Ga naar inhoud

Prediker 7

  1. BETER is een goede naam dan goede olie, en de dag des doods dan de dag dat iemand geboren wordt.
  2. Het is beter te gaan in het klaaghuis dan te gaan in het huis des maaltijds; want in hetzelve is het einde aller mensen, en de levende legt het in zijn hart.
  3. Het treuren is beter dan het lachen, want door de droefheid des aangezichts wordt het hart gebeterd.
  4. Het hart der wijzen is in het klaaghuis, maar het hart der zotten in het huis der vreugde.
  5. Het is beter te horen het bestraffen des wijzen dan dat iemand hore het gezang der dwazen.
  6. Want gelijk het geluid der doornen onder een pot, alzo is het lachen eens zots. Dit is ook ijdelheid.
  7. Voorwaar, de onderdrukking zou wel een wijze dol maken, en het geschenk verderft het hart.
  8. Het einde van een ding is beter dan zijn begin; de lankmoedige is beter dan de hoogmoedige.
  9. Zijt niet haastig in uw geest om te toornen, want de toorn rust in den boezem der dwazen.
  10. Zeg niet: Wat is er, dat de vorige dagen beter geweest zijn dan deze? Want gij zoudt naar zulks niet uit wijsheid vragen.
  11. De wijsheid is goed met een erfdeel; en degenen die de zon aanschouwen, hebben voordeel daarvan.
  12. Want de wijsheid is tot een schaduw en het geld is tot een schaduw, maar de uitnemendheid der wetenschap is, dat de wijsheid haar bezitters het leven geeft.
  13. Aanmerk het werk Gods; want wie kan recht maken wat Hij krom gemaakt heeft?
  14. Geniet het goede ten dage des voorspoeds, maar ten dage des tegenspoeds zie toe; want God maakt ook den een tegenover den ander, ter oorzake dat de mens niet zou vinden iets dat na Hem zal zijn.
  15. Dit alles heb ik gezien in de dagen mijner ijdelheid: er is een rechtvaardige die in zijn gerechtigheid omkomt; daarentegen is er een goddeloze die in zijn boosheid zijn dagen verlengt.
  16. Wees niet al te rechtvaardig, en houd uzelven niet al te wijs; waarom zoudt gij verwoesting over u brengen?
  17. Wees niet al te goddeloos, en wees niet al te dwaas; waarom zoudt gij sterven buiten uw tijd?
  18. Het is goed dat gij daaraan vasthoudt, en trek ook uw hand van dit niet af; want die God vreest, die ontgaat dat alles.
  19. De wijsheid versterkt den wijze meer dan tien heerschappers die in een stad zijn.
  20. Voorwaar, er is geen mens rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt.
  21. Geef ook uw hart niet tot alle woorden die men spreekt, opdat gij niet hoort dat uw knecht u vloekt.
  22. Want uw hart heeft ook vele malen bekend, dat gij ook anderen gevloekt hebt.
  23. Dit alles heb ik met wijsheid verzocht; ik zeide: Ik zal wijsheid bekomen, maar zij was nog ver van mij.
  24. Hetgeen dat veraf is en zeer diep, wie zal dat vinden?
  25. Ik keerde mij om, en mijn hart, om te weten en om na te speuren en te zoeken wijsheid en een sluitrede; en om te weten de goddeloosheid der zotheid en de dwaasheid der onzinnigheden.
  26. En ik vond een bitterder ding dan de dood: een vrouw welker hart netten en garen, en haar handen banden zijn; wie goed is voor Gods aangezicht, zal van haar ontkomen; daarentegen de zondaar zal van haar gevangen worden.
  27. Zie, dit heb ik gevonden, zegt de Prediker, het ene bij het andere, om de sluitrede te vinden,
  28. Dewelke mijn ziel nog zoekt, maar ik heb haar niet gevonden: één man uit duizend heb ik gevonden, maar een vrouw onder die allen heb ik niet gevonden.
  29. Alleenlijk zie, dit heb ik gevonden, dat God den mens recht gemaakt heeft, maar zij hebben vele vonden gezocht.

Inleiding🔗

Salomo had vele voorbeelden en bewijzen gegeven van de ijdelheid van deze wereld en de dingen, die er in zijn. In dit hoofdstuk nu:

I. Beveelt hij ons sommige goede middelen aan, geschikt om gebruikt te worden tot herstel van deze grieven, en ons te wapenen tegen het kwaad, dat ons er van bedreigt. Zoals:
1. Zorg voor onze goede naam, vers 1,2.
2. Ernst en kalmte van geest vers 2-6.
3. Kalmte van geest, vers 7-10.
4. Voorzichtigheid en beleid in het bestuur van al onze zaken, vers 11, 12.
5. Onderworpenheid aan de wil van God in alle gebeurtenissen, ons schikkende naar elke toestand, vers 13-15.
6. Een nauwgezet vermijden van alle gevaarlijke uitersten, vers 16-18.
7. Zachtmoedigheid en tederheid jegens hen, die schadelijk of beledigend voor ons geweest zijn, vers 19-22.
Kortom, de beste manier om ons te behoeden voor de kwelling, die de ijdelheid van de wereld voor ons teweegbrengt, is in ons humeur te blijven en onze hartstochten streng in bedwang te houden.
II. Hij betreurt zijn eigen ongerechtigheid als hetgeen meer kwellend was dan al deze ijdelheden, die verborgenheid van de ongerechtigheid, het hebben van vele vrouwen, door welke hij van God en zijn plicht was afgetrokken, vers 23-29.

Prediker 7:1-6🔗

In deze verzen spreekt Salomo sommige grote waarheden uit, die voor het niet denkend deel van het mensdom en dat is het grootste deel ervan paradoxen schijnen te zijn.

I. Dat de eer van de deugd wezenlijk kostelijker en begerenswaardiger is dan de rijkdom en het vermaak in deze wereld, vers 1. Een goede naam gaat voor goede olie, zo zou het gelezen kunnen worden, hij is verkieslijker, en allen, die wijs zijn, zullen er de voorkeur aan geven. Goede olie is hier genomen voor al het gewin van de aarde, onder welker voortbrengselen olie als een van de kostelijkste gerekend werd voor al de genietingen van de zinnen, voor olie en reukwerk, die het hart verblijden, en zij wordt olie van de vreugde genoemd, ja, en voor de hoogste titels van de eer, waarmee de mensen vereerd worden, want koningen worden gezalfd. Een goede naam is beter dan alle rijkdom, Spreuken 22:1, een naam voor wijsheid en godsvrucht bij hen die wijs en godvruchtig zijn de nagedachtenis van de rechtvaardige, dit is een goed, dat een lieflijker genot aanbrengt voor het gemoed, ruimer gelegenheid geeft aan de mens om nuttig te zijn, verder zal gaan en langer zal duren dan de kostelijkste fles met zalf, want Christus heeft Maria voor haar zalf betaald met een goede naam, een naam in de evangeliën, Mattheüs 26:13, en wij zijn er zeker van dat Hij altijd betaalt met interest.

II. Dat, alles wel overwogen, ons uitgaan van de wereld een grotere vriendelijkheid voor ons is, dan ons inkomen in de wereld geweest is. De dag des doods is te verkiezen boven de dag van de geboorte, hoewel er voor anderen blijdschap was toen een mens geboren werd in de wereld, en waar dood is, daar is klagen en treuren, maar ten opzichte van onszelf: indien wij zo geleefd hebben dat wij een goede naam hebben verdiend, dan is de dag van onze dood, die een einde zal maken aan onze zorgen, ons zwoegen en ons verdriet, en ons heenbrengt naar onze rust en blijdschap en eeuwige voldoening, beter dan de dag dat wij geboren werden, die ons inleidde in een wereld van zoveel zonde en ellende, ijdelheid en kwelling. Wij werden geboren tot onzekerheid, maar een godvruchtige sterft niet in onzekerheid. De dag van onze geboorte bracht op onze ziel de last van het vlees, maar de dag van onze dood bevrijdt haar van die last.

III. Dat het ons meer goed zal doen om naar een begrafenis, dan om naar een feestmaal te gaan, vers 2. Het is beter te gaan in het klaaghuis, en daar te wenen met de wenenden, dan te gaan in het huis van de maaltijd, tot een bruiloft, of een andere feestviering, om daar zich te verblijden met de blijden. Het zal ons meer goed doen, een betere indruk bij ons teweegbrengen. Het is ons, naar de gelegenheid zich voordoet, geoorloofd naar beide te gaan, onze Heiland is aangezeten aan het bruiloftsmaal van Zijn vriend te Kana, en weende aan het graf van Zijn vriend in Bethanië, en wij kunnen God verheerlijken en goed doen en goed ontvangen in het huis van de maaltijd, maar in aanmerking genomen hoe wij er aan onderhevig zijn om ijdel, hoogmoedig en zorgeloos te wezen, en toe te geven aan het vlees is het beter voor ons, te gaan in het klaaghuis niet om de pracht en staatsie van de begrafenis te zien, maar om te delen in de smart ervan en goede lessen te leren, beide van de dode, die vandaar heengaat naar zijn langdurig tehuis, en van de treurenden, die over de straat gaan.

De lessen, die in het klaaghuis te leren zijn, zijn,

1. Bij wijze van inlichting: dat het ‘t einde is aller mensen, allen hebben gezondigd en daarom gaat over allen de dood, wij moeten aldus door onze vrienden verlaten worden zoals de rouwdragenden het zijn, en zo moeten wij heengaan, zoals de doden heengaan. Wat het lot is van anderen, zal het onze zijn, de beker gaat rond, weldra zal hij tot ons komen.

2. Bij wijze van vermaning: de levende legt het in zijn hart. Zullen de levenden dit doen? Het zou goed zijn, zo zij het deden. Zij, die geestelijk levend zijn, zullen het in hun hart leggen, en wat betreft de overlevenden, men zou denken dat zij het doen moeten, het is hun eigen schuld zo zij het niet doen, want niets is gemakkelijker dan dat wij door de dood van anderen indachtig worden gemaakt aan onze eigen dood. Sommigen zullen dit misschien ter harte nemen en op hun einde merken, die een goede preek niet ter harte zouden nemen.

a. Tot verder bewijs hiervan, vers 4, noemt hij het de eigenschap van de wijze man, dat zijn hart in het klaaghuis is. Hij is zeer van nabij bekend met treurige onderwerpen, en dat is beide een bewijs en een bevordering van zijn wijsheid. Het klaaghuis is de school van de wijze, waarin hij menige goede les heeft geleerd, en daar, waar hij ernstig is, is hij in zijn element. Als hij in het klaaghuis is, is zijn hart daar om nut en voordeel te trekken uit de tonelen van sterflijkheid, die zich daar aan hem voordoen. Ja, als hij in het huis van de maaltijd is, is zijn hart in het klaaghuis, bij wijze van medegevoel met hen die in droefheid zin.

b. Het is de aard van een dwaas, dat zijn hart in het huis van de vreugde is, zijn hart is er geheel op uit om vrolijk en lustig te zijn, geheel zijn verlustiging is in spel en vermaak, in vrolijke verhalen, vrolijke liederen en vrolijk gezelschap, vrolijke dagen en vrolijke nachten. Als hij soms in het klaaghuis is, dan is hij onder een bedwang, zijn hart is terzelfder tijd in het huis van de vreugde. Dat is zijn dwaasheid, en draagt er toe bij om hem hoe langer hoe meer dwaas te maken.

IV. Dat stemmigheid en ernst ons meer betamen en beter voor ons zijn, dan vrolijkheid en pret, vers 3. Een bekend spreekwoord zegt: "Eén ons vrolijkheid is een pond van droefheid waard," maar de prediker leert ons een tegenovergestelde les: Het treuren is beter dan het lachen, meer in overeenstemming met onze tegenwoordige staat, waarin wij dagelijks zondigen en zelf min of meer ladende zijn en dagelijks de zonde en het rijden van anderen zien. Terwijl wij ons in een tranendal bevinden, moeten wij ons schikken naar het klimaat. Het is ook meer in ons voordeel want door de droefheid van het aangezicht wordt het hart dikwijls gebeterd. Datgene is het beste voor ons wat het beste is voor onze ziel, waardoor het hart gebeterd wordt, hoewel het onaangenaam is voor het gevoel. Treurigheid is dikwijls een gelukkig middel voor ernst, en de beproeving, die de gezondheid, de bezitting, het gezin schaadt, kan goed en gezond zijn voor de geest, kan er zulke indrukken op teweegbrengen dat de gezindheid, het humeur er zeer veel door wordt verbeterd, hem nederig en zachtmoedig kan maken, los van de wereld, boetvaardig wegens de zonde, en nauwgezet in plichtsbetrachting. "Vexatio dat intellectum" Kwelling scherpt het verstand. "Periissem nisi periissem". Ik zou omgekomen zijn, indien ik niet ellendig ware gemaakt. Nu zal volgen dat daarentegen door vrolijkheid en dartelheid van het aangezicht het hart erger wordt, meer ijdel, meer vleselijk gezind, meer zinnelijk en zorgeloos, meer verzot op de wereld en meer vervreemd van God en van geestelijke dingen, Job 21:12, 14 totdat het zich volstrekt niet bekommert over de verbreking Jozefs, zoals zij, van wie gesproken wordt in Amos 6:5-6, en zoals de koning en Haman, Esther 3:5.

V. Dat het veel beter voor ons is, dat ons bederf vernederd wordt door de bestraffing van de wijzen, dan dat het gestreeld wordt door het gezang van de dwazen, vers 5. Velen, die wel zeer gaarne de inlichtingen van de wijzen zouden willen horen en nog veel liever hun lof en hun vertroostingen zouden ontvangen, zijn er echter geheel niet op gesteld om hun bestraffingen te horen, dat is: zij willen niet dat men hen hun fouten onder het oog brengt, al zou men dit ook op nog zo verstandige wijze doen maar hierin betonen zij zich geen vrienden van zichzelf, want de bestraffingen van de tucht zijn de weg des levens, Spreuken 6:23, en hoewel zij niet zo aangenaam zijn als het gezang van de dwazen, zijn zij toch heilzamer. Om niet alleen met geduld, maar met genoegen de bestraffing van de wijzen te horen is een teken van en een middel tot wijsheid, maar verzot te zijn op het gezang van de dwazen is een teken dat de geest het gemoed, ijdel is, en een middel om hem nog ijdeler te maken. En hoe ongerijmd is het niet voor een mens om zo verzot te zijn op zo voorbijgaand een genoegen als het lachen van een dwaas, dat gevoegelijk vergeleken kan worden bij het branden van doornen onder een pot, dat veel gedruis maakt en een grote vlam doet opgaan voor een poosje, maar terstond uitgaat, de as verstrooit en nauwelijks iets bijdraagt tot het voortbrengen van kookhitte, want daarvoor is een gestadig vuur nodig. Het lachen van een dwaas is luidruchtig en vluchtig, en is geen blijk van ware vreugde. Dit is ook ijdelheid, het bedriegt de mensen tot hun verderf, want het laatste van die blijdschap is droefheid. Onze gezegende Heiland heeft ons vonnis uitgesproken: Zalig zijt gij die nu weent, want gij zult lachen. Wee u, die nu lacht, want gij zult treuren en wenen, Lukas 6. 21, 25.

Prediker 7:7-10🔗

Salomo had dikwijls tevoren geklaagd over de verdrukkingen, die hij gezien heeft onder de zon, die aanleiding gaven tot veel treurige bespiegelingen, en een grote ontmoediging waren voor deugd en godsvrucht. Hier nu:

I. Erkent hij dat de verzoeking sterk is vers 7. Voorwaar, het is dikwijls maar al te waar dat verdrukking een wijze dol maakt. Als een wijze veel en gedurende lange tijd verdrukt wordt, dan zal hij er licht toe komen om niet als zichzelf te spreken en te handelen, aan zijn hartstochten de teugel te vieren, en in onbetamelijke klachten uit te barsten over God en de mens, of om gebruik te maken van ongeoorloofde middelen om zich verlichting te verschaffen. Als de scepter van de goddeloze lang rust op het lot van de rechtvaardigen, dan zijn deze in gevaar, om hun handen uit te strekken tot onrecht, Psalm 125:3. Als zelfs wijze mensen onredelijke verdrukkingen hebben te verduren, dan kost het hun veel moeite om in hun humeur te blijven en om op hun plaats te blijven. Het verderft het hart van een geschenk. Zo zou de laatste zinsnede gelezen kunnen worden, zelfs het edelmoedige hart, dat bereid is gaven te geven, en een godvruchtig hart, dat begiftigd is met vele voortreffelijke gaven wordt verdorven door verdrukking. Daarom moeten wij zeer toegevend zijn jegens hen, die mishandeld worden, en niet streng zijn in onze oordelen over hen, al is het ook dat zij niet met zoveel bedachtzaamheid delen als zij moesten, wij weten niet wat wij zouden doen, als wij in hun plaats waren.

II. Hij redeneert er tegen. Last ons niet morren tegen de macht en de voorspoed van verdrukkers, noch hen benijden, want,

1. Het karakter van verdrukkers is zeer slecht, zo verstaan sommigen vers 7. Indien hij, die de reputatie had van een wijs man te zijn, een verdrukker wordt, dan wordt hij een waanzinnige, zijn verstand heeft hem verlaten, hij is niet beter dan een brullende leeuw en een heen en weer gaande beer, en de geschenken, de steekpenningen, die hij aanneemt, het gewin, dat hij door zijn verdrukkingen schijnt te verkrijgen, verderven slechts zijn half, en vernietigen de arme overblijfselen van verstand en deugd in hem, daarom is hij eerder te beklagen dan te benijden, laat hem begaan, en hij zal zo dwaas handelen en zo zinloos drijven, dat hij binnen weinig tijd zichzelf in het verderf zal storten.

2. De uitkomst zal ten slotte goed wezen. Het einde van een ding is beter dan zijn begin. Zie door het geloof wat het einde zal wezen, en verwacht het met geduld. Als hoogmoedige mensen hun arme, eerlijke naburen beginnen te verdrukken, dan denken zij dat hun macht er hen in zal steunen en helpen, zij twijfelen niet of zij zullen de overwinning behalen en hun doel bereiken, maar het zal blijken beter te zijn in het einde, dan het in het begin scheen te zijn, hun macht zal worden verbroken, hun rijkdom, verkregen door verdrukking, zal verdorven worden en verdwijnen, zij zullen vernederd, naar beneden gebracht worden, er zal met hen worden afgerekend voor hun ongerechtigheid, en de verdekte onschuld zal beide verlost en beloond worden. Beter was het einde van Mozes onderhandeling met Farao, die trotse verdrukker, toen Israël werd uitgevoerd met gejuich, dan het begin ervan, toen het getal van de tichelstenen verdubbeld werd en alles een ontmoedigend aanzien had.

III. Hij wapent ons er tegen met enige nodige aanwijzingen. Als wij niet tot waanzin willen gebracht worden door verdrukking, maar onze ziel willen blijven bezitten

1. Dan moeten wij met ootmoedigheid zijn bekleed, want de hoogmoedigen zijn zij, die het niet kunnen verdragen vertreden te worden, maar er woedend onder zijn als zij hard behandeld worden, datgene zal het hart breken van een hoogmoedige, hetwelk van een ootmoedige niet eens de slaap zal storen. Verneder dus de hoogmoed, en een nederige geest zal gemakkelijk verzoend zijn met een nederige staat.

2. Wij moeten geduld oefenen, ons geduldig onderwerpen aan de wil van God in de beproeving en geduld oefenen om op Gods tijd de uitkomst te verwachten. De geduldige, of lankmoedige, wordt hier gesteld tegenover de hoogmoedige, want waar ootmoed is, daar zal geduld zijn. Diegenen zullen dankbaar zijn voor alles, die erkennen niets van Gods hand te verdienen, en de lankmoedigen worden gezegd beter te zijn dan de hoogmoedigen, zij hebben het gemakkelijker voor zichzelf, zijn meer aangenaam voor anderen en zullen meer waarschijnlijk een goed einde zien aan hun moeilijkheden.

3. Wij moeten met wijsheid en genade heersen over onze hartstochten, vers 9, wees niet haastig in uw geest om te toornen, zij, die haastig zijn in hun verwachtingen en geen uitstel kunnen verdragen, zullen allicht toornig worden als zij niet terstond hun zin krijgen. " Vertoorn u niet op trotse verdrukkers, of op hen, die de werktuigen zijn van uw ellende."

a. Wees niet spoedig toornig, niet snel in het opmerken van een belediging en er u over vertoornen, niet voortvarend om uitdrukking te geven aan uw toorn.

b. "Wees niet lang toornig", want hoewel toorn opkomen kan in het hart van een wijs man en er als een reiziger door heen kan gaan, rust hij toch slechts in de boezem van een dwaas, daar blijft hij, daar woont hij, daar heeft hij de binnenste en de bovenste plaats, daar wordt hij als iets dierbaars en kostelijks gekoesterd, en er wordt niet gemakkelijk afstand van gedaan. Hij dus, die zich zo wijs wil betonen, dat hij de duivel geen plaats geeft, moet de zon niet laten ondergaan over zijn toorn, Eféze 4:26, 27.

4. Wij moeten zoveel mogelijk voordeel trekken uit hetgeen is, vers 10. "Houd het niet voor een uitgemaakte zaak dat de vorige dagen beter waren dan deze, en vraag niet wat er de reden van is dat zij dit waren, want gij zou naar zulks niet uit wijsheid vragen, daar gij naar de reden van de zaak vraagt, eer gij er zeker van zijt, dat de zaak zelf waar is, en daarenboven, gij zijt zozeer een vreemdeling voor de dingen in het verleden, voor de verleden tijd, en zo’n onbevoegd beoordelaar zelfs van de tegenwoordige tijden, dat gij geen bevredigend antwoord op de vraag kunt verwachten, en daarom vraagt gij dit niet met wijsheid, ja meer: de veronderstelling is een dwaze afkeurende aanmerking op de voorzienigheid Gods in het bestuur van de wereld." Het is dwaasheid om over de slechtheid van onze tijd te klagen, als wij meer reden hebben om te klagen over de slechtheid van ons hart als het hart van de mensen beter was, dan zouden de tijden beter worden en als we meer reden hebben om dankbaar te wezen dat zij niet erger zijn, maar dat wij zelfs in de slechtste tijden nog zovele voorrechten genieten, die er toe bijdragen om ze niet alleen draaglijk te maken, maar zelfs aangenaam en gerieflijk. Het is dwaasheid om zo hoog op te geven van de goedheid van vorige tijden ten einde af te doen aan de zegen en de goedertierenheid van God over ons in onze eigen tijden alsof er in vroegere eeuwen niet over hetzelfde te klagen viel, als waarover wij te klagen hebben, of alsof, indien zij in sommige opzichten al niet te klagen hadden, God onrechtvaardig en onvriendelijk was jegens ons, door ons lot te laten zijn in een ijzeren eeuw, vergeleken met de gouden eeuw, die voor ons geweest is, dit komt uit niets anders voort dan uit gemelijkheid en ontevredenheid en een neiging, om met God zelf te twisten. Wij moeten niet denken dat er een algemeen verval is in de natuur of een ontaarding van de zeden, God is altijd goed geweest en de mensen zijn altijd slecht geweest, en indien in sommige opzichten de tijden thans slechter zijn dan zij geweest zijn, dan zijn zij misschien in andere opzichten beter.

Prediker 7:11-22🔗

In deze verzen beveelt Salomo ons wijsheid aan als het beste tegengif tegen deze kwalen van het gemoed, waaraan wij onderhevig zijn vanwege de ijdelheid en kwelling van de geest, die er in de dingen van deze wereld zijn. Hier vinden wij de lof en de voorschriften van de wijsheid.

I. De lof van de wijsheid. Er worden hier vele dingen gezegd om haar aan te bevelen, ten einde ons op te wekken om wijsheid te verkrijgen en te behouden.

1. Wijsheid is nodig voor het rechte bestuur en het bevorderen van onze wereldlijke bezittingen, wijsheid is goed met een erfdeel, een erfdeel is zonder wijsheid voor weinig goed. Al heeft iemand een grote bezitting, al is hij er, door die van zijn voorouders te erven, gemakkelijk aangekomen, zo hij geen wijsheid heeft om haar te gebruiken voor het doel waartoe hij haar heeft, dan zou het beter voor hem zijn haar niet te hebben. Wijsheid is niet alleen goed voor de armen om hen tevreden en gerust te maken, maar zij is ook goed voor de rijken, goed met rijkdom om een mens er voor te behoeden er door geschaad te worden, en hem in staat te stellen om er goed mee te doen. Wijsheid is goed op zichzelf en maakt een mens nuttig, maar als hij daarbij een goede bezitting heeft, die hem nog meer instaat stelt om nuttig te zijn, en met zijn rijkdom zijn geslacht te dienen, meer dan hij het zonder hem zou kunnen, dan zal hij er zich vrienden uit maken, Lukas 16:9. Wijsheid is zo goed als een erfdeel, ja en nog beter, aldus de lezing van de kanttekening, zij is meer van ons, meer tot onze eer, zal ons tot een groten zegen maken, zal ons langer bijblijven, en meer voordeel opleveren.

2. Zij is ons tot groot voordeel op geheel onze tocht door deze wereld zij, die de zon aanschouwen, hebben er werkelijk voordeel van, beide zij die haar bezitten en hun tijdgenoten, het is de ogen goed de zon te aanschouwen Hoofdstuk 11:7, maar dit genot is niet te vergelijken bij het genot, dat de wijsheid geeft te smaken. Het licht van deze wereld is een voordeel voor ons bij het verrichten van de zaken van de wereld, Johannes 11:9, maar voor hen, die dat voordeel hebben, zal het van weinig nut of waardij zijn, als zij er niet ook wijsheid bij hebben om die zaken goed te doen en te besturen. De helderheid van het oog van het verstand is ons van groter nut dan het lichamelijk gezichtsvermogen.

3. Zij draagt zeer veel bij tot onze veiligheid, en is ons een beschutting tegen de stormen van benauwdheid en haar verschroeiende hitte, zij is een schaduw, zoals de schaduw van een grote rots in een dorstig land. Wijsheid is een schaduw of beschutting, en geld, dat is: zoals geld een schaduw of beschutting is. Gelijk een rijk man zijn rijkdom, zo maakt een wijs man zijn wijsheid tot een sterke staat. In de schaduw van de wijsheid zo luiden de woorden en in de schaduw van geld is veiligheid. Hij voegt wijsheid en geld tezamen, om te bevestigen wat hij tevoren gezegd had, dat wijsheid goed is met een erfdeel. Wijsheid is als een muur, en geld kan dienen als een doornheg, die de akker beschermt.

4. Zij is blijdschap en waar geluk voor een mens. Dit is de uitnemendheid van de wetenschap, goddelijke wetenschap, niet alleen boven geld maar ook boven wijsheid, menselijke wijsheid de wijsheid van de wereld, dat zij aan die haar bezitten het leven geeft. De vreze des Heeren, die is wijsheid, en die is leven, zij verlengt het leven. De rijkdom van mensen brengt hun leven in gevaar, maar hun wijsheid beschermt het. Ja, terwijl rijkdom het natuurlijke leven niet zal verlengen zal ware wijsheid geestelijk leven geven, de voorproef en het onderpand van het eeuwige leven, zoveel beter is het om wijsheid te verkrijgen dan goud.

5. Zij zal een mens kracht geven, en zijn steun en sterkte zijn, vers 19. Wijsheid versterkt de wijzen, versterkt hun geest, maakt hen kloekmoedig en vastberaden door hen altijd op zekeren, vasten grond te houden, zij versterkt hun invloed en bezorgt hun vrienden en een goede naam. Zij versterkt hen voor hun dienst onder hun lijden en tegen de aanvallen, die tegen hen gericht worden, meer dan tien heerschappers, grote bevelhebbers, de stad versterken. Zij, die waarlijk wijs en godvruchtig zijn, worden onder Gods bescherming genomen en zijn daar veiliger, dan wanneer tien van de machtigste mannen in de stad, mannen van de grootste macht en invloed, het op zich zouden nemen om hen in veiligheid te stellen en hun beschermers te zijn.

II. Sommige voorschriften van de wijsheid, van die wijsheid, welke zo voordelig voor ons is.

1. Wij moeten in alles wat ons wedervaart het oog hebben op God en op Zijn hand, vers 13. Merk het werk van God op. Om onze klachten over onaangename gebeurtenissen tot zwijgen te brengen, moeten wij er de hand Gods in zien, en onze mond niet openen tegen hetgeen Zijn doen is. Laat ons op de beschikking van onze toestand en al de omstandigheden ervan zien als op het werk Gods, en het aanmerken als het voortbrengsel van Zijn eeuwigen raad, die vervuld wordt in alles wat ons wedervaart. Bedenk dat ieder werk van God wijs, rechtvaardig en goed is en dat er een bewonderenswaardige schoonheid en harmonie is in Zijn werken, en dan zal ten slotte blijken dat alles ten beste geschied is. Laat ons Hem dus de eer geven van al Zijn werken ons betreffende, en er ons op toeleggen om aan Zijn bedoelingen erin te beantwoorden. Beschouw het werk Gods als hetgeen, waarin wij geen verandering kunnen brengen. Wie kan recht maken wat Hij krom gemaakt heeft? Wie kan de natuur van de dingen veranderen, van hetgeen vastgesteld is door de God van de natuur? Indien Hij spreekt van beroering, wie kan dan van vrede spreken? En als Hij de weg met doornen omtuint, wie kan dan voorwaarts gaan? Indien verwoestende oordelen uitgaan met een opdracht, wie ken ze dan doen ophouden? Dewijl wij dus Gods werk niet kunnen verbeteren, behoren wij er ons voordeel mee te doen.

2. Wij moeten ons schikken naar de verschillende bedoelingen van Gods voorzienigheid over ons, en het werk en de plicht van de dag doen op zijn eigen tijd, vers 14. Merk op:

a. Hoe de beschikkingen en voorvallen van de voorzienigheid afgewisseld worden. In deze wereld zijn sommigen voorspoedig, en terzelfder tijd hebben anderen tegenspoed, dezelfde personen zijn op de ene tijd in grote voorspoed, en op een andere tijd loopt alles hun tegen, ja een gebeurtenis, die voordeel aanbrengt, en een andere, die nadeel aanbrengt kan aan dezelfde persoon op dezelfde tijd overkomen, beide komen van de hand Gods, uit wiens mond beide goede en kwaad voorkomt, Jesaja 45:7, en Hij heeft het één tegenover het andere gesteld, zodat een korte en gemakkelijke passage er tussen is, en zij zijn tegenstellingen van elkaar, dag en nacht, zomer en winter zijn tegenover elkaar gesteld, opdat wij in voorspoed blij zijn, als niet blij zijnde, en in tegenspoed wenen als niet wenende, want wij kunnen duidelijk het ene zien, en snel het ene voor het andere verwisselen, en het is ter oorzaak dat de mens niet zou vinden iets dat na hem zal zijn, dat hij geen zekerheid zal hebben omtrent toekomstige gebeurtenissen, of van de voortduur van het tegenwoordige toneel, maar leven zal in afhankelijkheid van en vertrouwen op de voorzienigheid Gods, en bereid zal zijn voor alles wat gebeurt. Of, opdat de mens niets vindt in het Woord van God, dat hij kan pretenderen te verbeteren.

b. Hoe wij ons moeten onderwerpen aan de wil van God in beide gebeurtenissen. Onze godsdienst moet, in het algemeen, dezelfde wezen in alle toestanden, maar de bijzondere voorbeelden en oefeningen ervan moeten verschillen naar onze uitwendige toestand, opdat wij de Heere achterna wandelen:

(1). In een dag van voorspoed en dat is sle chts één dag moeten wij blij wezen, goed doen en goed verkrijgen, een heilige blijmoedigheid onderhouden, en de Heere dienen met blijdschap en vrolijkheid des harten vanwege de veelheid van alles. "Als de wereld vriendelijk is, verblijd u in God, en loof Hem, en laat de blijdschap des Heeren uw sterkte zijn".

(2). In een dag van tegenspoed en ook dat is maar één dag bedenk, zie toe. Tijden van beproeving zijn geschikte tijden voor nadenken en overwegen, dan roept God ons tot nadenken, Haggaï 1:5, dan, indien ooit, zijn wij er toe geneigd, en zonder dat zal de beproeving ons geen goed doen. Wij kunnen niet beantwoorden aan Gods doel in ons te beproeven, tenzij we bedenken waarom en waartoe Hij met ons twist. En nadenken is nodig voor onze vertroosting en ondersteuning onder onze beproevingen.

3. Wij moeten ons ook over de grootste voorspoed van goddeloze mensen niet ergeren, noch over de zwaarste rampen door welke de godvruchtigen kunnen getroffen worden in dit leven, vers 15. De wijsheid zal ons leren deze duistere hoofdstukken van de voorzienigheid te verklaren en in overeenstemming te brengen met de wijsheid, heiligheid, goedheid en getrouwheid van God. Wij moeten het niet vreemd vinden, Salomo zegt ons dat er zulke voorbeelden waren in zijn tijd. "Dit alles heb ik gezien in de dagen van mijn ijdelheid, ik heb gelet op alles wat er voorviel, en dit is even verrassend en verbijsterend voor mij geweest als wat ook." Merk op: hoewel Salomo zo wijs en groot een man was, noemt hij toch de dagen van zijn leven de dagen van zijn ijdelheid, want de beste dagen op aarde zijn dit in vergelijking met de dagen van de eeuwigheid. Of misschien doelt hij op de dagen van zijn afval van God, dat waren in waarheid de dagen van zijn ijdelheid en beschouwt hij dit als een zaak, die hem tot ongeloof heeft gebracht, of tenminste tot onverschilligheid in de godsdienst, namelijk dat hij gezien heeft hoe een rechtvaardige omkomt in zijn gerechtigheid, dat de grootste vroomheid de mensen niet beveiligt tegen de grootste beproevingen van de hand Gods, ja soms de mensen blootstelt aan de grootste beledigingen van de zijde van goddeloze en onredelijke mensen. Naboth is omgekomen in zijn gerechtigheid, en lang tevoren Abel. Hij had ook gezien, dat goddelozen in hun boosheid hun dagen verlengen. Zij leven, worden oud, ja worden geweldig in vermogen Job 21:7, door hun bedrog en geweld beschutten zij zich tegen het zwaard van de gerechtigheid. "Aanmerk nu hierin het werk Gods, en laat het geen struikelblok voor u zijn." De rampen van de rechtvaardigen bereiden hen voor hun toekomstige zaligheid, en terwijl de goddelozen hun dagen verlengen, rijpen zij slechts voor het verderf. Er is een toekomend oordeel, dat deze schijnbare onregelmatigheid zal rectificeren, tot eer van God en tot algehele voldoening van al Zijn volk, en daarop moeten wij geduldig wachten.

4. De wijsheid zal nuttig wezen beide tot waarschuwing van de heiligen op hun weg en tot beteugeling van zondaren op hun weg.

A. Wat de heiligen betreft: zij zal hen aansporen om voort te gaan en te volharden in hun gerechtigheid, maar zal hun toch een vermaning zijn om zich te wachten voor uitersten. Een rechtvaardige kan omkomen in zijn gerechtigheid, maar laat hem niet doorzijn eigen onvoorzichtigheid en roekeloze ijver zich moeite over zijn hoofd halen, veel om dan aanmerking te maken op Gods voorzienigheid, alsof hij door God hard werd behandeld, vers 16. "Wees niet al te rechtvaardig". Bestuur uzelf in de handelingen van de gerechtigheid naar de regels van de voorzienigheid, en word niet vervoerd, neen, zelfs niet door ijver voor God tot drift of hartstocht, of tot praktijken, die niet voegen bij uw hoedanigheid, of die gevaarlijk zijn voor uw belangen. Er kan veel te doen zijn in goeddoen. Zelfverloochening en doding van het vlees zijn goed, maar als wij er onze gezondheid door benadelen en ons ongeschikt maken voor de dienst van God, dan zijn wij al te rechtvaardig. Hen te bestraffen, die verkeerd doen, is goed, maar die parel te werpen voor de zwijnen, die, zich omkerende, u zullen verscheuren, dat is al te rechtvaardig te zijn. "Houd uzelf niet al te wijs, wees niet stijfhoofdig en verwaand op uw vermogens, werp u niet op als een dictator, en pretendeer niet de wet voor te schrijven aan of een oordeel te vellen over allen die om u heen zijn". Werp u niet op als een criticus, om alles af te keuren wat gezegd en gedaan wordt, en bemoei u niet met andermans zaken, alsof gij alles weet en alles kunt. Waarom zou gij verwoesting over u brengen? zoals dwazen dikwijls doen door zich te mengen in twisten, die hun niet aangaan. Waarom zou gij het gezag vertoornen en u moeilijkheden op de hals halen door nutteloos tegenspreken, en buiten uw roeping of uw werkkring te gaan om te willen verbeteren wat verkeerd is? Wees voorzichtig als de slangen, "wacht u voor de mensen."

B. Ten opzichte van de zondaren: indien zij bij hen niet kan overmogen om hun zonden na te laten, dan kan zij er hen toch van terughouden, om er buitensporig in te worden. Het is waar: daar is een goddeloze, die in zijn boosheid zijn dagen verlengt, vers 15, maar laat niemand daarom zeggen dat de mensen zo slecht kunnen zijn als zij willen, neen, wees niet al te goddeloos, vers 17, loop niet mee tot een uitgieting van overdadigheid. Velen op wie de vreze Gods of de angst voor hellepijnen niets vermag om hen terug te houden van de zonde, zullen toch, indien zij nog enig nadenken hebben, die zonden vermijden, die hun gezondheid en hun bezittingen benadelen, ja te gronde richten, en hen blootstellen aan de openbare gerechtigheid. En Salomo maakt hier gebruik van deze overweging: "de overheid draagt het zwaard niet tevergeefs, zij heeft een doordringend oog en een zware hand, en is de boosdoeners een verschrikking, wees dus bevreesd om binnen haar bereik te komen, wees niet zo dwaas van u bloot te stellen aan de strengheid van de wet, waarom zou gij sterven buiten uw tijd? In deze twee waarschuwingen had Salomo waarschijnlijk inzonderheid het oog op sommigen van zijn eigen onderdanen, die misnoegd waren op zijn regering, en reeds dachten aan een opstand, waartoe zij terstond na zijn dood overgingen. Sommigen twistten misschien met de zonden van hun regeerder, en namen die tot voorwendsel van hun misnoegdheid. Tot hen zegt hij: Weest niet al te rechtvaardig. Anderen waren de strengheid van de regering moe, en ook de tempeldienst, en daarom verlangden zij een andere koning aan te stellen. Maar beide schrikt hij af van hun oproerige praktijken met het zwaard van de gerechtigheid, evenals ook anderen om zich niet te vermengen met hen, die naar verandering staan.

5. De wijsheid zal ons leiden op de middenweg tussen twee uitersten, en ons altijd houden op de weg van onze plicht, die wij een effen en veilige weg zullen bevinden vers 18. Het is goed dat gij daaraan, aan deze wijsheid, deze zorg, vasthoudt, en niet in strikken loopt, en trek ook uw hand hiervan niet af, laat uw waakzaamheid niet verflauwen, noch uw besluit minder vast worden om u behoorlijk te gedragen, en u onder sterk bedwang te houden, grijp de teugel, door welke hartstochten weerhouden moeten worden van het een of ander kwaad over u te brengen, zoals het paard en de muilezel in bedwang moeten gehouden worden, die geen verstand hebben, en, hem aangegrepen hebbende, houd hem vast, en trek uw hand er niet van terug, want zo gij dit doet, dan zal de vrijheid, die zij nemen wezen als een opening geven aan het water, en dan zult gij de teugel niet zo gemakkelijk weer in uw hand krijgen. "Wees nauwgezet van geweten, maar wees ook voorzichtig, en oefen u daarin. Bestuur en regeer uzelf door de beginselen van de godsdienst, en gij zult bevinden dat hij, die God vreest, dat alles ontgaat, uit al die moeilijkheden en benauwdheden zal geraken, waarin zij zich storten, die deze vreze van zich werpen." De vreze des Heeren is die wijsheid, welke ons een draad zal zijn om ons uit de ingewikkeldste doolhof te voeren. Eerlijkheid is de beste staatkunde. Zij die God vrezen, hebben slechts één doel te dienen, en daarom handelen zij gestadig en met vastheid. God heeft ook beloofd hen, die Hem vrezen, te leiden, hun gangen te bevestigen op de rechte weg, en hen ook van iedere gevaarlijke weg af te brengen, Psalm 37:23, 24.

6. De wijsheid zal ons leren hoe ons te gedragen met betrekking tot de zonden en overtredingen van anderen, die gewoonlijk meer dan iets anders er toe bijdragen om onze rust te verstoren, hetgeen beide schuld en smart over ons brengt.

a. De wijsheid leert ons niet te verwachten dat zij, met wie wij te doen hebben, zonder gebreken zijn, wij zelf zijn dit niet, niemand is het, neen, ook de besten niet. Deze wijsheid versterkt de wijzen evenveel als iets anders, en wapent hen tegen de gevaren die voortkomen uit toorn, vers 19, zodat zij daardoor niet in wanorde komen. Zij bedenken dat zij, met wie zij omgaan en zaken te doen hebben, geen vlees geworden engelen zijn, maar zondige zonen en dochters van Adam, zelfs de besten zijn dit zodat er geen mens rechtvaardig is op aarde, die goeddoet en niet zondigt vers 20. Salomo had dit gezegd in zijn gebed, 1 Koningen 8:46, in zijn Spreuken, Hoofdstuk 20:9, en nu zegt hij het hier in zijn prediking. Het is de hoedanigheid van rechtvaardige mensen, dat zij goed doen, want de boom wordt gekend aan zijn vruchten. Maar de beste mensen, en zij die het meeste goed doen, kunnen toch niet zeggen dat zij volkomen vrij zijn van zonde, zelfs zij, die geheiligd zijn, zijn niet zondeloos. Niemand, die leeft aan deze zijde van de hemel, leeft zonder zonde, als wij zeggen dat wij nie t gezondigd hebben, dan bedriegen wij onszelf. Wij zondigen, zelfs in ons goed doen, er is iets gebrekkigs, ja iets aanstotelijks in onze beste verrichtingen. Datgene, hetwelk om de substantie ervan goed is, God welbehaaglijk is, is nog niet zo goed gedaan als het moest, en nalatingen in plichtsbetrachting zijn zonden, zowel als nalatingen van plichtsbetrachting. Het zijn alleen rechtvaardige mensen op aarde, die aldus onderhevig zijn aan zonde en zwakheid, de geesten van de rechtvaardigen worden, als zij bevrijd zijn van het lichaam, volmaakt in heiligheid, Hebreeën 12:23, en in de hemel doen zij goed en zondigen niet.

b. De wijsheid leert ons om niet scherp van gezicht of scherp van reuk te zijn in het ontdekken en ten kwade duiden van beledigingen, maar er vele van voorbij te zien, en te handelen alsof wij ze niet opmerkten, vers 21. "Geef ook uw hart niet tot alle woorden, die men spreekt, neem het niet ter harte, kwel u niet over van de mensen gemelijke op- en aanmerkingen van u, of hun verdenkingen van u, maar wees als een dode, en hoor niets", Psalm 38:14, 15. Wees niet begerig om te weten wat de mensen van u zeggen, als zij goed van u spreken dan zal het uw hoogmoed voeden, als zij kwaad van u spreken, zal het uw drift, uw hartstocht opwekken, zorg er dus voor om de goedkeuring te hebben van God en uw eigen geweten, dan behoeft gij u niet te bekommeren om hetgeen de mensen van u zeggen. Luisteraars, zegt het spreekwoord, horen zelden iets goeds van zichzelf. Als gij acht geeft op ieder woord, dat wordt gesproken, dan zult gij misschien horen dat uw eigen knecht u vloekt, als hij denkt dat gij hem niet hoort, er zal u gezegd worden, en misschien wel leugenachtig gezegd worden, dat hij u vloekt, indien gij het oor leent aan aanbrengers, Spreuken 29:12. Ja, het kan waar zijn, en gij kunt achter het gordijn staan en het zelf horen, horen, niet alleen, dat gij gelaakt wordt, en veracht wordt, maar gevloekt wordt, dat het ergste van u wordt gezegd, dat het ergste u wordt toegewenst, en dat wel door een knecht, iemand van de geringste stand, één van de verworpelingen, ja door uw eigen knecht, die een voorspraak voor u moest wezen, uw goede naam moest beschermen, zowel als uw andere belangen, het is misschien een knecht voor wie gij vriendelijk zijt geweest, en toch vergeldt hij het u zo slecht, en dit zal u ergeren, het zou beter voor u geweest zijn het niet te hebben gehoord. Misschien is het een knecht aan wie gij onrecht hebt gedaan, jegens wie gij onrechtvaardig zijt geweest, en hoewel hij het niet aan u durft zeggen, zegt hij het aan anderen, en zegt het aan God en dan zal uw eigen geweten met hem instemmen in het verwijt en de smaad, en het alles veel zwaarder voor u maken. De goede naam zelfs van de aanzienlijkste is grotelijks in de macht zelfs van de geringste. En misschien wordt er veel meer kwaad van ons gezegd dan wij denken, en dat wel door hen, van wie wij dit weinig hadden verwacht. Maar wij gaan niet te rade met onze rust, en ook niet met onze eer, als wij acht geven op ieder woord, dat verkleinend van ons wordt gesproken, het is gemakkelijker om twintig van zulke beledigingen voorbij te gaan, dan er één van te wreken.

c. De wijsheid doet ons gedenken aan onze eigen fouten en gebreken, vers 22. Wees niet vertoornd op hen, die kwaad van u spreken, of u kwaad toewensen, want als gij tot uzelf inkeert dan zal uw eigen geweten u zeggen, dat gij veel malen ook anderen gevloekt hebt, kwaad van hen hebt gesproken, en hun kwaad hebt toegewenst, en nu krijgt gij "betaald in uw eigen munt." Als ons een belediging wordt aangedaan, dan past het ons, ons eigen geweten te onderzoeken om na te gaan of wij niet hetzelfde gedaan hebben aan anderen, of iets dat even erg is, en als wij dan bevinden dat wij het gedaan hebben, dan moeten wij die gelegenheid te baat nemen, om ons berouw er over te vernieuwen, God rechtvaardigen, en er gebruik van maken om onze toorn te matigen. Als wij in waarheid toornig zijn op onszelf wegens ons achterklappen van anderen, zoals wij behoren te wezen, dan zullen wij minder toornig zijn op anderen wegens hun achterklappen van ons. Wij moeten alle zachtmoedigheid betonen jegens alle mensen, want ook wij waren soms onwijs, Titus 3:2, 3, Mattheüs 7:2, 3, Jakobus 3:1, 2.

Prediker 7:23-29🔗

Salomo heeft tot nu toe de ijdelheid van de wereld en haar volstrekte ongenoegzaamheid om de mensen gelukkig te maken bewezen nu gaat hij er hier toe over om het snode aan te tonen van de zonde, en haar gewisse strekking om de mensen rampzalig te maken, en, evenals het vorige, bewijst hij dit uit zijn eigen ervaring, en die ervaring is hem duur komen te staan. Meer dan overal elders in dit boek doet hij hier het boetekleed aan. Hij overziet zijn rede, en zegt ons dat wat hij gezegd had was hetgeen hij wist, hetgeen, waarvan hij wel verzekerd was, en waar hij bij wilde blijven. Dit alles heb ik met wijsheid beproefd, vers 23. Hier nu:

I. Erkent en betreurt hij het gebrekkige van zijn wijsheid. Hij had wijsheid genoeg om de ijdelheid van de wereld te zien, en te ervaren dat zij geen deel kan bezorgen aan de ziel. Maar toen hij er toe kwam om nog verder te onderzoeken, stond hij verlegen, zijn oog was te duister, zijn gezichtseinder te beperkt, en hoewel hij dit ontdekte, waren er toch vele dingen die hij niet kon bevroeden door zijn wijsheid.

1. Hij heeft naarstig onderzocht. God had hem een vermogen gegeven tot wetenschap meer dan aan iemand anders. Hij begon met veel wijsheid, hij had de ruimste gelegenheid om zijn wijsheid en wetenschap uit te breiden die ooit iemand gehad heeft. En,

a. Hij besloot om, zo het mogelijk was, zijn doel te bereiken. Ik zal wijsheid bekomen, hij heeft dit ernstig begeerd als iets van zeer hoge waarde, hij was er ten volle toe besloten, daarbij achtte dat zij te verkrijgen was, besloot hij niet te rusten voor hij haar verkregen had, Spreuken 18:1. Velen zijn niet wijs, omdat zij nooit gezegd hebben dat zij het wilden wezen, daar zij er onverschillig voor waren, maar Salomo heeft het zich ten doel gesteld. Toen hij een proef had genomen van zinnelijke genoegens, heeft hij er nog aan gedacht om zijn hart in wijsheid te leiden, Hoofdstuk 2:3, en wilde hij niet afgeleid worden van het najagen ervan, maar hij heeft het misschien niet zo gemakkelijk gevonden als hij dacht om zijn gemeenschap met wijsheid te onderhouden, terwijl hij zich zo aan zijn vermaak en genoegen overgaf. Maar zijn wil was goed, hij zei: ik zal wijsheid bekomen. En dat was niet alles.

b. Hij besloot geen moeite te ontzien, vers 25, ik legde mijn hart er op toe, ik en mijn hart keerden naar alle zijden, ik liet niets onbeproefd om te bereiken wat ik op het oog had. "Ik begaf er mij toe om te weten en na te speuren en om te zoeken wijsheid, mij te oefenen en te volmaken in alle nuttige geleerdheid, wijsbegeerte en godgeleerdheid." Indien hij zich niet aldus ijverig had toegelegd op studie, dan zou het een bespotting geweest zijn om te zeggen: ik zal wijsheid bekomen, want zij, die het doel willen bereiken, moeten er de rechte weg toe inslaan. Salomo was een man van een zeer vlugge bevatting, maar, in plaats van dit als een excuus te gebruiken voor traagheid zoals velen doen heeft hij zich daardoor tot vlijt en inspanning aangespoord, en hoe gemakkelijker hij het vond om een goed denkbeeld te begrijpen, hoe meer hij er zich op toelegde om nog meer goede denkbeelden meester te worden. Zij, die de beste vermogens hebben, moeten zich de grootste moeite geven, zoals zij, die het best voorzien zijn van koopwaren, de grootste handel drijven. Hij legde er zich op toe niet alleen om te weten wat op de oppervlakte ligt, maar om na te speuren wat buiten het gezicht ligt, en hij heeft ook maar niet voor een poos gezocht en nagespeurd en het toen opgegeven omdat hij niet dadelijk vond wat hij zocht, maar hij speurde na, drong door tot de bodem van de zaak hij heeft zich ook niet ten doel gesteld om slechts de dingen te weten, maar ook de reden van de dingen, teneinde er rekenschap van te kunnen geven.

2. Maar de uitslag beantwoordde niet aan de verwachting, was niet bevredigend. "Ik zei: ik zal wijsheid bekomen, maar zij was nog ver van nul, ik kon haar niet bereiken. Met dat al: Dit alleen weet ik, dat ik niets weet, en hoe meer ik weet, hoe meer ik zie wat er te weten is, en hoe meer ik mij van mijn onwetendheid bewust ben. Hetgeen ver af is en zeer diep, wie zal dat vinden?" Hij bedoelt God zelf, Zijn raadsbesluiten en Zijn werken, toen hij die naspeurde, vond hij zich weldra verlegen en vastgezet. Hij kon niets ordelijk voorstellen vanwege de duisternis. Zij is als de hoogten van de hemelen, wat kan hij doen? Job 11:8. Geloofd zij God, wij hebben niets te doen dan hetgeen duidelijk en gemakkelijk is, het Woord is nabij ons, Spreuken 8:9, maar er is zeer veel, dat wij zouden willen weten, dat ver is en zeer diep, onder de verborgen dingen, die nie t voor ons zijn, en waarschijnlijk is het een schuldige onwetendheid en dwaling, die Salomo hier betreurt, daar zijn genoegens en de velerlei vermaken van zijn hof zijn ogen hadden verblind er een nevel over geworpen hadden, zodat hij niet tot ware wijsheid kon komen, zoals hij had begeerd.

II. Hij erkent en betreurt zijn dwaasheid, waarin hij overvloedig was, naarmate hij in wijsheid tekort kwam.

1. Zijn onderzoek betreffende het kwaad van de zonde. Ik keerde mij om, om te weten de goddeloosheid van de zotheid en de dwaasheid van de onzinnigheden. Merk op:

a. De kennis van de zonde is een moeilijke kennis en moeilijk te verkrijgen. Salomo heeft er zich moeite voor gegeven. De zonde heeft velerlei vermommingen, waarmee zij zich omkleedt, daar zij niet gaarne verschijnt als zonde, en het is zeer moeilijk haar van deze te ontdoen, en haar in haar natuurlijke aard en haar ware kleuren te zien.

b. Het is voor ons berouw over de zonde nodig, dat wij met het kwaad ervan bekend worden, zoals het voor de genezing van een ziekte nodig is om de aard, de oorzaken en het boosaardige ervan te kennen. Paulus heeft de wet Gods gewaardeerd, omdat zij hem de zonde heeft ontdekt, Romeinen 7:7. Salomo, die in de dagen van zijn dwaasheid zijn vernuft tewerk had gesteld, om vermaken uit te denken, en zeer vernuftig was om het vlees te verzorgen, is, nu God zijn ogen geopend heeft, even naarstig om de verzwaringen van de zonde te ontdekken, om aldus zijn berouw dieper te maken. Vernuftige zondaars moeten vernuftige boetelingen zijn, en vernuft en geleerdheid moeten met de overigen buit van de sterk gewapende door de Heere Jezus verdeeld worden.

c. Het betaamt boetelingen om het ergste wat zij kunnen te zeggen van de zonde, want het is de waarheid dat wij er nooit te veel kwaad van kunnen zeggen. Ter zake van zijn verdere verootmoediging begeert Salomo meer te zien:

d. Van het zondige, van de zonde daar legt hij de grootste nadruk op in dit onderzoek om te weten de goddeloosheid van de zatheid, waarmee hij misschien zijn eigen ongerechtigheid meent, de zonde van de onkuisheid, want die werd algemene dwaasheid in Israël genoemd, Genesis 34:7, Deuteronomium 22:21, Richteren 20:6, 2 Samuel 13:12. Toen hij er zich in toegaf, beschouwde hij het als een lichte, onbeduidende zaak, maar nu begeert hij de goddeloosheid ervan te zien, het grote kwaad, zoals Jozef ervan spreekt, Genesis 39:9. Of het kan daar in het algemeen genomen worden van alle zonde. Velen verontschuldigen ze hiermede: dat het dwaasheden waren, maar Salomo ziet goddeloosheid in deze dwaasheden, een beledigen van God, en een onrecht doen aan het geweten, dit is uw boosheid, Jeremia 4:18, Zacharia 5:8.

e. Van de dwaasheid van de zonde, gelijk er een goddeloosheid is in dwaasheid, zo is er een dwarsheid in goddeloosheid, ja dwaasheid en onzinnigheid. Moedwillige zondaren zijn dwazen, zijn waanzinnigen, zij handelen in tegenspraak met verstand en met hun eigen belangen.

2. De uitslag van dit onderzoek.

A. Hij ontdekte thans meer dan ooit van het kwaad van deze grote zonde, waaraan hij zich schuldig had gemaakt, het liefhebben van vele vreemde vrouwen, 1 Kon 11:1. Dit is het, wat hij hier het diepst betreurt, en dat wel in zeer aandoenlijke uitdrukkingen.

a. De herinnering aan die zonde was hem zeer smartelijk. O hoe zwaar lag zij op zijn geweten, in welk een zielsangst was hij bij de gedachte er aan, de goddeloosheid, de dwaasheid, de waanzin, waaraan hij schuldig was! Ik vond het een bitterder ding dan de dood. Bij de herinnering er aan beving hem een even grote verschrikking, alsof hij reeds in de greep des doods was. Aldus zullen zij, aan wie door een diepe overtuiging hun zonden ordelijk voor ogen gesteld worden, er tegen roepen, zij zijn voor alle ware boetvaardigen bitter als gal, ja bitter als de dood. Onkuisheid is een zonde, die in haar eigen natuur verderfelijker is dan de dood zelf. De dood kan eervol en troostrijk zijn, maar deze zonde kan niets anders dan schande en pijn veroorzaken, Spreuken 5:9,11.

b. Hij had de verzoeking tot deze zonde zeer gevaarlijk bevonden, bevonden dat het uiterst moeilijk, ja zo goed als onmogelijk was voor hen, die zich in die verzoeking wagen, om aan de zonde te ontkomen, en voor hen, die in deze zonde gevallen waren, ervan terug te komen door berouwt Het hart van de overspelige vrouw is netten en garen, zij speelt haar rol, waarmee zij zielen in het verderf stort, met evenveel kunst en behendigheid als ooit een vogelaar heeft aangewend om een onnozel vogeltje te vangen. De methodes van deze zondaars zijn bedrieglijk en verderfelijk als strikken. De onvoorzichtige zielen worden er in gelokt door het lokaas van genoegen en vermaak, waarnaar zij gretig grijpen, en waarvan zij zich voldoening beloven, maar eer zij het weten, zijn zij gevangen, onherroepelijk gevangen. Haar handen zijn als banden waarmee zie onder schijn van liefdesomhelzingen, hen, die zij gegrepen heeft, vasthoudt, zij zullen met de banden van hun zonde vastgehouden worden, Spreuken 5:22. De lusten verkrijgen kracht, als er aan toegegeven wordt, en dan zijn hun bekoringen overmogend c. Hij achtte het een groot voorbeeld van Gods gunst jegens een mens, indien Hij hem door Zijn genade voor deze zonde heeft bewaard, wie goed is voor Gods aangezicht zal van haar ontkomen, zal er voor bewaard worden hetzij om tot deze zonde verleid te worden, of om door de verzoeking te worden overwonnen. Zij, die voor deze zonde bewaard worden, moeten erkennen dat het God is, die hen bewaart, en niet enigerlei kracht of vastberadenheid van henzelf, moeten erkennen dat het een grote genade is, en zij, die wensen genade te ontvangen, die voor hen genoeg is om hen te wapenen tegen deze zonde, moeten er nauwgezet naar streven God in alles te behagen, door Gods bevel te onderhouden, Leviticus 18:30. d. Hij achtte het een zonde, die een even zware straf is voor andere zonden, als een mens in dit leven overkomen kan, de zondaar zal van haar gevangen worden. Ten eerste. Zij, die zich toegeven in andere zonden, door welke hun geest verblind en hun consciëntie verdorven wordt, worden zoveel gemakkelijker naar deze heengetrokken. Ten tweede. Het is rechtvaardig in God, om hen aan henzelf over te laten, zodat zij er in vallen. Zie Romeinen 1:26, 28, Eféze 4, 18, 19. Aldus wendt Salomo zich met afgrijzen af van de zonde, waarin hij gevallen was.

B. Nu ontdekte hij meer dan ooit van de algemene verdorvenheid van de menselijke natuur. Hij gaat die stroom na tot aan de bron zoals zijn vader voor hem gedaan had bij een dergelijke gelegenheid, Psalm 51:7, Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren.

a. Hij poogde het aantal van zijn werkelijke overtredingen te ontdekken, vers 27. " Zie dit heb ik gevonden, dit hoopte ik te hebben gevonden, ik dacht dat ik mijn dwalingen kon verstaan, en er een volledige lijst van had opgemaakt, tenminste van de hoofden ervan, ik dacht dat ik ze één voor één kon tellen, en er het aantal van kon berekenen." Hij begeerde ze te ontdekken als een boeteling, opdat hij ze meer in bijzonderheden zou kunnen erkennen, en, in het algemeen, hoe meer wij bij de belijdenis van zonde in bijzonderheden treden, hoe troostrijker de bewustheid zal zijn van de vergeving, hij begeerde het ook als een prediker, ten einde meer nauwkeurig anderen te kunnen waarschuwen. Een diepe overtuiging van de zonde zal ons ertoe brengen om een onderzoek in te stellen naar geheel het bondgenootschap ervan, en hoe meer verkeerds wij in onszelf zien, hoe ijveriger wij nog verder onze fouten en gebreken moeten nagaan, opdat hetgeen wij niet zien aan ons ontdekt moge worden, Job 34:32.

b. Spoedig stond hij verlegen, want hij bemerkte dat zij talloos waren, vers 28, " dewelke mijn ziel nog zoekt, ik ben nog bezig te tellen, en nog verlang ik het getal te vinden, maar ik bevind dat ik ze niet allen tellen kan, noch er het volledige getal van kan vinden. Ik doe nog nieuwe en verbazingwekkende ontdekkingen van de ontzettende boosheid, die er is in mijn hart," Jeremia 17:9, 10. Wie kan het kennen? Wie kan de afdwalingen verstaan? Wie kan zeggen hoe menigmaal hij overtreedt Psalm 19:13. Hij bevindt dat, zo God in het gericht met hem treedt, of hij met zichzelf, voor al zijn gedachten, woorden en daden, hij niet één uit duizend Hem zou kunnen beantwoorden, Job 9:3. Dit stelt hij in het licht door het bederf van zijn eigen hart en leven te vergelijken met het bederf van de wereld, waarin hij nauwelijks één goede man op duizend kon vinden, ja onder al de duizend vrouwen en bijwijven, die hij had heeft hij niet één goede vrouw gevonden. "Zodat, zegt hij, als ik er toe kom om mijn eigen gedachten mij voor de geest te brengen en ze na te gaan, mijn gedachten, woorden en deden, en al de voorvallen van mijn voorbijgegane leven, dan zou ik onder het mannelijk geslacht misschien één op duizend gevonden hebben, die goed was, in de overigen was er het één of ander bederf". Hij bevond, vers 20, dat hij zelfs in goeddoen had gezondigd, maar wat haar betreft, die van de andere sekse waren, die in het toegeven aan zijn lusten betrokken waren geweest, die allen waren niets, in dat deel van zijn leven was er onder duizend niet één, die goed was. In ons hart en ons leven verschijnt weinig goeds, op zijn best genomen, maar soms in het geheel niets. Dit is ongetwijfeld niet bedoeld als een blaam op het vrouwelijk geslacht in het algemeen, het is waarschijnlijk dat er meer goede vrouwen dan mannen geweest zijn en nog zijn, Handelingen 17:4, 12, hij doelt slechts op zijn eigen treurige ervaring, en er kan ook nog dit in zijn: in zijn Spreuken waarschuwt hij ons tegen de strikken, beide van de kwade man en van de vreemde vrouw, Spreuken 2:12, 16, 4:14, 5:3. Nu had hij bemerkt dat de wegen van de boze vrouwen bedrieglijker en gevaarlijker zijn dan die van de boze mannen, dat het moeilijker is haar bedriegerijen te ontdekken en haar strikken te mijden, en daarom vergelijkt hij zonde bij een overspelige vrouw, Spreuken 9:13, en bemerkt dat hij de bedrieglijkheid van zijn eigen hart evenmin kan ontdekken als hij die van een vreemde vrouw kan ontdekken, wier wegen zo beweeglijk zijn, dat gij ze niet kunt ontdekken.

c. Daarom gaat hij al de stromen van dadelijke overtredingen na tot aan de bron van het oorspronkelijk bederf. De bron van al de dwaasheid en onzinnigheid, die er in de wereld is, ligt in des mensen afval van God, en zijn ontaarding van zijn oorspronkelijke rechtheid, vers 29. "Alleen, zie dit heb ik gevonden, toen ik de bijzonderheden niet heb kunnen vinden, was dit toch blijkbaar genoeg, het zo klaar was als de zon, dat de mens verdorven is en afgevallen is, niet is zoals hij gemaakt was."

Merk op: Ten eerste. Hoe de mens door de wijsheid en goedheid van God gemaakt was. God heeft de mens recht gemaakt, Adam, de eersten mens aldus de Chaldeeër. God maakte hem, en Hij maakte hem oprecht zoals hij wezen moest, een redelijk schepsel gemaakt zijnde, was hij in alle opzichten zoals een redelijk schepsel behoort te wezen, oprecht, zonder enigerlei onregelmatigheid, men zou geen gebrek in hem kunnen ontdekken, hij was oprecht, beslist voor God alleen, in tegenstelling met de vele zonden, tot welke hij zich later gewend heeft. De mens was, toen hij uit de handen Gods kwam, als het ware een miniatuurbeeld van zijn Maker die goed en oprecht is.

Ten tweede. Hoe hij geschonden werd, en zich door zijn eigen dwaasheid en slechtheid teniet gedaan heeft. Zij hebben vele zonden gezocht, zij, onze eerste ouders, of het gehele geslacht, allen in het algemeen, en een ieder hunner in het bijzonder. Zij hebben grote zonden gezocht, zo lezen het sommigen vonden om groot te worden als goden, Genesis 3:5. Of, de zonden van de groten, aldus lezen het sommigen, van de engelen, die gevallen zijn, de magnaten. Of, vele zonden. In plaats van te blijven bij wat God voor hem gevonden had wilde de mens zoeken zich te verbeteren zoals de verloren zoon, die zijn vaders huis verliet om zijn fortuin te zoeken. In plaats van voor één te zijn, was hij voor velen, in plaats van voor Gods inzettingen te zijn, was hij voor zijn eigen zonden, zijn verzinselen. De wet van zijn schepping moest hem niet regeren, hij wilde tot zijn eigen beschikking zijn, zijn eigen gevoelens en neigingen volgen. De edele mens wilde wijs zijn, wijzer dan zijn Maker, hij is onbezonnen en onvast in zijn voornemens, en daarom heeft hij vele zonden. Zij, die God verlaten, dwalen eindeloos. Der mensen dadelijke, of werkelijke overtredingen worden vermenigvuldigd. Salomo kon niet ontdekken hoe groot hun getal is, vers 28, maar hij bevond dat zij zeer velen zijn. Vele soorten van zonden, en deze nog dikwijls, nog herhaaldelijk. Zij zijn menigvuldiger dan de haren van ons hoofd, Psalm 40:13.