Openbaring 21
- EN ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer.
- En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is.
- En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: Zie, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn.
- En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan.
- En Die op den troon zat, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw.
- En Hij sprak tot mij: Het is geschied. Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Ik zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens voor niet.
- Die overwint, zal alles beërven; en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn.
- Maar den vreesachtigen, en ongelovigen, en gruwelijken, en doodslagers, en hoereerders, en tovenaars, en afgodendienaars, en al den leugenaars, is hun deel in den poel die daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de tweede dood.
- En tot mij kwam een van de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, welke waren vol geweest van de zeven laatste plagen, en sprak met mij, zeggende: Kom herwaarts, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams.
- En hij voerde mij weg in den geest op een groten en hogen berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel, van God.
- En zij had de heerlijkheid Gods, en haar licht was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den steen jaspis, blinkende gelijk kristal;
- En had een groten en hogen muur, en had twaalf poorten, en in de poorten twaalf engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn de namen der twaalf geslachten der kinderen Israëls.
- Van het oosten waren drie poorten, van het noorden drie poorten, van het zuiden drie poorten, van het westen drie poorten.
- En de muur der stad had twaalf fundamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams.
- En hij die met mij sprak, had een gouden rietstok, opdat hij de stad zou meten, en haar poorten, en haar muur.
- En de stad lag vierkant, en haar lengte was zo groot als haar breedte. En hij mat de stad met den rietstok op twaalfduizend stadiën; de lengte en de breedte en de hoogte derzelve waren evengelijk.
- En hij mat haar muur op honderd vier en veertig ellen, naar de maat eens mensen, welke des engels was.
- En het gebouw van haar muur was jaspis; en de stad was zuiver goud, zijnde zuiver glas gelijk.
- En de fundamenten van den muur der stad waren met allerlei kostelijk gesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd,
- Het vijfde sardonyx, het zesde sardis, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist.
- En de twaalf poorten waren twaalf parelen, een iegelijke poort was elk uit één parel; en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorluchtig glas.
- En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en het Lam.
- En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars.
- En de volken die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve.
- En haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; want aldaar zal geen nacht zijn.
- En zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daarin brengen.
- En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams.
Inleiding🔗
Tot hiertoe heeft de profetie van dit boek ons een zeer merkwaardige mengeling doen zien van licht en schaduw, voorspoed en tegenstand, barmhartigheid en oordeel. In de leidingen der Voorzienigheid van Zijn gemeente in de wereld. Nu, bij het besluit, breekt de dag aan en de schaduwen vlieden, een nieuwe wereld verschijnt, want de oude is voorbijgegaan. Sommigen menen dat alles wat de beide laatste hoofdstukken bevatten, gezegd wordt van de toestand der gemeente reeds hier op aarde. In de heerlijkheid van de laatste dagen. Maar anderen, met meer waarschijnlijkheid houden het voor een schildering van de volmaakten en zegevierende staat der gemeente in de hemel. De getrouwe heiligen en dienstknechten Gods hebben slechts korten tijd te wachten, en zij zullen niet alleen zien, maar ook smaken, de volmaakte heiligheid en gelukzaligheid van de toekomende wereld.
In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Een inleiding tot het gezicht van het nieuwe Jeruzalem, vers 1-9.
II. Het gezicht zelf, vers 10-27.
Openbaring 21:1-8🔗
Wij hebben hier een meer algemeen overzicht van de gelukzaligheid der gemeente Gods in haar toekomstigen staat, waaronder wij veiligst haar toestand in de hemel kunnen verstaan.
I. Een nieuwe wereld opent zich nu voor onze ogen, vers 1. En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, dat is: een nieuw heelal, want onder het woord hemel verstaan wij hemel en aarde. Onder een nieuwe aarde bedoelen wij een nieuwe toestand voor de lichamen der mensen en een hemel voor hun zielen. Deze wereld wordt niet opnieuw geschapen, maar opnieuw geopend en vervuld met degenen, die haar beërven zullen. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde zullen dan niet van elkaar onderscheiden zijn, die aarde van de heiligen, hun verheerlijkte lichamen, zal dan geestelijk en hemels zijn en deel uitmaken van deze reine en schitterende woningen. Om plaats te maken voor de aanvang van deze nieuwe wereld, was de oude wereld met al haar moeiten en veranderlijkheid voorbijgegaan.
II. In deze nieuwe wereld zag de apostel de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit de hemel, niet plaatselijk maar oorspronkelijk. Dit nieuwe Jeruzalem is de gemeente Gods in haar nieuwen en volmaakten toestand, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is, heerlijk gemaakt door al de volmaaktheid van wijsheid en heiligheid, geschikt voor de volkomen vereniging met de Heere Jezus Christus in heerlijkheid.
III. De gezegende tegenwoordigheid van God bij Zijn volk wordt hier afgekondigd en bewonderd. Ik hoorde een grote stem uit de hemel, zeggende: Ziet, de tabernakel Gods is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen en God zelf zal bij hen en hun God zijn, vers 3. Merk hier op:
1. De tegenwoordigheid van God bij Zijn gemeente in hare heerlijkheid.
2. Het is een oorzaak van verwondering, dat de heilige God ooit bij een van de mensenkinderen zal wonen.
3. De tegenwoordigheid van God bij Zijn volk in de hemel zal nooit, gelijk hier op aarde, onderbroken worden, maar Hij zal voortdurend bij hen wonen.
4. Het verbond, het gemeenschappelijk belang en de betrekking, die hier tussen God en Zijn volk bestaan, zullen in de hemel volmaakt worden. Zij zullen Zijn volk zijn. Hun zielen zullen als het ware in Hem opgaan met al de liefde, de verering voor en de blijdschap in God, welke hun betrekking tot Hem vereist, en dat zal hun volmaakte heiligheid uitmaken. God zelf zal hun God zijn, zijn onmiddellijke tegenwoordigheid bij hen, zijn liefde aan hen geopenbaard, zijn heerlijkheid op hen gelegd, zullen hun volmaakte gelukzaligheid uitmaken. Hij zal van zijn zijde geheel aan de aard der betrekking voldoen, gelijk zij van hun kant.
IV. Deze nieuwe en gezegende toestand zal geheel vrij zijn van alle moeite en verdriet.
1. Alle gevolgen van vroegere droefenissen zullen weggenomen worden. Hier hebben zij dikwijls tranen gestort, om hun zonden, van droefheid, bij de rampen die de gemeenten troffen, maar nu zullen alle tranen van hun ogen afgewist worden. Geen teken, geen gedachtenis van vroegere droefheid blijft over, geen andere dan die hun tegenwoordige gelukzaligheid nog voller en groter maken kan. God zelf als hun tedere Vader, met Zijn eigen zachte hand, zal al de tranen uit de ogen Zijner kinderen wegwissen, en zij zouden die tranen niet willen missen, nu zij weten dat God zelf ze afdrogen zal.
2. Alle oorzaken van toekomende droefheid zullen weggenomen worden. De dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, dat waren dingen, die mogelijk waren in en behoorden bij hun vroegere toestand, maar de eerste dingen zijn weggegaan.
V. De waarachtigheid en zekerheid van dezen gezegende toestand worden bevestigd door Gods woord en belofte, Johannes ontvangt bevel om het op te schrijven ter eeuwige gedachtenis, vers 5. Het onderwerp van dit gezicht is zo groot en zo belangrijk voor de gemeente en het volk van God, dat zij daarvan de volste verzekering ontvangen moeten en God daarom de waarachtigheid er van herhaalt en doet opschrijven. Bovendien, verscheidene eeuwen zouden voorbijgaan tussen de tijd, waarin het gezicht gegeven, en dien, waarin het vervuld werd, en daarin zouden zware beproevingen in menigte voorkomen, en daarom beval God het op te schrijven tot eeuwige gedachtenis en voortdurend gebruik voor Zijn volk.
1. De zekerheid van de belofte wordt bevestigd. Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw. Daarop volgt: Het is geschied. Zo zeker alsof het reeds gebeurd was. Wij mogen en moeten Gods belofte aannemen alsof zij de vervulling waren, wanneer Hij zegt dat Hij alle dingen nieuw maakt. Is dit in beginsel al geschied.
2. Hij verpandt ons Zijn titels en Zijn eer als zekerheid voor de gehele vervulling, de titels de Alfa en de Omega, het begin en het einde. Het was zijn heerlijkheid dat Hij de aanvang van de wereld en van de gemeente tot stand bracht, het zal zijn heerlijkheid zijn dat Hij het aangevangen werk voleindigt en het niet onvoltooid laat. Gelijk Zijn macht en Zijn wil de eerste oorzaak van alle dingen zijn, zo zijn Zijn welbehagen en heerlijkheid er de volmaking van, Hij zal Zijn doel niet missen, want dan zou Hij niet langer de Alfa en de Omega zijn. De mensen beginnen dikwijls aan dingen, die zij niet voltooien kunnen, maar de raad Gods zal bestaan en Hij zal al Zijn welbehagen doen.
3. Het verlangen van Zijn volk naar dezen zegenrijken toestand levert een ander bewijs voor de waarachtigheid en zekerheid er van. Zij dorsten naar een toestand van zondeloze volmaaktheid en onafgebroken blijdschap in God, en God zelf heeft deze reikhalzende begeerte in hen gewrocht, die nooit voldaan worden kan door enig ander ding hoe ook genaamd, en daarom zou het de foltering der ziel zijn indien zij teleurgesteld werden. Maar dat zou onbestaanbaar zijn met Gods goedheid en met zijn liefde voor de Zijnen, heilige en hemelse begeerten in hen te scheppen, en hun dan de voldoening daarvan te onthouden, .en daarom kunnen zij er van verzekerd zijn, dat wanneer zij hun tegenwoordige moeilijkheden overwonnen hebben, Hij de dorstigen zal geven uit de fontein van het water des levens voor niet.
VI. De grootheid van deze toekomstige gelukzaligheid wordt beschreven en toegelicht.
1. Door de kosteloosheid ervan, zij is een vrijwillige gave Gods. Hij geeft het water des levens voor niet en daarom zal Zijn volk er niet minder, maar meer dankbaar voor zijn.
2. De volheid ervan. Het volk van God is dan gelegerd bij de hoofdbron van alle zegeningen: het zal alles beërven, vers 7, door God te genieten zullen zij alle dingen genieten. Hij is alles in allen.
3. Door het recht waarmee zij deze zegeningen genieten, het recht van erfgenamen, zij zullen zonen Gods zijn, de meest-eervolle van alle namen, die voortspruit uit de naaste en dierbaarste betrekking tot God, en de zekerste en onveranderlijkste tevens, want er kan geen sprake van zijn dat die betrekking ooit gewijzigd wordt.
4. Door de grotelijks daarvan verschillenden toestand der goddelozen. Hun ellende draagt er toe bij om de heerlijkheid en gelukzaligheid van de heiligen in het licht te stellen, zowel als de onderscheidende goedheid Gods jegens hen, vers 8. Merk hier op:
A. De zonden van hen, die verloren gaan. In de eerste plaats worden genoemd hun vreesachtigheid en ongeloof. De vreesachtigen openen de zwarte lijst. Zij durfden de moeilijkheden van de godsdienst niet het hoofd bieden, en hun slaafse vrees bracht hen tot ongeloof. Maar zij, die zo bang waren dat zij het kruis van Christus niet op zich durfden nemen en hun plicht jegens Hem vervullen, schroomden niet zich over te geven aan allerlei afschuwelijke goddeloosheid, doodslag, hoererij, toverij, afgoderij en leugen.
B. Hun straf. Hun deel is in de poel, die daar brandt van vuur en sulfer, hetwelk is de tweede dood.
a. Zij konden niet voor de zaak van Christus op de brandstapel sterven, nu moeten zij voor hun zonden branden in de hel.
b. Zij moeten na hun natuurlijke dood een tweeden dood lijden, de angsten en verschrikkingen van de eersten dood leveren hen over aan de veel groter verschrikkingen en angsten van de tweeden dood, die is sterven en eeuwig stervende zijn.
c. Hun ellende zal hun verdiende deel en loon zijn, zij hebben het rechtvaardig verdiend. In werkelijkheid hebben zij het zelf gekozen, het is hetgeen zij door hun zonden zich zelven bereid hebben. Zo zal de ellende der verdoemden de gelukzaligheid van de geredden in het licht stellen, en de gelukzaligheid der geredden zal de ellende der verdoemden vergroten.
Openbaring 21:9-27🔗
Wij hebben reeds overwogen de inleiding tot het gezicht van het nieuwe Jeruzalem in een meer algemene schets van de hemelse staat, thans komen wij tot het gezicht zelf. Merk hier op:
I. De persoon, die de apostel het visioen te zien gaf: een van de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, welke vol geweest waren van de zeven laatste plagen, vers 9. God heeft voor Zijn heilige engelen grote verscheidenheid van werk en bediening. Nu eens moeten zij de bazuin van de Goddelijke Voorzienigheid blazen en een zorgloze wereld getrouw waarschuwen, dan weer moeten zij de fiolen van Gods toorn uitgieten over onbekeerde zondaren, en op andere tijden moeten zij hemelse dingen openbaren aan de erfgenamen der zaligheid. Zij volbrengen met naarstigheid elk bevel door God hun gegeven, en wanneer deze wereld haar loop volbracht heeft zullen de engelen door de groten God tot in alle eeuwigheid gebruikt worden voor ander geschikt en hun aangenaam werk.
II. De plaats, vanwaar de apostel dit heerlijk gezicht en vooruitzicht gegeven werd. Hij werd in zinsverrukking medegenomen op een groten en hogen berg. Van zulke hoogten hebben de mensen gewoonlijk het beste uitzicht op de omliggende steden. Zij, die een duidelijk gezicht van de hemel hebben willen, moeten zo dicht mogelijk de hemel naderen, op de berg der gezichts, de berg van overpeinzing en geloof, vanwaar zij, als van de top van Pisga, het goede land, het hemelse Kanaän, kunnen overzien.
III. De inhoud van het gezicht, de bruid, de vrouw des Lams, vers 10, dat is de gemeente Gods in haar heerlijke, volmaakte, zegevierende toestand, onder de gelijkenis van Jeruzalem, hebbende de heerlijkheid van God als haar luister, de bruid door en voor haar bruidegom versierd, heerlijk in haar betrekking tot Christus, omdat Zijn gelijkenis nu in haar volmaakt is en Zijn gunst haar bestraalt.
En thans volgt een breedvoerige beschrijving van de zegepralende gemeente onder het zinnebeeld van een stad, die in rijkdom en glans alle steden van deze wereld samen verre overtreft. Dit nieuwe Jeruzalem wordt ons zowel uitwendig als inwendig voor ogen gesteld.
1. Het uitwendige van de stad, de muur en de poorten, de muur voor veiligheid en de poorten om toegang te verlenen.
A. De muur voor veiligheid. De hemel is een veilige toestand, die daar wonen zijn omringd van een muur, die hen scheidt van en bevestigt tegen alle onheilen en vijanden. Ten aanzien van dezen muur merken wij op:
a. De hoogte, die zeer aanzienlijk is: honderd vier en veertig ellen, vers 17, voldoende zowel voor sieraad als voor veiligheid.
b. De bestanddelen. Hij was van jaspis gebouwd, van de allerkostelijkste stenen, als teken van kracht en schoonheid, vers 11. De stad had een muur, die even kostbaar als ondoordringbaar was.
c. De vorm, die zeer regelmatig was. De stad lag vierkant, hare lengte was zo groot als hare breedte. In het nieuw Jeruzalem zal alles gelijke reinheid en volmaaktheid bezitten. Er zal volstrekte gelijkheid heersen in de zegevierende gemeente, waarnaar op aarde steeds gewenst wordt en waaraan men voortdurend de behoefte gevoelt, maar dat niet verwacht mag worden alvorens wij de hemel bereikt hebben.
d. De afmeting van dezen muur, vers 15 :16. Twaalf duizend stadiën aan elke zijde. Hier is ruimte voor het gehele volk Gods: In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen.
e. De fondamenten van de muur, want de hemel is een stad die fondamenten heeft, vers 19. Zij zijn de beloften en de macht van God, en de verdiensten van Christus, die zijn de sterke fondamenten van de zaligheid en veiligheid der gemeente. Van die fondamenten worden ons hun aantal en hun bouwstof meegedeeld. Hun aantal is twaalf, heenwijzende naar de twaalf apostelen, vers 14, wier evangelische leerstellingen de fondamenten zijn, waarop de gemeente gebouwd is. Christus zelf is de uiterste hoeksteen. Deze fondamenten waren van bouwstof verscheiden en kostbaar, hetgeen wordt aangeduid door twaalf soorten van edelgesteenten, waardoor te kennen gegeven wordt de verscheidenheid en de waarde van de leerstellingen des Evangelies, of van de genaden des Heiligen Geestes, of van de persoonlijke uitnemendheden van de Heere Jezus Christus.
B. De poorten voor de ingang. De hemel is niet ontoegankelijk: er is een weg geopend tot in het heilige der heiligen, er is vrije toegang voor allen, die geheiligd werden, zij zullen niet buitengesloten worden. Wat deze poorten betreft, merken wij op:
a. Hun getal: twaalfpoorten, overeenkomende met de twaalf stammen Israëls. Geheel het ware Israël Gods zal toegang hebben in het nieuwe Jeruzalem, evenals elke stam dat had in het aardse Jeruzalem.
b. De wachters, die er in geplaatst waren: twaalf engelen, om te ontvangen en toe te laten de verscheidene stammen van het geestelijk Israël en alle anderen buiten te houden.
c. De inschriften in de poorten. De namen van de twaalf geslachten der kinderen Israëls, om aan te tonen dat zij recht hebben op de boom des levens en op de ingang door poorten der stad.
d. De gelegenheid van die poorten. De stad had vier gelijke zijden, overeenkomstig de vier hemelstreken: oost, west, noord en zuid, en daarom waren aan elke zijde drie poorten, aanduidende dat van alle zijden der aarde enigen zullen komen en veilig ten hemel gaan, en daar aangenomen worden, en dat er zowel van de een zijde der aarde als van de andere vrije toegang is, want in Christus is niet Jood of Griek, barbaar of Scyt, dienstknecht of vrije. Mensen van alle volken en talen, die in Christus geloven, hebben door Hem toegang tot God. In genade hier en in heerlijkheid hiernamaals.
e. De bouwstoffen van deze poorten, zij bestonden alle uit paarlen, maar toch met grote verscheidenheid. Elke poort was uit een parel, hetzij uit een enkele parel van verbazende omvang, of uit een soort paarlen. Christus is de parel van grote waarde en Hij is onze weg tot God. Er is op aarde niets heerlijk genoeg om de schoonheid van de hemel waardig af te beelden. Konden wij door het vergrootglas van sterke verbeelding ons zulk een stad voorstellen als hier wordt beschreven, alleen slechts het uitwendige, zulk een muur en zulke poorten, hoe verbazingwekkend en hoe heerlijk zou de aanblik zijn! En toch is dit slechts een flauw en schaduwachtig beeld van wat de hemel zelf aanbiedt.
2. Het inwendige van het nieuwe Jeruzalem, vers 22-27.
Wij hebben gezien zijn sterke muur, zijn statige poorten en zijn heerlijke poortwachters, nu worden wij door de poorten de stad zelf binnengeleid. Het eerste wat onze aandacht trekt is de straat van de stad: die is zuiver goud, gelijk doorluchtig glas, vers 21. De heiligen in de hemel wandelen op goud. Het nieuwe Jeruzalem heeft zijn verscheidene straten. Er is de volmaaktste orde in de hemel. Iedere heilige heeft zijn eigen woning. Er is gemeenschap in de hemel, de heiligen rusten daar, maar het is geen lijdelijke rust, het is geen toestand van slaap en werkeloosheid, maar een staat van verblijdende beweging. De volken, die zalig worden, zullen in haar licht wandelen. Zij wandelen met Christus in witte klederen. Zij hebben gemeenschap niet enkel met God, maar ook met elkaar, en al hun voetstappen zijn vast en zuiver. Zij zijn rein en heilig als goud en doorschijnend glas.
A. De tempel van het nieuwe Jeruzalem. Die was geen stoffelijke tempel door mensenhanden gebouwd, gelijk die van Salomo of Zerubbabel, maar een geheel geestelijke en Goddelijke tempel, want de Heere de almachtige God is haar tempel en het Lam. De heiligen hierboven hebben geen behoefte aan instellingen, die hier de middelen waren om hen voor de hemel toe te bereiden. Wanneer het doel bereikt is, zijn de middelen overbodig geworden. Volmaakte en onmiddellijke gemeenschap met God zal meer dan genoegzaam zijn om de instellingen des Evangelies te vervangen.
B. Het licht van deze stad. Waar geen licht is, kan geen luister of genoegen zijn. De hemel is de erfenis der heiligen in het licht. Maar wat is dat licht? Daar schijnt geen zon of maan, vers 23. Het licht is goed en het is de ogen goed de zon te aanschouwen. Welk een treurige wereld zou het hier zijn. Indien het licht der zon haar niet bescheen! En wat vervangt nu in de hemel het licht der zon? Er is geen behoefte aan zonnestralen, want de heerlijkheid Gods heeft de stad verlicht en het Lam is haar kaars. God zal in Christus de eeuwigdurende bron van kennis en vreugde voor de heiligen zijn, en waar dat het geval is daar is geen behoefte aan zon of maan, zomin als wij behoefte hebben aan een kaars op de vollen middag, wanneer de zon schijnt in hare kracht.
C. De inwoners van deze stad. Zij worden hier op verschillende wijzen beschreven.
a. Hun getal, gehele volken van gezaligde zielen, enigen uit alle volken en velen uit sommige volken. Al de menigten, die op de aarde verzegeld werden, zijn gezaligd in de hemel.
b. Hun waardigheid, sommigen van de koningen en vorsten der aarde, grote koningen. God zal de hemelse woningen vervullen met mensen van allerlei rang en stand, hoog en laag, en wanneer de grootste koningen in de hemel komen, zullen zij al hun vroegere eer en majesteit verslonden zien door de hemelse heerlijkheid, die al het vroegere zo ver overtreft.
c. Hun voortdurende toegang en ingang in de stad. De poorten zullen niet gesloten worden. Daar is geen nacht en dus behoeven de poorten niet gesloten te worden. Op elk uur komt nu deze, dan gene, en allen die geheiligd zijn vinden de poorten altijd open, zij hebben een overvloedige ingang in het koninkrijk.
D. De heerlijkheden van deze stad. Zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daar in brengen. Al wat uitnemend en kostelijk is op aarde zal daar in verhoogden en verfijnden vorm genoten worden, en tot veel hoger trap: schitterender kronen, van beter en duurzamer zelfstandigheid, zoeter en meer voldoening gevende feesten, een heerlijker opwachting, waarachtiger gevoel van eer en veel hoger ereposten, uitnemender gemoedsgesteldheid, omgang en gedrag uitstekender dan ooit in de wereld bekend was.
E. De smetteloze reinheid van allen, die behoren tot het nieuwe Jeruzalem, vers 27.
a. In de heiligen zelf zal niets onreins overgebleven zijn. In hun dood zullen zij verlost worden van al wat van ontreinigende aard is. Thans gevoelen zij op droevige wijze hun deugden vermengd met bederf, dat hen hindert in hun dienen van God, hun gemeenschap met Hem onderbreekt, het licht van Zijn vriendelijk aanschijn onderschept. Maar bij hun intrede van het heilige der heiligen zijn zij gewassen in het bloed van Christus en zonder vlek of rimpel de Vader voorgesteld.
b. Daar zullen onder de heiligen geen onreine personen toegelaten worden. In het aardse Jeruzalem zal altijd een gemengd gezelschap zijn ondanks alle zorg, die daartegen genomen wordt. Een of andere wortel van bitterheid kan opwaarts spruiten en de Christelijke gezelschappen beroeren en ontreinigen, maar in het nieuwe Jeruzalem is de gehele gemeenschap volmaakt rein.
Ten eerste. Zij is vrij van allen, die openlijk lichtzinnig zijn. Er wordt niemand toegelaten, die gruwelijkheid doet. In de gemeenten op aarde werden soms gruwelijke dingen gedaan, plechtige instellingen werden lichtzinnig behandeld en ontheiligd met openlijk-wereldse bedoelingen en door mensen, die als goddelozen algemeen bekend stonden. Maar zulke gruwelen zijn in de hemel onmogelijk.
Ten tweede. Vrij van huichelaars, die leugen spreken, die zeggen dat zij Joden zijn en zijn het niet, maar liegen. Zij sluipen in de gemeenten van Christus op aarde binnen en kunnen hun leugen voor een tijdlang bedekt houden, misschien gedurende hun gehele leven. Maar zij kunnen het nieuwe Jeruzalem niet binnendringen, dat alleen bestemd is voor hen, die geroepen en verkoren en gelovig zijn, die allen geschreven staan niet in de registers van de zichtbare gemeente, maar in het boek des levens des Lams.