Ga naar inhoud

Psalm 48

  1. EEN lied, een psalm, voor de kinderen van Korach.
  2. De HEERE is groot en zeer te prijzen, in de stad onzes Gods, op den berg Zijner heiligheid.
  3. Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het noorden; de stad des groten Konings.
  4. God is in haar paleizen; Hij is er bekend voor een hoog Vertrek.
  5. Want zie, de koningen waren vergaderd, zij waren tezamen doorgetogen.
  6. Gelijk zij het zagen, alzo waren zij verwonderd; zij werden verschrikt, zij haastten weg.
  7. Beving greep hen aldaar aan, smart als van een barende vrouw.
  8. Met een oostenwind verbreekt Gij de schepen van Tarsis.
  9. Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des HEEREN der heirscharen, in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid. Sela.
  10. O God, wij gedenken Uwer weldadigheid, in het midden Uws tempels.
  11. Gelijk Uw Naam is, o God, alzo is Uw roem tot aan de einden der aarde; Uw rechterhand is vol van gerechtigheid.
  12. Laat den berg Sion blijde zijn, laat de dochteren van Juda zich verheugen, om Uwer oordelen wil.
  13. Gaat rondom Sion en omringt haar; telt haar torens;
  14. Zet uw hart op haar vesting, beschouwt onderscheidenlijk haar paleizen, opdat gij het aan het navolgende geslacht vertelt;
  15. Want deze God is onze God, eeuwiglijk en altoos; Hij zal ons geleiden tot den dood toe.

Inleiding🔗

Evenals de twee vorige is ook deze psalm een lied des triomfs. Sommigen denken dat hij geschreven werd bij gelegenheid van Jósafaths overwinning, 2 Kronieken 20. Anderen menen bij gelegenheid van Sanheribs nederlaag, toen zijn leger zich in Hizkia’s tijd voor Jeruzalem had neergeslagen. Maar voor zover ik weet, zou hij door David geschreven kunnen zijn bij gelegenheid van de ene of andere grote overwinning, behaald in zijn tijd, maar niet zo uitsluitend met het oog daarop, of hij zou ook in latere tijden bij een dergelijke gelegenheid gebruikt kunnen worden en ook toepasselijk kunnen zijn op de heerlijkheid van de Evangeliekerk, waarvan Jeruzalem een type was, inzonderheid als zij de triomferende kerk zal geworden zijn, HET HEMELSE JERUZALEM, Hebr 12:22, het Jeruzalem, dat boven is, Galaten 4:26 Jeruzalem wordt hier geprezen:

I. Om haar betrekking tot God vers 2,3.
II. Om Gods zorg voor haar, vers 4.
III. Om de verschrikking, die zij haar vijanden inboezemt, vers 5-8.
IV. Om het genoegen. dat zij geeft aan haar vrienden, die er een welbehagen in hebben om te denken:
1. Aan hetgeen God voor haar gedaan heeft, nog doet, en voor haar doen zal, vers 9.
2. Aan de genaderijke openbaringen van Hem in en voor die heilige stad, vers 10, 11.
3. Aan de krachtige afdoende voorziening, die gemaakt is voor haar veiligheid, vers 12-14.
4. Aan de zekerheid die wij hebben van het bestendige van Gods verbond met de kinderen van Sion, vers 15.
Bij het zingen van deze psalm moeten wij bewogen zijn door het voorrecht, dat wij hebben als leden van de Evangeliekerk en onze welwillendheid opwekken voor al haar belangen.

Psalm 48:1-8🔗

De psalmist is voornemens Jeruzalem te prijzen en de grootheid van die stad in het licht te stellen, maar hij begint met de lof van God en van Zijn grootheid, vers 2, en eindigt met de lof van God en van Zijn goedheid, vers 15. Want, wat ook het onderwerp is van onze lof God met er de Alfa en de Omega van zijn. Inzonderheid moet al wat tot eer van de kerk gezegd wordt, strekken tot eert van de God van de kerk. Wat hier gezegd wordt tot eer van Jeruzalem is:

I. Dat de Koning des hemels haar erkent als de hare, zij is de stad van onze God, vers 2, die Hij uit al de steden van Israël verkoren heeft om er Zijn naam te stellen. Van Sion heeft Hij vriendelijker dingen gezegd dan van enigerlei andere plaats van de aarde: Dit is "Mijn rust tot in eeuwigheid, hier wil Ik wonen want Ik heb het begeerd," Psalm 132:14 Zij is de stad van de grote Koning, vers 3, van de Koning van de gehele aarde, wie het behaagt zich op bijzondere wijze daar tegenwoordig te verklaren. Onze Heiland haalt dit aan om te bewijzen, dat te zweren bij Jeruzalem is: op onheilige wijze bij God zelf te zweren Mattheüs 5:35 want zij is de stad van de grote Koning, die haar gekozen heeft tot de bijzondere woning van Zijn genade zoals de hemel het is van Zijn heerlijkheid.

1. Zij is verlicht door de kennis van God. God is bekend in Juda, en Zijn naam is groot, meer inzonderheid te Jeruzalem, het hoofdkwartier van de priesters, wier lippen deze kennis moesten bewaren. In Jeruzalem is God groot, vers 2. van wie in andere plaatsen weinig of geen nota wordt genomen. Gelukkig het koninkrijk de stad, het geslacht, het hart, waarin God groot is, waarin Hij bovenaan, waarin Hij alles is. Daar is God bekend, vers 4, en waar Hij bekend is, zal Hij groot zijn, God wordt door niemand veracht dan door hen, die onbekend met Hem zijn.

2. Zij is gewijd aan de eer van God. Daarom wordt Sion "de berg van Zijn heiligheid" genoemd "want heiligheid des Heeren" staat erop geschreven, evenals op al de tempelgereedschappen Zacharia 14:20, 21 Dit is het voorrecht van de kerk van Christus, dat zij een heilig volk is, een bijzonder volk, Jeruzalem, het type ervan wordt "de heilige stad" genoemd, hoe slecht zij ook was, Mattheüs 27:53, totdat Christus’ kerk werd opgericht, maar nooit daarna.

3. Zij is de plaats, bestemd en aangewezen voor de plechtige eredienst van God; daar wordt Hij grotelijks geprezen, en is Hij zeer te prijzen, vers 2. Hoe helderder ontdekkingen van God en zijn grootheid aan ons gedaan zijn, hoe meer van ons verwacht wordt overvloedig te zijn in Zijn lof. Zij, die uit alle delen van het land hun offeranden naar Jeruzalem brachten, hadden reden om dankbaar te zijn, niet alleen omdat God hun vergunde aldus tot Hem te naderen, maar omdat Hij beloofd had hen aan te nemen en hen tegen te komen met een zegen, en zich geprezen en geëerd te achten door hun dienst. Hierin was Jeruzalem een type van de Evangeliekerk, want het weinige schatting van lof, dat God van deze aarde ontvangt, komt uit die kerk op aarde, die daarom Zijn tabernakel is onder de mensen.

4. Om dit alles was Jeruzalem, en inzonderheid de berg Sion, waarop de tempel gebouwd was, algemeen bemind en bewonderd; schoon van gelegenheid, een vreugde van de gehele aarde, is de berg Sion, vers 3. De ligging meest wel in alle opzichten aangenaam zijn, als de oneindige wijsheid haar gekozen heeft voor de plaats van Zijn heiligdom; en wat haar schoon maakte was dat het de berg was van Zijn heiligheid want in heiligheid is schoonheid. Deze aarde is door de zonde vol van mismaaktheid, en terecht mocht dus die plek gronds, die aldus versierd was door heiligheid, de vreugde van de gehele aarde genoemd worden, dat is: hetgeen waarin de gehele aarde reden had om zich in te verblijden, daar God aldus in werkelijkheid bij de mens op aarde wilde wonen. De berg Sion was aan de noordzijde van Jeruzalem, en moest aldus de stad beschutten tegen de koude schrale winden, die uit die hoek woelen, of indien fraai weer verwacht werd uit het noorden dan werden zij op Sion gewezen, om er naar uit te zien.

II. Dat de koningen van de aarde er bevreesd voor waren. Dat God bekend was in haar paleizen voor een hoog vertrek, daar hadden zij nu onlangs een merkwaardig voorbeeld van gehad, waarin dat ook bestaan moge hebben:

1. Zij hadden maar al te veel reden of aanleiding om hun vijanden te vrezen; want de koningen waren vergaderd, vers 5. De naburige vorsten hadden zich verbonden tegen Jeruzalem hun hoofden en hoornen, hun staatkundig beleid en hun macht, waren verenigd om die stad ten verderf te brengen; zij hadden geheel hun strijdmacht bijeengebracht, zij gingen door zij naderden, niet twijfelende of zij zouden zich weldra meester gemaakt hebben van de stad, die de vreugde had moeten wezen, maar de afgunst was, van de gehele aarde.

2. God maakte dat haar vijanden haar vreesden. Op de blote aanblik van Jeruzalem werden zij van schrik bevangen en werd hun woede in toom gehouden, zoals het gezicht op de tenten van Jakob Bileam schrok van zijn voornemen om Israël te vloeken, Numeri 24:2 Gelijk zij haar zagen, waren zij verwonderd, zij werden verschrikt, zij haastten zich weg. Het was niet: Veni, vidi, vici ik kwam, ik zag, ik overwon, maar integendeel, Veni, vidi, victus sum—ik kwam, ik zag, ik werd verslagen. Niet dat er in Jeruzalem iets te zien was, dat zo geducht, zo schrikwekkend was, maar het gezicht er van bracht hun voor de geest wat zij gehoord hadden betreffende de bijzondere tegenwoordigheid Gods in die stad en de Goddelijke bescherming, die er over was uitgestrekt-en God heeft hierdoor zo’n verschrikking in hun gemoed teweeggebracht dat zij zich in allerijl terugtrokken. Hoewel zij koningen waren hoewel zij talrijk waren, die zich met elkaar hadden verbonden, wisten zij toch dat zij tegen de Almacht niet waren opgewassen, en daarom greep beving hen aldaar aan en smart, Vers 7. God kan de stoutmoedigsten van de vijanden van Zijn kerk de moed benemen, en spoedig hen in pijn en smart doen komen, die gerust zijn. De schrik, die hen beving op het gezicht van Jeruzalem, wordt hier vergeleken bij de weeën van een barende vrouw, die scherp en smartelijk zijn, en soms plotseling opkomen, 1 Thessalonicenzen 5:3, die niet vermeden kunnen worden, en de uitwerkselen zijn van zonde en van de vloek. Het verijdelen hierdoor van hun plannen tegen Jeruzalem wordt vergeleken bij het werk, dat door een geweldigen storm aangericht wordt op een vloot van schepen, waarvan sommigen gespleten, anderen verbrijzeld, allen uit elkaar gedreven worden, "met een oostenwind verbreekt Gij de schepen van Tarsis." De verschrikkingen Gods worden vergeleken bij een oostenwind Job 27:20, 21; deze zal hen in verwarring brengen, en al hun maatregelen verijdelen. "Wie kent de sterkte van Gods toorn?"

Psalm 48:9-15🔗

Wij hebben hier het goede gebruik, dat aan het volk van God geleerd wordt te maken van Gods heerlijke en genaderijke verschijning tot hun behoeve en tegen hun vijanden, opdat zij hun ten goede zou medewerken.

I. Laat hierdoor ons geloof in het woord van God bevestigd worden. Als wij vergelijken wat God gedaan heeft met wat God heeft gesproken, dan zullen wij bevinden dat gelijk wij gehoord hebben, Wij alsof ook gezien hebben vers 9, en dat wat wij gezien hebben ons verplicht te geloven wat wij gehoord hebben.

1. "Gelijk als wat wij gehoord hebben van hetgeen door de leidingen van Godsvoorzienigheid gedaan is in de dagen vanouds, zo hebben wij het ook zien geschieden in onze dagen." Gods laatste verschijningen ten behoeve van Zijn volk tegen Zijn en hun vijanden zijn in overeenstemming met Zijn vroegere verschijningen en moeten ons die in herinnering brengen.

2. "Gelijk wij gehoord hebben in de belofte en voorzegging, zo hebben wij gezien in de volbrenging en vervulling. Wij hebben gehoord dat God de Heere van de heirscharen is, en dat Jeruzalem de stad van onze God is, Hem dierbaar is, Zijn bijzondere zorg is; en nu hebben wij het gezien, wij hebben de macht gezien van onze God, wij hebben Zijn goedheid gezien wij hebben Zijn zorg voor en Zijn belangstelling in ons gezien; gezien dat Hij een vurige muur rondom Jeruzalem is, en tot heerlijkheid in het midden van haar." In de grote dingen, die God voor Zijn kerk gedaan heeft en nog doet is het goed om de vervulling van de Schrift op te merken, en dit zal ons helpen om zowel de leiding van Gods voorzienigheid zelf te verstaan als de Schrift, die erin vervuld wordt.

II. Laat onze hoop op de vastheid en bestendigheid van de kerk hierdoor aangemoedigd worden. "Uit hetgeen wij gezien hebben, vergeleken met hetgeen wij gehoord hebben, in de stad van onze God kunnen wij opmaken dat zij voor altijd bevestigd zal zijn." Dit werd niet vervuld aan Jeruzalem, (die stad is reeds lang verwoest en al haar heerlijkheid in het stof gelegd), maar heeft zijn vervulling in de Evangeliekerk, wij zijn er zeker van dat die tot in eeuwigheid bevestigd zal worden, zij is gebouwd op een rots, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen, Mattheüs 16:18 God zelf heeft er de bevestiging van op zich genomen, het is de Heere, die Sion gegrond heeft, Jesaja 14:32. En wat wij gezien hebben vergeleken met wat wij gehoord hebben, kan ons aanmoedigen om te hopen in de belofte van God, waarop de kerk gebouwd is.

III. Laat ons hart hierdoor vervuld worden van goede gedachten van God. "Uit hetgeen wij gehoord en gezien hebben, en hetgeen waarop wij hopen, kunnen wij aanleiding nemen om veel aan Gods weldadigheid te denken, telkenmale als wij in het midden van Zijn tempel bijeenkomen," vers 10. Al de stromen van genade, die tot ons afvloeien, moeten teruggeleid worden naar de bron van Gods weldadigheid. Zij komt niet tot ons door enigerlei verdienste van onszelf, maar zuiver en alleen door Zijn genade en de bijzondere gunst, die Hij Zijn volk toedraagt. Daaraan moeten wij dus denken met zielsverlustiging, er dikwijls aan denken. Bij welk onderwerp kunnen wij vertoeven, dat edeler, aangenamer en nuttiger is? Wij moeten Gods goedertierenheid steeds voor ogen hebben, Psalm 26:3, inzonderheid els wij tot Hem gaan in Zijn tempel. Als wij ongestoord van het voorrecht van de openbare inzettingen genieten, als wij bijeenkomen in Zijn tempel, en er niemand is om ons te verschrikken, dan moeten wij daar aanleiding uit nemen om aan Zijn goedertierenheid te denken.

IV. Laat ons Gode de eer geven van de grote dingen, die Hij voor ons gedaan heeft en die vermelden tot Zijn ere. tegelijk Uw naam is, o God, alzo is Uw roem, niet alleen in Jeruzalem, maar tot aan de einden van de aarde, vers 11. Door de merkwaardige verlossing van Jeruzalem, die onlangs plaats heeft gehad, heeft Hij glorierijk Zijn wijsheid, macht en goedheid tentoongespreid, en die aan alle omliggende volken doen gevoelen, en zo was Zijn roem, dat is: overal zullen er sommigen gevonden worden, die Hem dienovereenkomstig roemen en prijzen. Zover Zijn naam gaat, zal Zijn roem gaan, behoorde hij tenminste te gaan, en zal hij ten laatste ook gaan, als alle einden van de aarde Hem zullen loven, Psalm 22:28, Openbaring 11:15 Door Zijn naam verstaan sommigen Zijn glorierijken naam van Heere van de heirscharen; naar die naam is, alzo is Zijn roem, want alle schepselen tot aan de einden van de aarde zijn onder Zijn bevel. Maar op bijzondere wijze moet Zijn volk Zijn gerechtigheid erkennen in alles wat Hij voor hen doet; Uw rechterhand is vol van gerechtigheid, al de werkingen van uw macht zich in overeenstemming met de eeuwige regelen van de billijkheid.

V. Laat alle de leden van de kerk in het bijzonder de vertroosting voor zich nemen van hetgeen God doet voor zijn kerk in het algemeen, vers 12. Laat de berg Sion blij zijn, de priesters en Levieten, die in het heiligdom dienen, en laat dan de dochters van Juda, de landsteden en haar bewoners, zich verheugen; laat de vrouwen in haar zangen en dansen, zoals gewoonlijk bij openbaar vreugdebetoon, met dankbaarheid deze grote verlossing vieren, die God voor ons gewrocht heeft." Als wij God de lof hebben gegeven voor de buitengewone verlossingen van de kerk, dan kunnen wij er het genoegen van smaken en ons verheugen om de wille van Gods oordelen, de werkingen van Zijn voorzienigheid, welke wij allen in wijsheid gewrocht kunnen zien (weshalve zij oordelen of rechten genoemd worden) werkende ten goede van de kerk.

VI. Laat ons naarstig letten op de blijken en bewijzen van de schoonheid, de sterkte en de veiligheid van de kerk, en hetgeen wij waargenomen hebben getrouwelijk overbrengen aan hen, die na ons komen, vers 13,14 Gaat rondom Sion. Sommigen denken dat dit ziet op de plechtigheid van de triomf laat hen, die in deze plechtigheid gebruikt worden, rondom de muren gaan, zoals zij gedaan hebben in Nehemia’s tijd, Nehemia 12:31, zingende en God lovende. En laat hen daarbij de torens tellen, goed letten op zijn bolwerken, vers 14.

1. Opdat zij de wonderbare verlossing, die nu onlangs door God voor hen gewrocht was, groot maken. Laat hen met verwondering opmerken dat de torens en bolwerken allen nog in hun volle sterkte zijn, geen er van beschadigd is, de paleizen hun schoonheid hebben behouden, geen er van ontsierd is, dat aan de stad niet de minste schade werd toegebracht door de koningen, die er tegen waren vergaderd, vers 5. Vertelt het aan het navolgende geslacht, als een wonderbaar voorbeeld van Gods zorg voor Zijn heilige stad, dat de vijanden niet alleen de stad niet zouden verderven of verwoesten, maar haar niet eens zouden beschadigen of ontsieren.

2. Opdat zij zich zouden versterken tegen de vrees voor een soortgelijk dreigend gevaar op een anderen tijd. En aldus:

a. Kunnen wij het in letterlijke zin verstaan van Jeruzalem en de burcht Sion. Laat de dochters van Juda de torens en bolwerken van Sion met evenveel genoegen beschouwen als de koningen, haar vijanden, die met schrik en ontsteltenis hebben aanschouwd, vers 6. Jeruzalem werd gewoonlijk voor een onneembare plaats gehouden, zoals blijkt uit K1aagl. 4:12. "De koningen van de" aarde zouden het niet geloofd hebben, noch alle de inwoners van de wereld, dat de tegenpartijder en vijand tot de poorten van Jeruzalem zou ingaan;" en hij zou er ook nie t hebben kunnen ingaan, indien de inwoners hun bescherming niet verkondigd hadden. "Zet uw hart op zijn bolwerken." Dit geeft te kennen dat de voornaamste bolwerken van Sion geen voorwerpen waren, die met de zinnen waargenomen kunnen worden, meer voorwerpen van geloof, waar zij het hart op moesten zetten. Sion was inderdaad, beide door de natuur en de kunst, zeer uitnemend versterkt, maar de bolwerken, waar het meest op gesteund moest worden, bestonden in de bijzondere tegenwoordigheid Gods, de schoonheid van de heiligheid, waarmee Hij de stad had versierd, en de beloften, die Hij er voor gedaan had. "Beschouw de sterkte van Jeruzalem, en spreek er van aan de volgende geslachten, opdat zij niets doen om het te verzwakken, en opdat, zo het ooit benauwd wordt, zij het niet laaghartig als onhoudbaar aan de vijand overleveren." Calvijn merkt hier op dat, als hun gezegd wordt dat zij aan de nakomelingschap een bijzonder bericht moeten geven van de torens en bolwerken en paleizen van Jeruzalem, hiermee te kennen wordt gegeven dat zij na verloop van tijd allen verwoest zullen worden, en dus niet langer te zien zouden zijn, immers, waartoe zou anders de beschrijving en de geschiedenis ervan gediend hebben? Toen de discipelen de gebouwen van de tempel bewonderd hebben, zei hun Meester hun dat binnen weinig tijds geen steen op de andere ervan gelaten zou worden, Mattheüs 24:1, 2. Daarom;

b. Moet dit gewis toegepast worden op de Evangeliekerk, deze berg Sion Hebreeën 12:22 "Beschouw de torens en bolwerken en paleizen daarvan, opdat gij uitgelokt en aangemoedigd zoudt worden om er u bij te voegen, er lotgemeen mee te worden. Zie haar gefundeerd op Christus, de rots, versterkt door de kracht Gods, bewaard en bewaakt door Hem die noch sluimert noch slaapt. Zie wat kostelijke inzettingen haar paleizen zijn; wat dierbare beloften haar bolwerken zijn, verkondig dit aan het navolgende geslacht, opdat zij met een vast voornemen des harten haar belangen omhelzen en haar blijven aankleven."

VII. Laat ons juichen in God en in de verzekeringen, die wij hebben van Zijn eeuwigdurende goedertierenheid, vers 15. Zeg dit aan het navolgende geslacht, leven deze waarheid, als een heilig pand, over aan uw nakomelingen, dat deze God, die zulke grote dingen voor ons gedaan heeft, onze God is eeuwiglijk en altoos dat Hij standvastig is en onveranderlijk in Zijn liefde en zorg voor ons.

1. Indien God onze God is, dan is Hij de onze tot in eeuwigheid, niet slechts gedurende al de eeuwen van de tijd, maar tot in eeuwigheid, want het is de eeuwigdurende zaligheid van de verheerlijkte heiligen, dat "God zelf bij hen zal zijn en hun God zal zijn," Openbaring 21:3.

2. Indien Hij onze God is, dan zal Hij onze gids zijn, onze getrouwe, standvastige gids, om ons de weg te wijzen en er ons in te geleiden; Hij zal dit zijn tot de dood toe, die de eindpaal zal zijn van onze weg, en Hij zal ons doen ingaan in de rust. Hij zal ons leiden en bewaren ten einde toe. Hij zal onze gids zijn boven de dood zo lezen het sommigen Hij zal ons zo geleiden, dat Hij ons boven het bereik stelt van de dood, zodat die ons geen wezenlijk kwaad kan doen. Hij zal onze gids zijn over de dood heen, zo lezen het anderen. Hij zal ons veilig heenvoeren naar de gelukzaligheid aan de andere kant van de dood, naar een leven, waarin geen dood meer zijn zal. Als wij de Heere aannemen tot onze God, dan zal Hij ons veilig heenleiden tot de dood, door de dood heen, en over de dood heen, afwaarts naar de dood, en dan wederom opwaarts tot de heerlijkheid.