Ga naar inhoud

Openbaring 6

  1. EN ik zag, toen het Lam een van de zegelen geopend had, en ik hoorde een uit de vier dieren zeggen, als een stem van een donderslag: Kom en zie.
  2. En ik zag, en zie, een wit paard, en Die daarop zat, had een boog; en Hem is een kroon gegeven, en Hij ging uit overwinnende, en opdat Hij overwon.
  3. En toen Het het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie.
  4. En een ander paard ging uit, dat rood was; en dien die daarop zat, werd macht gegeven den vrede te nemen van de aarde, en dat zij elkander zouden doden; en hem werd een groot zwaard gegeven.
  5. En toen Het het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie. En ik zag, en zie, een zwart paard, en die daarop zat, had een weegschaal in zijn hand.
  6. En ik hoorde een stem in het midden van de vier dieren, die zeide: Een maatje tarwe voor een penning, en drie maatjes gerst voor een penning; en beschadig de olie en den wijn niet.
  7. En toen Het het vierde zegel geopend had, hoorde ik een stem van het vierde dier, die zeide: Kom en zie.
  8. En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood, en de hel volgde hem na. En hun werd macht gegeven om te doden tot het vierde deel der aarde, met zwaard en met honger en met den dood en door de wilde beesten der aarde.
  9. En toen Het het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen dergenen die gedood waren om het Woord Gods, en om de getuigenis die zij hadden.
  10. En zij riepen met grote stem, zeggende: Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen?
  11. En aan een iegelijk werden lange witte klederen gegeven, en hun werd gezegd dat zij nog een kleinen tijd rusten zouden, totdat ook hun mededienstknechten en hun broeders zouden vervuld zijn, die gedood zouden worden gelijk als zij.
  12. En ik zag, toen Het het zesde zegel geopend had, en zie, er werd een grote aardbeving; en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed.
  13. En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgenboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij van een groten wind geschud wordt.
  14. En de hemel is weggeweken, als een boek dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen.
  15. En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten, en alle vrijen verborgen zichzelven in de spelonken en in de steenrotsen der bergen,
  16. En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen Die op den troon zit, en van den toorn des Lams;
  17. Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan?

Inleiding🔗

Nu het boek van de Goddelijke raadsbesluiten door Christus in handen genomen is, verliest Hij geen tijd, maar gaat onmiddellijk over tot het verbreken van de zegelen en het mededelen van de inhoud, maar dit geschiedt op een wijze, die de voorzeggingen zeer duister en moeilijk te verstaan laat. Tot hiertoe zijn deze wateren uit het heiligdom gelijk geweest aan die in het gezicht van Ezechiël: slechts tot de enkels, straks tot de knieën, eindelijk tot de lenden kwamen zij, doch nu beginnen zij een stroom te worden, die men niet doorwaden kan. De visioenen, welke Johannes zag, de brieven aan de gemeenten, de lofzangen. In de vorige hoofdstukken, bevatten enkele dingen, die duister en moeilijk te verstaan waren, maar toch waren ze meer melk voor zuigelingen dan voedsel voor sterke mannen. Nu echter is het onze taak af te dalen in de diepte, en wij moeten niet zozeer de bodem peilen als wel trachten met ons net enige vangst naar boven te halen. Wij zullen enkel wijzen op hetgeen het waarschijnlijkst is. De profetieën in dit boek zijn verdeeld over zeven zegelen die geopend, zeven bazuinen die geblazen, en zeven fiolen die uitgegoten worden. Men heeft ondersteld dat de opening van de zeven zegelen ontdekt de gebeurtenissen, die de gemeente in de eerste drie eeuwen betroffen, van af de hemelvaart van onze Heere en Zaligmaker tot aan de regering van Constantijn de Grote. Die werden voorgesteld als een opgerold boek, op verschillende plaatsen verzegeld, zodat wanneer een zegel geopend was, men zover kon lezen, en zo voort tot het gehele boek ontrold was. Toch wordt ons niet meegedeeld wat in het boek geschreven was, maar wat Johannes in zinrijke figuren en schaduwbeelden zag, en het is ons niet gegeven te weten de tijden en gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft. In dit hoofdstuk worden zes van de zeven zegelen geopend, en de visioenen, die daarop volgden, verhaald, het eerste zegel in vers 1, 2, het tweede zegel in vers 3, 4, het derde zegel in vers 5, 6, het vierde zegel in vers 7, 8, het vijfde zegel in vers 9-11, het zesde zegel in vers 12-17.

Openbaring 6:1-2🔗

1. Christus, het Lam, opent het eerste zegel. Hij maakt een begin met het openen en volbrengen van het grote werk der voornemens van God met de gemeente en de wereld.

2. Een van de dienaren der gemeente roept de apostel, met een stem als van een donderslag, om te komen en te zien wat nu geschieden zal.

3. Nu volgt het visioen, vers 2.

A. De Heere Jezus verschijnt, rijdende op een wit paard. Witte paarden worden in de oorlog gewoonlijk niet gebruikt, omdat zij de berijder een doelwit voor de vijand maken. Maar de Heere onze Verlosser was zeker van Zijn overwinning en zegepraal, en Hij berijdt het witte paard van het zuivere, maar verachte Evangelie. en gaat met grote snelheid de gehele wereld door.

B. Hij heeft een boog in de hand. De overtuigingen, door het Woord Gods gewerkt, zijn scherpe pijlen, die op verre afstand doel treffen, en hoewel de dienaren van het Woord de boog in hun eenvoudigheid spannen, kan en zal God de pijlen richten op de openingen in het harnas. Deze boog in de hand van Christus behoudt hare sterkte en keert, gelijk die van Jonathan, nooit ledig weer.

C. Een kroon werd hem gegeven, waardoor aangeduid werd dat allen, die het Evangelie ontvangen, Christus moeten aannemen als koning, en Zijn getrouwe en gehoorzame onderdanen zijn, Hij wordt verheerlijkt door het slagen van zijn Evangelie. Als Christus ten strijde trekt, zou men denken dat een helm Hem meer dan een kroon dienen kon, maar Hem wordt een kroon gegeven als onderpand en zinnebeeld Zijner overwinning.

D. Hij ging uit overwinnende en opdat Hij overwonne. Zolang de gemeente strijdende blijft zal Christus overwinnende zijn, wanneer Hij zijn vijanden in de een eeuw overwonnen heeft zal Hij hen in de andere eeuw opnieuw ontmoeten. De mensen gaan voort met tegenstand bieden en Christus gaat voort met overwinnen, en Zijn vorige overwinningen zijn de waarborgen voor de volgende. Hij overwint zijn vijanden in de Zijnen, hun zonden zijn hun en zijn vijanden, en gaat voort overwinnende. In het voortgezette werk van heiliging, tot Hij in ons een volkomen overwinning behaald heeft. En Hij overwint zijn vijanden in de wereld, de goddeloze mensen, sommigen brengt Hij aan Zijn voeten, anderen maakt Hij tot een voetbank Zijner voeten.

Wij leren door de opening van dit zegel:

a. De voorspoedige voortgang van het Evangelie van Christus in de wereld is een heerlijk schouwspel, waardig aanschouwd te worden, het aangenaamste en beste schouwspel, dat de Godvrezende in deze wereld genieten kan.

b. Welke veranderingen en omwentelingen er in de staten en koninkrijken dezer wereld ook mogen voorkomen, het koninkrijk van Christus zal gesticht en uitgebreid worden ten spijt van allen tegenstand.

c. Een morgen van voorspoed gaat gewoonlijk aan een nacht van onheilen vooraf, het Evangelie wordt verkondigd voordat de plagen uitgestort worden.

d. Al het werk van Christus wordt niet op eenmaal gedaan. Wij zouden geneigd zijn om te denken: wanneer het Evangelie uitrijdt, zal het de gehele wereld bereid vinden om het aan te nemen. Maar het ontmoet allerwegen tegenstand en gaat slechts langzaam vooruit, maar toch zal Christus Zijn werk. In Zijn tijd en op zijn wijze, voltooien.

Openbaring 6:3-8🔗

De drie volgende zegelen geven ons een treurig vooruitzicht van grote en bedroevende oordelen, met welke God hen straft, die het eeuwig Evangelie weigeren of misbruiken. Hoewel sommigen deze zegels verstaan van de vervolgingen, die over de gemeente van Christus komen zouden, en anderen er de verwoesting van de Joodse staat in zien, schijnen zij meer algemeen Gods verschrikkelijke oordelen voor te stellen, waardoor Hij de twist van Zijn verbond wreekt op degenen, die het licht achten.

I. Bij de opening van het tweede zegel, waartoe Johannes geroepen wordt om die bij te wonen, verschijnt een ander paard van andere kleur dan het vorige: een rood paard, vers 4. Dit vertegenwoordigt het vreeslijke oordeel van oorlog, hem, die op dat paard zat, werd macht gegeven de vrede weg te nemen van de aarde, en dat zij (de bewoners der wereld) elkaar zouden doden. Het is niet met zekerheid te zeggen wie hij was, die op dit rode paard zat: Christus zelf als de Heere der heirscharen, of een van de werktuigen, die Hij verwekt heeft om de oorlogen te voeren, maar dit staat vast:

1. Zij, die zich niet onderwerpen willen aan de boog van het Evangelie, moeten verwachten in stukken gehouwen te worden door het zwaard der Goddelijke gerechtigheid.

2. Jezus Christus regeert en heerst niet alleen in het koninkrijk van genade, maar ook in het koninkrijk der voorzienigheid.

3. Het oorlogszwaard is een verschrikkelijk oordeel, het neemt de vrede, een van de grootste zegeningen, van de aarde en maakt dat de mensen elkaar doden. De mensen, die geroepen zijn elkaar lief te hebben en te helpen, worden door de oorlog opgezet om elkaar te doden.

II. Bij de opening van het derde zegel, die Johannes bevolen werd bij te wonen, verscheen een ander paard, verschillend van de vorige: een zwart paard, dat het verschrikkelijk oordeel van de hongersnood voorstelde. En die daarop zat had een weegschaal in de hand, vers 5, aanduidende dat de mensen hun dagelijks brood zuinig moeten uitwegen, zoals reeds bedreigd was in Leviticus 26:26 :Als Ik u de staf des broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood in een oven bakken, en zullen uw brood bij het gewicht wedergeven, en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. In vers 6 volgt: En ik hoorde een stem: Een maatje tarwe voor een penning, en drie maatjes gerst voor een penning, en beschadig de olie en de wijn niet. Sommige uitleggers maken daaruit op, dat dit geen visioen van hongersnood maar van overvloed was, maar die mening wordt weerlegd, wanneer wij de hoegrootheid van de maat en de waarde van een penning, ten tijde van deze profetie. In aanmerking nemen, want een maatje is niet meer dan op zijn hoogst een halve liter, en de penning was naar de tegenwoordige geldswaarde op zijn minst een gulden, en dat is een groot bedrag voor zulk een kleine hoeveelheid voedsel.

Het schijnt echter dat ook deze hongersnood, als meestal, het zwaarst op de armen drukt, want de olie en de wijn, weeldeartikelen voor de rijken, worden niet beschadigd, maar wanneer de staf des broods verbroken wordt, kunnen weeldeartikelen de plaats daarvan niet vervangen.

1. Wanneer een volk het geestelijk voedsel verwaarloost, kan God het rechtvaardig van het dagelijks brood beroven.

2. Een oordeel komt zelden alleen, het oordeel van de oorlog brengt vanzelf dat van de hongersnood in zijn gevolg mede, en zij, die zich onder het een oordeel niet willen verootmoedigen, moeten een ander en groter verwachten, want God zal de sterkere zijn tegenover hen, die met Hem twisten. Hongersnood is een verschrikkelijk oordeel, maar honger naar het Woord is erger, hoewel zorgeloze zondaren daar ongevoelig voor zijn.

III. Bij de opening van het vierde zegel, dat Johannes na daartoe geroepen te zijn, ziet, verschijnt een ander paard, een vaal paard. Merk hier op:

1. De naam van de berijder: De Dood, de koning der verschrikking, de pestilentie, de dood in zijn volle macht, de dood heersende over een plaats of een volk, de dood te paard, uitrijdende en van uur tot uur nieuwe overwinningen behalende.

2. De lijfwacht, of het gevolg, van dezen koning: De hel, een toestand van eeuwige rampzaligheid voor hen, die in hun zonden sterven, en in tijden van zulke algemene verwoesting gaan menigten onvoorbereid de vallei des doods binnen. Het is een ontzagwekkende gedachte en genoeg om een gehele wereld te doen sidderen, dat de eeuwige verdoemenis terstond volgt op de dood van de onbekeerd zondaar.

A. Er is natuurlijke zowel als gerechtelijke verhouding tussen het een oordeel en het andere. De oorlog veroorzaakte verwoesting en daarvan zijn schaarsheid en hongersnood de natuurlijke gevolgen, en de hongersnood, die de mens berooft van zijn gewone onderhoud en hem dwingt ongezonde en zelfs schadelijke dingen te eten, verwekt dikwijls pestilentie.

B. Gods pijlkoker is vol pijlen, Hij weet steeds middelen en wegen om de goddelozen te straffen.

C. In het boek van Gods raadsbesluiten heeft Hij de oordelen voorbereid voor de hardnekkigen, zowel als de barmhartigheden voor terugkerende zondaren.

D. In het boek der Schrift heeft God bedreigingen tegen de goddelozen afgekondigd zowel als beloften voor de rechtvaardigen, en onze plicht is het op de bedreigingen zowel als op de beloften acht te geven.

IV. Na de opening van deze zegels van naderende oordelen en de bijzondere mededeling daarvan, vinden wij deze algemene opmerking: En hun werd (door God) macht gegeven om te doden tot het vierde deel der aarde met het zwaard, en met de honger, en met de dood, en door de wilde beesten der aarde, vers 8. Hij gaf hun (dat is dezen werktuigen van Zijn toorn of aan deze oordelen zelf) macht, Hem, die de winden in Zijn hand houdt, staan alle algemene onheilen ten dienste, en zij kunnen gaan alleen daar waar en niet verder dan Hij beveelt. Aan de drie grote oordelen van oorlog, hongersnood en pestilentie worden hier de wilde beesten der aarde toegevoegd, een ander van Gods pijnlijke oordelen, ook in Ezechiël 14:21 genoemd en hier vermeld in de laatste plaats, omdat, wanneer een land ontvolkt is door het zwaard, de hongersnood en de pestilentie, de geringheid van het overblijfsel, dat in de dorre huilende wildernis nog gevonden wordt, het wild gedierte aanmoedigt om het te overvallen, en het daarvan een gemakkelijke prooi wordt. Anderen verstaan onder de wilde beesten der aarde beestachtige, wrede en wilde mensen, die zich van alle menselijkheid ontdaan hebben en zich verblijden wanneer zij anderen kunnen vernielen.

Openbaring 6:9-17🔗

In het vervolg van dit hoofdstuk hebben wij de opening van het vijfde en het zesde zegel.

I. Het vijfde zegel. Hier wordt geen melding gemaakt van iemand, die de apostel opriep om te komen en te zien, waarschijnlijk omdat de plechtigheid van het visioen vanzelf in het oog viel, en omdat elk van de vier dieren zijn werk van oproeping vervuld had, en de gebeurtenissen, die nu kwamen, buiten de leeftijd en dus buiten de gezichtskring van de toenmalige dienaren der gemeente lagen. Ook wellicht omdat die opening geen profetie van nieuwe aanstaande gebeurtenissen bevat, maar veeleer de bron van ondersteuning en vertroosting voor hen, die geweest waren en nog verkeerden onder grote beproeving voor de zaak van Christus. Merk op:

1. Het gezicht, dat de apostel ten dele viel bij de opening van het vijfde zegel, dat zeer aandoenlijk was, vers 9. Ik zag onder het altaar de zielen dergenen, die gedood waren om het woord Gods en om de getuigenis, die zij hadden. Hij zag de zielen der martelaren. Merk hier op:

A. Waar hij hen zag: onder het altaar, aan de voet van het reukaltaar. In de heiligste plaats, hij zag hen in de hemel, aan de voeten van Christus.

a. Vervolgers kunnen alleen het lichaam doden, en daarna kunnen zij niets meer doen, de zielen blijven leven.

b. God heeft in de betere wereld een goede plaats voor die zielen bestemd, voor hen, die tot de dood getrouw zijn en wie niet toegestaan wordt langer op de aarde te verkeren.

c. De heilige martelaren zijn in de hemel zeer dicht bij Christus, zij hebben daar de hoogste plaats.

d. Niet hun eigen dood, maar de offerande van Christus, geeft hun toegang tot de hemel en een beloning aldaar. Zij wassen hun klederen niet in hun eigen bloed, maar in het bloed des Lams.

B. Wat de oorzaak van hun lijden was. Het woord Gods en de getuigenis, die zij hadden. Omdat zij in het woord Gods geloofden en de waarheid daarvan beleden en getuigden, deze belijdenis zonder wankelen vasthielden, zelfs tot gedood-wordens toe. Een heerlijke oorzaak, de beste waarvoor ooit iemand zijn leven kan afleggen, het geloof in Gods Woord en de belijdenis van dat geloof.

2. Het geroep dat hij hoorde, het was een luid geroep en bevatte een nederige herinnering aan het lange uitstel, dat de wrekende gerechtigheid aan hun vijanden verleende. Hoe lang, o heilige en rechtvaardige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde wonen? vers 10. Merk op:

A. Ook de geesten van de volmaakt rechtvaardigen bewaren een betamelijke gevoeligheid over het onrecht, dat zij van hun wrede vijanden hebben moeten verduren, en hoewel zij in liefde sterven, biddende, als Christus deed, dat God de zonden moge vergeven, zijn zij toch begerig, ter ere van God en van Christus en van het Evangelie, en ten afschrik en overtuiging van anderen, dat God een rechtvaardige wraak zal nemen over de aangedane vervolging als zonde, ook wanneer Hij de vervolgers vergeeft en redt.

B. Zij bevelen hun zaak aan Hem, wie de wraak toekomt, zij wensen niet zich zelven te wreken, maar laten alles aan God over.

C. Er zal blijdschap in de hemel zijn over de verwoesting van de onverzoenlijke vijanden van Christus en het Christendom, zowel als over de bekering van de overige zondaren. Wanneer Babylon valt wordt er gezegd: Bedrijft vreugde over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen, en gij profeten! want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld, Hoofdstuk 18:20.

3. Hij hoorde het vriendelijk antwoord, dat op hun kreet gegeven werd, vers 11. Hij zag wat hun gegeven en hoorde wat hun gezegd werd.

A. Hetgeen hun gegeven werd: lange witte klederen, de klederen van overwinning en van eer, hun tegenwoordige gelukzaligheid was overvloedige beloning voor hun vroeger lijden.

B. Hetgeen hun gezegd werd: Zij moesten nog een korten tijd geduld hebben, want het zou niet lang duren eer het aantal van hun deelgenoten in het lijden zou vervuld worden. Dat is een uitspraak meer geschikt voor de onvolmaakte staat der heiligen in deze wereld dan voor hun volmaakten toestand in de hemel, daar is geen ongeduld, geen onaangenaam gevoel, geen behoefte aan vermaning, maar in deze wereld is grote behoefte aan lijdzaamheid.

a. Er is een aantal Christenen, aan God bekend, die zijn aangewezen als schapen ter slachting, afgezonderd om Gods getuigen te zijn.

b. Gelijk de maat der zonden van de vervolgers vervuld wordt, zo ook het getal van de vervolgde dienstknechten van Christus, die de marteldood zullen sterven.

c. Wanneer dat getal vervuld is, zal God een rechtvaardige en schitterende wraak nemen op hun wrede vervolgers, Hij zal verdrukking vergelden aan degenen, die hen verdrukt hebben, en hun, die verdrukt werden, volkomen en onafgebroken rust.

II. Thans wordt het zesde zegel geopend, vers 12. Sommigen menen dat dit betrekking heeft op de grote omwentelingen in het keizerrijk ten tijde van Constantijn de Grote, de val van het heidendom. Anderen, met groter waarschijnlijkheid, zien er in de verwoesting van Jeruzalem, als een afschaduwing van het grote oordeel en de vernietiging van de goddelozen aan het einde der wereld. En inderdaad, de ontzagwekkende tekenen van de hier beschreven gebeurtenis hebben zeer veel gelijkenis met de tekenen door onze Zaligmaker genoemd als voorboden van de verwoesting van Jeruzalem, zodat er weinig plaats is gelaten aan de twijfel of deze gebeurtenis hier wel bedoeld wordt, hoewel velen menen dat die reeds geschied was. Zie Mattheus 24:29, 30. Merk op:

1. De verschrikkelijke gebeurtenissen, die naderbij spoedden, en hier zijn verscheiden omstandigheden, die samenwerkten om die dag uitermate vreeslijk te maken.

A. Er werd een grote aardbeving. Dat mag opgevat worden in staatkundigen zin, de grondslagen van de kerk en de staat der Joden werden vreeslijk geschud, hoewel zij zo vast schenen te staan als de aarde zelf.

B. De zon werd zwart als een haren zak, hetzij in de natuur, door een zonsverduistering, of staatkundig, door de val van de voornaamste regeerders en overheden van het land.

C. De maan werd als bloed, de lagere regeringspersonen en krijgshoofden zouden waden in hun eigen bloed.

D. De sterren des hemels vielen op de aarde, en dat wel gelijk een vijgenboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij van een groten wind geschud wordt. De sterren kunnen alle mensen van aanzien en invloed onder hen betekenen, maar die niet in regeringskringen werkzaam waren, er zal een algemene ontwrichting zijn.

E. De hemel is weggeweken als een boek, dat toegerold wordt. Dit kan betekenen dat hun kerkelijke toestand verloren gaat en voor goed verdwijnt.

F. En alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. De ondergang van het Joodse volk zou allen volken rondom hen belangstelling inboezemen en verschrikken, ook hen, die het hoogst in eer waren en het best bevestigd schenen, het zou een oordeel zijn, dat de gehele wereld verwonderen zou.

2. De vrees en ontzetting, die alle soorten van mensen op die groten en ontzaglijke dag zouden aangrijpen, vers 15. Geen gezag, of grootheid, of rijkdom, of dapperheid, of kracht, zou instaat zijn de mensen in die ure te ondersteunen, ja zelfs de arme slaven, van welke men denken zou dat die niets te vrezen hadden omdat zij niets te verliezen hadden, zouden op die dag zich ontzetten. Merk hier op:

A. De graad van hun schrik en verwondering, die zou zo hoog stijgen, dat zij verbijsterd en wanhopig zouden worden, en uitroepen: Bergen, valt op ons, en steenrotsen, verbergt ons! Zij zouden wensen niet meer gezien te worden, ja niet meer te bestaan.

B. De oorzaak van hun vertwijfeling, namelijk het aangezicht van Hem, die op de troon zit, en de toorn des Lams. Merk op:

a. Hetgeen een oorzaak van ongenoegen is voor Christus. Is het ook voor God, zij zijn zo geheel en al een, dat hetgeen de een behaagt of mishaagt ook de ander behaagt of mishaagt.

b. Hoewel God onzienlijk is, kan Hij echter de bewoners der wereld onder de indruk brengen van Zijn ontzaglijk aangezicht.

c. Hoewel Christus het Lam is, kan Hij ontstoken worden, zelfs tot toorn toe, en de toorn des Lams is waarlijk vreselijk, want indien de Verlosser, die de toorn Gods tegen de zonden gedragen heeft, zelf in een toornig vijand verandert, waar zullen wij dan een vriend hebben om voor ons tussen te treden? Zij, die door de toorn des Lams verloren gaan, gaan reddeloos verloren.

d. Gelijk de mensen hun tijd van gelegenheid en hun dag van zaligheid hebben, zo heeft God Zijn dag van rechtvaardige toorn, en wanneer die dag zal aangebroken zijn, dan zullen ook de stoutmoedigste zondaren niet voor Zijn aangezicht bestaan kunnen. Al deze verschrikkingen overvielen in werkelijkheid de zondaren in Judea en Jeruzalem op de dag hunner verwoesting, en zij zullen allen in de hoogste graad komen over de onbekeerde zondaren bij het algemene oordeel ten jongsten dage.