondere beschrijving, die wij hier van de Heere Christus ontvangen, vers 5.
a. Hij is de getrouwe getuige. Hij was van eeuwigheid de getuige van al de raad Gods. Johannes 1:18, en Hij was in de tijd de getrouwe getuige van de geopenbaarde wil Gods, die nu gesproken heeft tot ons door Zijn Zoon, op wiens getuigenis wij veilig mogen afgaan, want Hij is de getrouwe getuige, die niet bedrogen kan worden en ons niet kan bedriegen.
b. Hij is de eerstgeborene uit de doden, de eersteling en het hoofd der opstanding: de enige die verrees door Zijn eigen macht, en die door dezelfde macht al de Zijnen uit hun graven zal opwekken tot eeuwige heerlijkheid, want Hij heeft hen wedergeboren tot een levende hoop door zijn opstanding uit de doden.
c. Hij is de overste van de koningen der aarde, van Hem hebben zij hun gezag, door Hem wordt hun macht beperkt en hun toorn opgebonden, door Hem worden hun raadslagen vernietigd en aan Hem zijn zij verantwoording schuldig. Dat is goede tijding voor de gemeente, en een goed bewijs voor de Godheid van Christus, die de Koning der koningen en de Heere aller heren is.
d. Hij is de grote vriend van Zijn gemeente en van Zijn volk, een die grote dingen voor hen gedaan heeft, en dat uit zuivere belangeloze liefde. Hij heeft hen liefgehad, en als gevolg van die eeuwige liefde:
Ten eerste. Hen van hun zonden gewassen in Zijn bloed. Zonde laat een smet op de ziel achter, een smet van schuld en van onreinheid. Niets kan die smet wegnemen dan het bloed van Christus, en liever dan dat zij niet zou weggewassen worden, was Christus bereid om Zijn eigen bloed te storten, om daardoor vergeving en reinheid voor hen te verwerven.
Ten tweede. Hij heeft hen gemaakt tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader. Na hen gerechtvaardigd en geheiligd te hebben, maakt Hij hen koningen voor Zijn Vader, dat is: in Zijns Vaders Naam, met diens goedkeuring en tot diens heerlijkheid. Als koningen overwinnen zij de wereld, doden de zonden, regeren hun eigen geest, zegepralen over Satan, hebben macht en invloed bij God door het gebed, en zullen de wereld oordelen. Hij heeft hen priesters gemaakt, toegang tot God gegeven. In staat gesteld om het heilige der heiligen binnen te treden en geestelijke aangename offeranden te offeren, en heeft hun een zalving in overeenstemming met hun waardigheid geschonken. En zij zijn gehouden voor deze hoge eerbewijzen en gunsten Hem tot in eeuwigheid heerschappij en heerlijkheid te brengen.
e. Hij zal de Rechter der wereld zijn. Ziet, Hij komt met de wolken en alle oog zal Hem zien, vers 7. Dit boek, de Openbaring, begint en eindigt met een voorzegging van de wederkomst van onze Heere Jezus Christus. Wij behoren er ons aan te gewennen om doorgaand aan de wederkomst van Christus te denken, en die als ons geloof en verwachting in het oog te houden. Johannes spreekt alsof hij haar diezelfden dag nog zag: Ziet, Hij komt! Zo zeker alsof gij het nu reeds met uw ogen aanschouwde. Hij komt met de wolken, die zijn zijn zegekar en staatsiekoets. Hij zal openlijk komen: Alle oog zal Hem zien, het oog van Zijn volk, het oog van Zijn vijanden, uw oog en het mijne. Hij zal komen tot schrik van degenen, die Hem doorstoken hebben, en van allen die Hem opnieuw hebben gewond en gekruisigd door hun afval van Hem, en tot verbazing van de heidenwereld. Want Hij komt om wraak te nemen op hen, die God niet kennen, zowel als op hen, die het Evangelie van Christus ongehoorzaam zijn.
f. Deze beschrijving van Christus wordt goedgekeurd en bevestigd door Hem zelven, vers 8. Hier kent onze Heere Jezus terecht zich dezelfde eer en macht toe, die de Vader toegeschreven worden, vers 4. Hij is het begin en het einde, alle dingen zijn uit Hem, Hij is de Almachtige, Hij is dezelfde eeuwige en onveranderlijke. En voorzeker, al wie beproeft een der zijden van dezen naam van Christus uit te wissen, verdient dat zijn naam uitgedaan worde uit het boek des levens. Die Hem eren zal Hij eren, maar die Hem verachten zullen licht bevonden worden.
Openbaring 1:9-20🔗
Wij komen nu tot het heerlijke visioen, dat de apostel had van de Heere Jezus Christus, toen deze verscheen om hem Zijn openbaring te geven. Merk hier op:
I. De beschrijving, die gegeven wordt van de persoon, die met dit visioen bevoorrecht werd. Hij beschrijft Zichzelf.
1. Zijn tegenwoordige staat en toestand. Hij was de broeder en medegenoot van de gemeenten in de verdrukking, en in het koninkrijk en in de lijdzaamheid van Jezus Christus. Hij was toen, evenals alle andere ware Christenen, een vervolgd man, verbannen en wellicht gevangen om zijn aanhangen van Christus. Hij was hun broeder, hoewel een apostel, hij hechtte meer waarde aan deze zijn betrekking tot de gemeente, dan aan zijn gezag over haar. Judas Iskariot mocht een apostel zijn, maar hij was geen broeder in het gezin Gods. Hij was hun medegenoot, de kinderen van God moeten gemeenschap en gezelschap met elkaar zoeken. Hij was hun medegenoot in de verdrukking, de vervolgde dienstknechten van God leden niet alleen, dezelfde beproevingen werden aan anderen volbracht. Hij was hun medegenoot in de lijdzaamheid, hij deelde niet alleen in hun lijdensomstandigheden, maar ook in hun lijdensgenade. Indien wij de lijdzaamheid der heiligen bezitten, zullen wij niet murmureren wanneer hun beproevingen over ons komen. Hij was hun broeder en medegenoot in de lijdzaamheid van het koninkrijk van Christus, een lijder voor de zaak van Christus, omdat hij diens koninklijke macht over de gemeente en over de wereld erkende en daaraan bleef vasthouden tegenover ieder, die haar wilde bemachtigen.
Door deze beschrijving, die hij van zijn tegenwoordige toestand geeft, erkent hij zijn verplichting om met hen te gevoelen, en zijn vrijmoedigheid om hen door raad en troost te ondersteunen, en bespreekt hij zorgvuldiger aandacht voor hetgeen hij hun te zeggen had van Christus, hun Heere.
2. De plaats, waar hij met deze verschijning werd begunstigd: hij was op het eiland genaamd Patmos. Hij zegt niet wie hem daarheen verbannen had. Het betaamt Christenen weinig en zedig over hun eigen lijden te spreken. Patmos is een eiland in de Egeïsche zee, een van de groep die de Cycladen genoemd wordt, ongeveer twaalf uren in omtrek. Gedurende de gevangenschap was de troost des apostels dat hij niet leed als een kwaaddoener, maar dat het was om de getuigenis van Jezus, omdat hij van Christus als de EMMANUEL, de Zaligmaker, getuigde. Deze zaak was lijden waard, en de Geest der heerlijkheid en van God rustte op de vervolgden apostel.
3. De dag, waarop hij deze verschijning genoot, het was de dag des Heeren, welken Christus voor zich zelven heeft afgezonderd, evenals het avondmaal des Heeren avondmaal of de dis des Heeren heet. Zeker dit kan niet anders dan de Christelijke rustdag, de eerste dag der week, zijn, gewijd aan de herdenking van de opstanding van Christus. Laat ons, die hem onze Heere noemen, Hem op Zijnen dag eren, de dag, die de Heere gemaakt heeft, opdat wij ons daarop zouden verheugen.
4. De toestand van zijn ziel op die dag. Hij was in de Geest. Hij was niet slechts in verrukking toen hij de verschijning ontving, maar ook voor dat ogenblik, hij was in een ernstige, hemelse, geestelijke stemming, onder de gezegende, genadige invloed van de Geest Gods. Zij, die op de dag des Heeren gemeenschap met God willen genieten, moeten trachten hun gedachten en genegenheden aan het vlees en de vleselijke dingen te onttrekken en geheel vervuld te zijn met hemelse dingen. God bereidt gewoonlijk de zielen van de Zijnen voor ongewone openbaringen van Hem zelven voor door de verlevendigende, heiligende invloeden van Zijn Geest.
II. De apostel geeft een verslag van wat hij hoorde toen hij dus in de Geest was. Hij werd opgewekt door een geluid als van een bazuin, en toen hoorde hij een stem, de stem van Christus, die zich noemde met de vroeger vermelden naam: de eerste en de laatste, en de apostel beval op te schrijven de dingen, die nu aan hem zouden geopenbaard worden en de brieven onmiddellijk te zenden aan de zeven gemeenten van Azië, die bij namen genoemd worden. Op die wijze gaf de Heere Jezus, de leidsman onzer zaligheid, aan de apostel kennis van Zijn luisterrijke verschijning met het geluid van een bazuin.
III. Thans volgt de mededeling van hetgeen hij zag. Hij keerde zich om ten einde te zien de stem, wie dat was en vanwaar hij kwam, en toen had hij het wonderbaar visioen voor zich.
1. Hij zag een vertegenwoordiging van de gemeente onder het beeld van zeven gouden kandelaren, want zo wordt dat beeld uitgelegd in het laatste vers van dit hoofdstuk. De gemeenten worden vergeleken met kandelaren, omdat uit haar het licht des Evangelies naar buiten schijnt. De gemeenten zijn geen kaarsen, Christus alleen is ons licht en Zijn Evangelie is onze lamp, maar zij ontvangen haar licht van Christus en van Zijn Evangelie en laten het voor anderen schijnen. Zij zijn gouden kandelaren, want zij moeten kostbaar en zuiver zijn, en op fijn goud gelijken, niet enkel de dienaren maar ook de leden der gemeenten behoren zo te zijn, hun licht moet schijnen voor de mensen, opdat dezen dat ziende God mogen verheerlijken.
2. Hij zag de Heere Jezus Christus in het midden van de gouden kandelaren, want Hij heeft beloofd dat Hij met Zijn gemeente zal zijn tot aan het einde der wereld, en haar vervullen met licht, leven en liefde, want Hij is zelf de levendmakende ziel der gemeente. Merk op:
A. De luisterrijke gedaante, waarin Christus verscheen in verschillende bijzonderheden.
a. Hij was bekleed met een lang kleed tot de voeten, een vorstelijk en priesterlijk kleed, aanduidende heerlijkheid en rechtvaardigheid,
b. Omgord aan de borsten met een gouden gordel, de borstplaat van de hogepriester, waarop de namen van Zijn volk waren gegraveerd: Hij was gegord, gereed om het werk van Verlosser uit te voeren,
c. Zijn hoofd en haar was wit, gelijk witte wol, gelijk sneeuw. Hij was de Oude van dagen, Zijn witte hoofdhaar was geen teken van verval, maar een kroon der heerlijkheid,
d. Zijn ogen waren gelijk een vlam vuur, doorborend en doordringend in de harten en nieren der mensen, schrikverwekkend voor zijn vijanden,
e. Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, sterk en vaststaande, dragende Zijn eigen belangen, en Zijn vijanden onder houdende en tot poeder tredende, zij gloeiden als in een oven.
f. En zijn stem als een stem van vele wateren, van alle rivieren, die zich in elkaar storten. Hij kan en zal zich hoorbaar maken voor allen, die nabij en voor allen die verre zijn. Zijn Evangelie is als een bruisende en machtige stroom, gevoed door de bronnen van opperste wijsheid en kennis. g. En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand, dat is, de dienaren van de zeven gemeenten, die onder zijn leiding staan, al hun licht en invloed alleen van Hem ontvangen en door Hem verzekerd en bewaard worden.
h. Uit Zijn mond ging een tweesnijdend scherp zwaard. Zijn woord, dat heelt zowel als wondt en al de zonden ter rechter- en ter linkerzijde slaat.
i. Zijn aangezicht was gelijk de zon schijnt in hare kracht, met een glans, die te schitterend en te verblindend was voor sterflijke ogen.
B. De indruk, die deze verschijning op Johannes maakte, vers 17. En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan zijn voeten; hij was overweldigd door de grootsheid van de luister en de heerlijkheid, waarmee Christus verscheen, hoewel hij vroeger zo vertrouwelijk met hem geweest was. Hoe goed is het voor ons, dat God tot ons spreekt door mensen gelijk wij zijn, wier verschrikkingen ons niet bevreesd maken, want niemand kan God zien en leven.
C. De neerbuigende goedheid van de Heere Jezus Christus voor Zijn discipel: Hij legde zijn rechterhand op mij, vers 17. Hij richtte hem op, Hij drukte hem niet door Zijn grote macht, maar Hij stortte hem sterkte in en sprak vriendelijke woorden tot hem.
a. Woorden van troost en bemoediging: Vrees niet! Hij onthief Zijn discipel van de slaafse vrees.
b. Woorden van onderrichting, hem mededelende voornamelijk waarom Hij hem aldus verschenen was. En Hij gaf hem te kennen:
Ten eerste. Zijn Goddelijke natuur: Ik ben de eerste en de laatste.
Ten tweede. Zijn vroeger lijden: Ik ben dood geweest. Ik ben dezelfde, die de discipelen aan het kruis zagen hangen toen Hij stierf voor de zonden der mensen.
Ten derde. Zijn opstanding en leven: Ik ben levend in alle eeuwigheid, want Ik heb de dood overwonnen, het graf geopend, en heb het eeuwige leven.
Ten vierde. Zijn bediening en Zijn gezag: Ik heb de sleutels der hel en des doods, een vrijmachtig opperbevel in en over de onzienlijke wereld. Ik open en niemand kan sluiten. Ik sluit en niemand kan openen. Ik open de poorten des doods wanneer het Mij behaagt, en de poorten der eeuwige wereld, van gelukzaligheid of ellende, als Rechter van allen, van wiens vonnis geen hoger beroep mogelijk is.
Ten vijfde. Zijn wil en welbehagen: Schrijf hetgeen gij gezien hebt, en hetgeen is en hetgeen geschieden zal na dezen.
Ten zesde. De betekenis van de zeven sterren, dat zij zijn de dienaren der gemeente, en van de zeven kandelaren, dat zij zijn de zeven gemeenten, aan welke Christus nu Zijn bijzondere en eigenaardige boodschappen zenden zou.