Psalm 68
- EEN psalm, een lied van David, voor den opperzangmeester.
- God zal opstaan, Zijn vijanden zullen verstrooid worden, en Zijn haters zullen van Zijn aangezicht vlieden.
- Gij zult hen verdrijven, gelijk rook verdreven wordt; gelijk was voor het vuur smelt, zullen de goddelozen vergaan van Gods aangezicht.
- Maar de rechtvaardigen zullen zich verblijden, zij zullen van vreugde opspringen voor Gods aangezicht, en van blijdschap vrolijk zijn.
- Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam, hoogt de wegen voor Dien Die in de vlakke velden rijdt, omdat Zijn Naam is HEERE; en springt op van vreugde voor Zijn aangezicht.
- Hij is een Vader der wezen en een Rechter der weduwen; God, in de woonstede Zijner heiligheid.
- Een God Die de eenzamen zet in een huisgezin, voert uit die in boeien gevangen zijn; maar de afvalligen wonen in het dorre.
- O God, toen Gij voor het aangezicht Uws volks uittoogt, toen Gij daarheen traadt in de woestijn, Sela,
- Daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinaï, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israël.
- Gij hebt zeer milden regen doen druipen, o God; en Gij hebt Uw erfenis gesterkt, als zij mat was geworden.
- Uw hoop woonde daarin; Gij bereiddet ze door Uw goedheid voor den ellendige, o God.
- De Heere gaf te spreken; der boodschappers van goede tijdingen was een grote heirschaar.
- De koningen der heirscharen vloden weg, zij vloden weg; en zij die te huis bleef, deelde den roof uit.
- Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven géluwen goud.
- Als de Almachtige de koningen daarin verstrooide, werd zij sneeuwwit als op Zalmon.
- De berg Basan is een berg Gods; de berg Basan is een bultige berg.
- Waarom springt gij op, gij bultige bergen? Dezen berg heeft God begeerd tot Zijn woning; ook zal er de HEERE wonen in eeuwigheid.
- Gods wagens zijn tweemaal tienduizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinaï in heiligheid.
- Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd, Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen, om bij U te wonen, o HEERE God!
- Geloofd zij de Heere; dag bij dag overlaadt Hij ons; die God is onze Zaligheid. Sela.
- Die God is ons een God van volkomen zaligheid; en bij den HEERE, den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood.
- Voorzeker zal God den kop Zijner vijanden verslaan, den harigen schedel desgenen die in zijn schulden wandelt.
- De Heere heeft gezegd: Ik zal wederbrengen uit Basan, Ik zal wederbrengen uit de diepten der zee;
- Opdat gij uw voet, ja, de tong uwer honden moogt steken in het bloed van de vijanden, van een iegelijk van hen.
- O God, zij hebben Uw gangen gezien, de gangen mijns Gods, mijns Konings, in het heiligdom.
- De zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden.
- Looft God in de gemeenten, den Heere, gij die zijt uit de springader Israëls.
- Daar is Benjamin, de kleine, die over hen heerste, de vorsten van Juda met hun vergadering, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali.
- Uw God heeft uw sterkte geboden; sterk, o God, wat Gij aan ons gewrocht hebt!
- Om Uws tempels wil te Jeruzalem, zullen U de koningen geschenk toebrengen.
- Scheld het wild gedierte des riets, de vergadering der stieren met de kalveren der volken, en dien die zich onderwerpt met stukken zilver; Hij heeft de volken verstrooid, die lust hebben in oorlogen.
- Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte; Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken.
- Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode; psalmzingt den Heere, Sela;
- Dien Die daar rijdt in den hemel der hemelen, die vanouds is; zie, Hij geeft Zijn stem, een stem der sterkte.
- Geeft Gode sterkte; Zijn hoogheid is over Israël, en Zijn sterkte in de bovenste wolken.
- O God, Gij zijt vreselijk uit Uw heiligdommen; de God Israëls, Die geeft den volke sterkte en krachten. Geloofd zij God.
Inleiding🔗
Dit is een zeer voortreffelijke psalm, maar van vele plaatsen ervan is het niet gemakkelijk om tot de ware zin door te dringen. Er zijn in de Schrift dingen, die zwaar zijn om te verstaan. Het blijkt niet wanneer of bij welke gelegenheid David deze psalm heeft geschreven, maar waarschijnlijk was het, toen God hen, rust had gegeven van al zijn vijanden rondom, en hij de ark (die beide het teken was van Gods tegenwoordigheid en een type van Christus’ Middelaarwerk) van het huis van Obed-Edom opbracht naar de tent, die hij voor haar gespannen had in Sion, want de eerste woorden zijn het gebed, dat Mozes gebruikt heeft bij het optrekken van de ark, Numeri 10:35. Hiervan wordt hij door de geest van de profetie geleid om heerlijke dingen te spreken van de Messias van Zijn hemelvaart en de oprichting van Zijn koninkrijk in de wereld.
I. Hij begint met een gebed tegen Gods vijanden, vers 2. en 3, en voor Zijn volk vers 4.
II. Hij gaat voort met lof, In het overige van de psalm, allen oproepende om God te loven, vers 5, 27, 33, vele zaken aanduidende als stof tot lof en dankzegging.
1. De grootheid en goedheid van God, vers 5-7.
2. De grote werken, die God tevoren voor Zijn volk gedaan heeft, hen voerende door de woestijn, vers 8, 9, hen vestigende in Kanaän, vers 10, 11, hun de overwinning gevende over hun vijanden, vers 12, 13, en hen verlossende uit de handen van hun verdrukkers, vers 14, 15.
3. De bijzondere tegenwoordigheid Gods in Zijn kerk, vers 16-18.
4. Christus’ hemelvaart, vers 19 en de verlossing van Zijn volks door Hem, vers 20.
5. De overwinningen, die Christus zal behalen over Zijn vijanden, en de gunsten, die Hij zal schenken aan Zijn kerk vers 22-29.
6. De uitbreiding van de kerk door de toetreding van de heidenen, vers 30-32. En zo eindigt de psalm met een eerbiedige erkenning van de heerlijkheid en de genade van God, vers 33-36.
Onder het zingen van deze psalm moeten wij trachten om door al deze grote dingen diep getroffen te zijn.
Psalm 68:1-7🔗
In deze verzen: I. Bidt David, dat God zal verschijnen in Zijn heerlijkheid, vers 2, 3.
1. Ter beschaming van Zijn vijanden, vers 2,3. "Laat God opstaan als een rechter om vonnis over hen te vellen, als een krijgsoverste om te velde tegen hen te trekken en hen te verslaan, en laat hen verstrooid worden en voor Hem vlieden, niet in staat om het veld tegen Hem te behouden, en nog veel minder om Hem het hoofd te bieden. Laat God opstaan, zoals de zon als zij uitgaat in haar kracht, en de kinderen van de duisternis zullen verstrooid worden, zoals de schaduwen van de avond wegvlieden voor de opgaande zon. Laat hen weggedreven worden als rook door de wind, die opgaat alsof hij de zon zou willen verduisteren, maar terstond uit elkaar gedreven wordt zodat er niets van overblijft. Laat hen smelten als was voor het vuur, dat spoedig opgelost wordt." Aldus geeft David een nadere verklaring van het gebed van Mozes, heeft hij het niet slechts herhaald met toepassing op zichzelf en zijn tijd, maar er over uitgeweid, om ons te leren hoe van de gebeden van de Schrift gebruik te maken. Ja het ziet nog verder heen, namelijk naar de overwinning van de Verlosser over de vijanden van Zijn koninkrijk, want Hij was de Engel van het verbond, die Israël door de woestijn geleid heeft. Er zijn van de zodanigen zij zijn er altijd geweest en zij zullen er altijd zijn die vijanden zijn van God en Hem haten, die zich verbinden met de oude slang tegen het koninkrijk van God onder de mensen en tegen het zaad van de vrouw. Het zijn de goddelozen en niemand anders dan de goddelozen, die vijanden zijn van God, de kinderen van de boze. Hoewel wij moeten bidden voor onze vijanden als zodanigen, moeten wij bidden tegen Gods vijanden als zodanigen, tegen hun vijandschap jegens Hem en tegen al hun aanslagen op Zijn koninkrijk. Zo God slechts opstaat, zullen al Zijn onboetvaardige onverzoenlijke vijanden, die zich niet willen bekeren om Hem eer te geven, gewis en snel verstrooid worden, en worden weggedreven, vergaan van voor Zijn aangezicht, want nooit heeft iemand zijn hart tegen God verhard en is voorspoedig geweest. De dag des oordeels zal de dag wezen "van de verderving van de goddeloze mensen", 2 Petrus 3:7, die als was zullen smelten voor het vlammenvuur, waarin de Heere alsdan zal verschijnen, 2 Thessalonicenzen 1, 8.
2. Voor de vertroosting en blijdschap van Zijn eigen volk, vers 4. " Laat de rechtvaardigen zich verblijden die nu in droefheid zijn, laat hen van vreugde opspringen voor Gods aangezicht, in Zijn gunstrijke tegenwoordigheid. God is de blijdschap van Zijn volk, laat hen zich verblijden, telkens als zij voor Zijn aangezicht verschijnen, laat hen van vreugde opspringen en van blijdschap vrolijk zijn. Zij, die zich verblijden in God, hebben reden om zich uitermate zeer te verheugen, en die blijdschap moeten wij alle heilige toewensen, want zij behoort hun. Ziet licht is voor de rechtvaardige gezaaid.
II. Hij looft God voor Zijn heerlijke verschijningen, en roept ons op om Hem te loven Zijn naam te zingen en Hem te verhogen:
1. Als een groot God, oneindig groot vers 5. baant de weg voor Hem die door de vlakten rijdt Heere is Zijn Naam. Hij is het, die de hemellichamen in beweging brengt, ze leidt en regelt, zoals degene, die in een wagen rijdt, hem in beweging brengt. Hij gebiedt oppermachtig over de invloeden des hemels, Hij rijdt op de hemelen ter hulpe van Zijn volk, Deuteronomium 33:26, zo snel, zo krachtig, en zo ver boven het bereik van tegenstand. Hij bestuurt en regeert ze door Zijn naam JHWH, of ADONAI, een uit zichzelf bestaand, zelfgenoegzaam Wezen, de bron en oorsprong van alle bestaan, macht, bewegingen volkomenheid, dit is Zijn naam tot in eeuwigheid. Als wij aldus God verhogen, dan moeten wij van vreugde opspringen voor Zijn aangezicht. Heilige blijdschap in God is zeer wel bestaanbaar met de eerbied en de Godvruchtige vreze. waarmee wij Hem behoren te aanbidden.
2. Als een genadig God, een God van goedertierenheid en ontferming. Hij is groot, maar Hij veracht niemand, neen, ook de geringste niet. Ja meer, een God van grote kracht zijnde, gebruikt Hij Zijn kracht en macht tot hulp van hen, die in nood en benauwdheid zijn, verse, 7. De wezen, de weduwen, de eenzamen, bevinden dat Hij een algenoegzame God voor hen is. Merk op hoezeer Gods goedheid Zijn heerlijkheid is. Hij, die rijdt op de hemelen, door Zijn naam JHWH naar men zou denken, terstond aangebeden zijn als Koning van de koningen en Heer van de heren, en de vrijmachtige bestuurder van al de zaken van staten en volken, Hij is dit, maar hierin roemt Hij veeleer, dat Hij een Vader is van de wezen. Hoewel de Heere hoog is ziet Hij toch de nederige aan. Welgelukzalig zij, die aan zo’n God deelhebben. Hij, die rijdt op de hemelen, is een Vader, die wel waard is om Hem te hebben, driewerf gelukzalig het volk, welks God de Heere is.
a. Als gezinnen beroofd zijn van hun hoofd, draagt God zorg er voor, en is zelf hun hoofd, en de weduwen en wezen zullen in Hem datgene vinden, dat zij verloren hebben in het familielid, dat weggenomen werd, en nog oneindig veel meer en beter. Hij is een Vader van de wezen, om medelijden met hen te hebben, zich over hun te ontfermen, hen te zegenen, te onderwijzen, voor hen te voorzien in hun noden. Hij zal hen "in het leven behouden," Jeremia 49:11. Zij hebben de vrijheid Hem Vader te noemen, en te pleiten op hun betrekking tot Hem als hun voogd, Psalm 146:9, 10:14, 18. Hij is een rechter of beschermer van de weduwen, om haar raad te geven, haar recht te doen, haar te erkennen en haar zaak voor te staan, Spreuken 22:23.
b. Hij heeft een open oor voor al haar klachten en een open hand voor al haar behoeften. Hij is dit in de woonstede van Zijn heiligheid, dat verstaan kan worden, hetzij van de woonstede van Zijn heerlijkheid in de hemel, daar heeft Hij Zijn troon van het gericht bereid, waar de wezen en weduwen vrijen toegang toe hebben, en onder welks bescherming zij genomen worden, Psalm 9:5, 8, of van de woonstede van Zijn genade op aarde en dan is het een aanwijzing voor de weduwen en wezen, hoe zij zich tot God moeten wenden. Laat hen tot Zijn heilige woonstede gaan, tot Zijn woord en Zijn inzettingen daar kunnen zij Hem vinden, kunnen zij vertroosting in Hem vinden. Als gezinnen opgebouwd moeten worden, is Hij de stichter ervan, God zet de eenzamen in een huisgezin, brengt hen in aangename betrekkingen, die eenzaam waren, geeft hun, die zwervend omdoolden, een goede en aangename vestiging, Psalm 113:9. Hij doet diegenen thuis wonen, die genoodzaakt waren elders hulp te zoeken, aldus Dr. Hammond, hen, die arm waren, in staat stellende om hun brood te verdienen, en dat is de goede manier voor de mens om barmhartigheid te bewijzen, zoals God er Zijn milddadigheid in betoont.
3. Als een rechtvaardig God.
a. In Zijn helpen van de verdrukten, Hij voert uit, die in boeien gevangen zijn, en stelt hen in vrijheid die onrechtvaardig gekerkerd waren en in slavernij gehouden. Gene ketenen kunnen hen houden, die God vrij wil maken.
b. In Zijn afrekenen met de verdrukkers: de weerspannigen wonen in een dor land. vers 7, en hebben geen genot van hetgeen zij door bedrog en geweld verkregen hebben. Het beste land zal een dor land wezen voor hen, die door hun rebellie hun wederhorigheid, de zegen van God die het sap en de vettigheid is van al onze genietingen, verbeurd hebben. Israël was uitgevoerd uit Egypte en in de woestijn gebracht maar daar hadden zij het beter dan de Egyptenaars zelf, wier land, als het water in de Nijl niet genoeg stijgt om het te overstromen, hetgeen soms het geval is, een dor land is.
Psalm 68:8-15🔗
De psalmist, reden hebbende om God te danken voor de grote dingen, die Hij nu onlangs voor hem en Zijn volk gedaan heeft, neemt daar aanleiding uit om Hem ook te loven voor hetgeen Hij voor hun vaderen in de dagen vanouds gedaan heeft. Nieuwe zegeningen moeten ons de vorige zegeningen in herinnering brengen en er onze dankbare bewustheid van opwekken. Laat het nooit vergeten worden:
I. Dat God zelf Israëls gids was door de woestijn, toen Hij hen uitvoerde uit hun boeien heeft Hij hen niet in het dorre gelaten, maar is zelf voor hen heengegaan, daarheen tredende in de woestijn, vers 8. Het was geen reis, maar een tocht, want zij togen voort als krijgslieden, als slagorden met banieren. De Egyptenaren vleiden zich dat de woestijn hen had ingesloten, maar zij vergisten zich, Gods Israël, Hem tot hun aanvoerder hebbende, toog door de woestijn, en is er niet in verdwaald. Als God Zijn volk in een woestijn brengt, dan zal Hij er gewis voor hun aangezicht heengaan en hen er uitvoeren, Hooglied 8:5.
II. Dat Hij Zijn heerlijke tegenwoordigheid onder hen openbaarde bij de berg Sion, vers 9. Nooit heeft een volk de heerlijkheid Gods gezien, noch Zijn stem gehoord, zoals Israël Deuteronomium 4:32, 33. Nooit was aan enig volk zo voortreffelijke wet gegeven, zo verklaard en zo krachtig gehandhaafd als aan Israël. Toen daverde de aarde, en de omliggende landen hebben waarschijnlijk de schok gevoeld. Er waren schrikkelijke donderslagen, ongetwijfeld vergezeld van onweersbuien, waarbij de hemel scheen te druipen, terwijl de Goddelijke leer "droop als de dauw," Deuteronomium 32:2. Zelfs de Sinaï, deze grote berg, deze lange bergketen was bewogen "voor de Heere, de God van Israël." Zie Richteren 5:4, 5, Deuteronomium 33, 2, Hábakuk 3:3. Gelijk deze schrikkelijke openbaring van Gods majesteit hun vrees en ontzag voor Hem inboezemde, zo heeft zij ook hun geloof en hun vertrouwen op Hem aangemoedigd. Welke bergen van moeilijkheden hun ook in de weg lagen voor hun gelukkige vestiging, Hij, die zelfs de Sinaï kon bewegen, kon die moeilijkheden uit de weg ruimen, hen er overheen brengen.
III. Dat Hij beide in de woestijn en in Kanaän overvloedig voor hen voorzien heeft, vers 10,11. Gij hebt zeer milden regen doen druipen en hebt van Uw goedheid bereid voor de arme, vers 11. Dit kan zien op:
1. De proviandering van hun leger met manna in de woestijn, dat op hen regende, zoals ook de kwakkelen, Psalm 78:24, 27, en dit kon terecht een regen van de mildheden geroemd worden want het was een merkwaardig voorbeeld van de Goddelijke goedheid. Dit sterkte het leger van Israël (hier Gods erfenis genoemd omdat Hij hen had verkoren om Zijn bijzondere schat te wezen), toen ze mat, of vermoeid, was geworden, op het punt was van om te komen, dit sterkte hun geloof en was een bewijs van Gods goedheid en macht. Zelfs in de woestijn vond God een gerieflijke woning voor Israël, dat Zijn gemeente, Zijn vergadering was. Uw schare zette zich daarin neer vers 11. Of,
2. Op de voorziening voor hen gemaakt in Kanaän, het land vloeiende van melk en honing:, dat gezegd wordt water te drinken bij de regen van de hemel. Als dit vruchtbare land soms dreigde in dorheid verkeerd te worden, vanwege de ongerechtigheid dergenen, die er in woonden heeft God bij het oordeel toch ook gedacht aan Zijn genade en hun een overvloedige regen gezonden, die het wederom verkwikte en verfriste, zodat de vergadering Israëls daarin woonde, en er genoeg voorraad was om zelfs hun armen met brood te verzadigen. Dit ziet verder op de geestelijke voorziening gemaakt voor Gods Israël, de Geest van de genade en het Evangelie van de genade zijn de overvloedige regen door welke God Zijn erfenis sterkt, uit welke hun vrucht gevonden is. Christus zelf is de regen, Psalm 72:6." Hij zal neerdalen als een regen op het nagras, als de druppelen, die de aarde bevochtigen."
IV. Dat Hij hun dikwijls de overwinning gaf over hun vijanden, heirscharen en koningen van de heirscharen trokken tegen hen op van hun eerste komst in Kanaän af, en aldoor in de tijd van de Richteren, tot aan Davids dagen, maar vroeg of laat hebben zij toch tegen hen overmocht, vers 12, 13, 15. Merk hier op:
1. Dat God hun opperbevelhebber was. De Heere gaf het woord, vers 12, als generaal van hun leger, Hij verwekte Richteren voor hen gaf hen hun opdracht en instructies, en verzekerde hun voorspoed. God heeft gesproken in Zijn heiligheid, en toen was Gilead mijn.
2. Dat zij profeten hadden, als boden Gods, om hun Zijn wil bekend te maken. God gaf hun Zijn woord het woord des Heeren geschiedde tot hen en toen was het getal van de predikers ervan profeten en profetessen, groot, van de boodschappers van goede tijdingen was een grote heirschare, want het woord is vrouwelijk. Als God boodschappen te zenden heeft, zal het Hem aan geen boodschappers ontbreken. Het kan ook zien op de vrouwen, die zich voegden bij de triomf als de overwinning behaald was, zoals zij dit plachten te doen, Exodus 15:20, 1 Samuel 18:7. S waarbij zij nota namen van het woord Gods, daarin evenzeer triomferende als in Zijn werken.
3. Dat hun vijanden verslagen en in verwarring werden gebracht. Koningen van de heirscharen vloden, vloden in allerijl en in de grootste ontsteltenis, zij streden niet maar vloden, trokken zich terug zonder slag te leveren, vloden zonder ooit weer terug te keren
4. Dat zij verrijkt werden met de buit van het slagveld. Zij, die thuis bleef, deelde de roof uit. Niet alleen de mannen, de krijgslieden die bij het gereedschap gebleven zijn, die volgens een inzetting en recht aangaande de verdeling in de buit moesten delen, 1 Samuel 30:24, maar zelfs de vrouwen, die thuis bleven, ontvingen er haar deel van, hetgeen aanduidt hoe groot de buit was, die zij hadden te verdelen.
5. Dat deze grote dingen, die God voor hen gedaan had, aan hen geheiligd waren, bijgedragen hebben tot hun verbetering, vers 15. Als de Almachtige de koningen daarin verstrooide hen verstrooide voor haar, de kerk, werd zij sneeuwwit als op Zalmon, gezuiverd en gelouterd door de goedertierenheden Gods. Als het leger uittoog tegen de vijand, onthielden zij zich van iedere boze zaak, en zo keerde het leger als overwinnaar terug, en door de overwinning werd Israël bevestigd in zij n reinheid en Godsvrucht. Dit bericht van Israëls overwinningen is van toepassing op de overwinningen, behaald door de verhoogden Verlosser voor de Zijnen over dood en hel. Door de opstanding van Christus zijn onze geestelijke vijanden op de vlucht gedreven, hun macht was verbroken, en hun werd voor altijd de macht ontnomen om iemand van Gods volk te schaden. Van deze overwinning werd het eerst kennis gegeven door de vrouwen de verkondigsters, aan de discipelen, Mattheüs 28:7, en door hen werd zij verkondigd aan geheel de wereld, terwijl de gelovigen, die thuis bleven, die niets er toe hadden bijgedragen, er het voordeel van genieten en de roof delen.
V. Dat zij van een geringe, geminachte staat bevorderd zijn tot pracht en voorspoed. Toen zij slaven waren in Egypte, en toen zij later, nu eens door deze dan weer door een andere machtige nabuur verdrukt werden, lagen zij, als het ware, tussen twee rijen van stenen, onder puin en afval, of zij waren als gebroken, verachte vaten, vaten, waar men geen lust toe heeft, zij waren zwart, en vuil, en ontkleurd. Maar God heeft hen eindelijk van de last op hun schouder ontheven, Psalm 81:7, en in David waren zij goed op weg om een van de voorspoedigste koninkrijken van de wereld te worden, schoon en lieflijk in de ogen van allen, die hen omringden, als vleugels van een duif, overdekt met zilver, vers 14. "En zo," zegt Dr. Hammond, zullen onder Christus’ koninkrijk de heidense afgodendienaars, die tot de laagste en verachtelijkste toestand waren gebracht van alle schepselen, hout en steen, aanbiddende en verslaafd aan de langste lusten, uit die verachtelijke toestand opgeheven worden en bevorderd tot de dienst van Christus en de beoefening van Christelijke deugden, de grootste innerlijke schoonheid van de wereld." Het kan ook toegepast worden op de verlossing van de kerk uit haar lijdende toestand, en de vertroostingen van particuliere gelovigen na hun tijden van mismoedigheid.
Psalm 68:16-22🔗
David had God geloofd voor hetgeen Hij, als de God van Israël, in het algemeen voor Israël gedaan heeft, vers 9, en nu gaat hij er toe over om Hem te loven als de God van Sion, en wel op bijzondere wijze. Vergel. Ps. 9:12. "Psalmzingt de Heere, die te Sion woont", om welke reden Sion de berg Gods wordt geroemd.
I. Hij vergelijkt hem met de berg Basan en andere hoge en vruchtbare bergen, en geeft er boven deze de voorkeur aan, vers 16, 17. Wel is waar, Sion was slechts klein en laag in vergelijking met hen, en was niet, zoals zij, bedekt met kudden van runderen en schapen, maar Sion heeft daarom boven die allen de voorkeur omdat het de berg Gods is, de berg die God begeerd heeft tot Zijn woning, en waar Hij verkiest de tekenen te tonen van Zijn bijzondere tegenwoordigheid, Psalm 132:13, 14. Het is veel meer eervol om Gode heilig te zijn dan om groot en hoog in de wereld te wezen. " Waarom springt gij op, gij hoge bergen? vers 17. Waarom hoont gij het arme Sion, en snoeft gij op uw hoogte? Dit is de berg, die God verkoren heeft, en daarom ofschoon gij hem overtreft in hoogte en omvang, moet gij toch, allen, daar op Sion de koninklijke vlag is gehesen de vlag er voor strijken." Sion was inzonderheid achtbaar omdat het een type was van de Evangeliekerk, die daarom de berg Sion wordt geroemd Hebreeën 12:22, en dit wordt hier te kennen gegeven als hij zegt: de Heere zal er in eeuwigheid wonen, hetgeen vervuld moet worden in het Sion van het Evangelie. Er is in de wereld geen koninkrijk, dat vergeleken kan worden met het koninkrijk van de Verlosser, geen stad, die vergeleken kan worden bij Sion, die de handvest heeft van het Evangelie, want daar woont God en zal er tot in eeuwigheid wonen.
II. Hij vergelijkt hem bij de berg Sinaï waarvan hij had gesproken in vers 9. en toont aan dat hij even wezenlijk, hoewel niet op even door de zinnen waarneembare wijze, de Shechina van de Goddelijke tegenwoordigheid heeft als de Sinaï zelf haar gehad heeft, vers 18. Engelen zijn Gods wagens, Zijn krijgswagens, waarvan Hij gebruik maakt tegen Zijn vijanden, Zijn vervoermiddelen, die Hij aan Zijn vrienden zendt, zoals aan Elia, en van Lazarus wordt gezegd, dat hij door de engelen gedegen werd, Zijn staatsiewagens, te midden waarvan Hij Zijn heerlijkheid toont en Zijn macht. Zij zijn zeer talrijk, twintig duizend, de duizenden vermenigvuldigd. Er is een talloos gezelschap van engelen in het hemelse Jeruzalem, Hebreeën 12:22. De vijanden, tegen wie David streed, hadden wagens, 2 Samuel 8:4, maar wat betekenden zij met betrekking tot hun aantal en hun kracht in vergelijking met Gods wagens? Zolang David deze aan zijn zijde had, behoefde hij hen niet te vrezen, die op "wagens en paarden" vertrouwden, Psalm 20:8. God verscheen op de berg Sinaï, vergezeld van myriaden van engelen, door wier bestelling de wet was gegeven, Handelingen 7:53. "Hij komt met tienduizenden van de heiligen," Deuteronomium 33:2. En nog openbaart God Zijn heerlijkheid in Sion, en is werkelijk tegenwoordig met een ontelbaar gevolg van Zijn hemelse heirscharen, aangeduid door de cherubim, tussen welke God gezegd wordt te wonen. Zodat, gelijk sommigen het laatste vers lezen, Sinaï is in het heiligdom, het heiligdom was voor Israël in de plaats van de berg Sinaï,, waar zij de Goddelijke orakelen ontvingen. Onze Heere Jezus heeft deze wagens tot Zijn dienst, toen de Eerstgeborene in de wereld gebracht werd, was het met deze last: Dat alle engelen Gods hem aanbidden, Hebreeën 1-6. Bij alle gelegenheden hebben zij Hem vergezeld, en nu is Hij onder hen "engelen, machten en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde," 1 Petrus 3:22. En in het Nieuwe Testament wordt te kennen gegeven dat de engelen in de Godsdienstige vergaderingen van de Christenen tegenwoordig zijn, 1 Korinthe 11:10. "De vrouw moet een macht op het hoofd hebben vanwege de engelen". Zie ook Eféze 3:10.
III. De heerlijkheid van de berg Sion was de koning, die God over deze berg van Zijn heiligheid gezalfd heeft, Psalm 2:6, die tot "de dochter Sions gekomen is," Mattheüs 21:5. Het is van Zijn hemelvaart, dat de psalmist hier spreekt, en daarop wordt het uitdrukkelijk toegepast, Eféze 4:8. Gij zijt opgevaren in de hoogte, vers 19, vergelijk Psalm 47:6, 7. Van Christus’ opvaren in de hoogte wordt hier gesproken als van iets in het verleden, zo zeker was die zaak, en er wordt van gesproken tot Zijn eer, zo’n grote zaak was het. Hierin kan geheel Zijn verhoogden staat zijn begrepen, maar het verwijst inzonderheid naar Zijn hemelvaart om te zitten aan de rechterhand des Vaders, hetgeen evenzeer ons voordeel als Zijn verhoging was. Want:
1. Toen heeft Hij getriomfeerd over de poorten van de hel, Hij heeft de gevangenis gevankelijk weggevoerd Hij heeft Zijn gevangenen in triomf heengeleid, zoals grote overwinnende krijgsoversten plachten te doen, hen in "het openbaar tentoongesteld," Coloss. 2:15. Hij heeft hen gevankelijk weggevoerd, die ons gevankelijk hadden weggevoerd, en die ons, indien Hij niet tussenbeiden ware getreden, voor altijd gevangen hadden gehouden. Ja Hij heeft de gevangenis zelf gevankelijk weggevoerd, daar Hij de macht van de zonde en des Satans ten enenmale heeft verbroken. Gelijk Hij de dood was van de dood, verlost Hij ons van het geweld van de hel, Hoséa 13:14. Dit duidt de volkomen overwinning aan, die Jezus Christus over onze geestelijke vijanden behaald heeft, zij was zo volkomen dat door Hem ook "wij meer dan overwinnaars zijn," dat is: triomfators, Romeinen 8:37.
2. Toen heeft Hij voor alle gelovigen de poorten van de hemel geopend, Gij hebt gaven ontvangen voor de mensen, Hij heeft "de mensen gaven gegeven," zo leest het de apostel, Eféze 4:8. Want Hij ontving om te geven, de zalving des Geestes was op Zijn hoofd uitgestort, opdat zij van Hem zou neerdalen op de zomen van Zijn klederen. En Hij gaf wat Hij had ontvangen, macht ontvangen hebbende om het eeuwige leven te geven, geeft Hij het "aan zoveeln als Hem gegeven waren," Johannes 17:2. "Gij hebt gaven ontvangen voor mensen," niet voor engelen, gevallen engelen moesten niet tot heiligen worden gemaakt en staande gebleven engelen niet tot Evangeliedienaren, Hebreeën 2, 5. Niet voor Joden alleen, maar voor alle mensen, al wie wil kan het voordeel van die gaven genieten. De apostel zegt ons waarin deze gaven bestonden, Eféze 4:11, "profeten, apostelen, evangelisten, herders en leraars," de instelling van een Evangeliedienst, en de bekwaammaking van mensen er voor, welke beide gewaardeerd moeten worden als de gaven des hemels, en de vruchten van Christus’ hemelvaart. Gij hebt gaven ontvangen in de mens, zo heeft het de kanttekening, dat is: in de menselijke natuur, waarmee het Christus behaagd heeft zich te bekleden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw hogepriester zou zijn in de dingen, die bij God te doen waren. In Hem, als Middelaar, woont alle volheid, opdat wij uit Zijn volheid zouden ontvangen.
Om de goedheid en liefde van Christus jegens ons in het ontvangen van deze gaven voor ons te verheerlijken, merkt de psalmist op:
a. Dat wij ze verbeurd hadden. Hij heeft ze ontvangen ook voor de wederhorigen, voor hen, die wederhorig geweest zijn-alle kinderen van de mensen zijn dit in hun gevallen toestand geweest. Misschien is dit inzonderheid bedoeld van de heidenen, "die vijanden waren door het verstand in de boze werken," Coloss. 1:21. Voor hen zijn deze gaven ontvangen, aan hen worden zij gegeven, opdat zij de wapens zouden neerleggen, hun vijandschap gedood zou worden, en zij tot hun trouw zouden terugkeren. Het verhoogt en verheerlijkt uitermate de genade van Christus, dat door Hem rebellen na hun onderwerping niet slechts vergiffenis verkrijgen maar bevorderd worden. Christus is tot een oproerige wereld gekomen, niet om haar te veroordelen, maar opdat zij door Hem behouden zou worden.
b. De gunst, die er voor ons in bedoeld is. Hij heeft gaven ontvangen voor de wederhorigen, opdat de Heere God onder hen zou wonen, opdat Hij in een oproerige wereld een kerk zou oprichten, waarin Hij door Zijn woord en Zijn inzettingen zou wonen, zoals Hij vanouds in het heiligdom gewoond heeft, opdat Hij Zijn troon zou oprichten, en Christus in het hart zou wonen van particuliere personen, die wederhorig geweest zijn. De genaderijke bedoeling van Christus’ onderneming was: "de tabernakel Gods onder de mensen op te richten" ten einde bij hen te wonen, en zij zelf tempelen zouden zijn tot Zijn lof. Ezechiël 37:27.
IV. De heerlijkheid van Sions Koning is, dat Hij een Zaligmaker en weldoener is van al Zijn gewillig volk en een verterend vuur voor allen, die in hun rebellie tegen Hem volharden, vers 20-22. Wij hebben hier goed en kwaad, leven en dood, de zegen en de vloek, ons voorgesteld, zoals in Markus 16:16. Hij, "die gelooft zal zalig worden, hij, die niet gelooft, zal verdoemd worden."
1. Zij, die God aannemen als hun God en zich alzo aan Hem geven om Zijn volk te zijn, zullen overladen worden met Zijn weldaden en voor hen zal Hij een God des heils zijn. Indien wij in oprechtheid verklaren dat God onze God is, en Hem als zodanig zoeken:
a. Dan zal Hij ons voortdurend goeddoen en ons gelegenheid, aanleiding geven om Hem te loven. Melding gemaakt hebbende van de gaven, die Christus voor ons ontvangen heeft, vers 19, voegt hij er gepast de volgende woorden bij: Geloofd zij de Heere, want aan het Middelaarschap van Christus zijn wij het verschuldigd dat wij leven, op aangename wijze leven, en dagelijks overladen worden met weldaden. Zo vele, zo gewichtig zijn de gaven van Gods milddadigheid aan ons, dat Hij in waarheid gezegd kan worden ons er mee te overladen, Hij "giet zegeningen uit, totdat er geen schuren genoeg zullen wezen om ze te ontvangen," Maleachi 3:10. Zó gestadig zijn zij, en zo onvermoeid is Hij, dat Hij er ons dagelijks mee overlaadt, naar de behoefte van elke dag het vereist.
b. Hij zal ten laatste de God des heils voor ons wezen de God van de eeuwige zaligheid, "wie lof offert, eert mij, en baant de weg, dat" "Ik hem Gods heil doe zien" Psalm 50:23, het heil, de zaligheid van de ziel. Hij, die ons dag bij dag overlaadt met weldaden, zal ons niet slechts tegenwoordige dingen geven voor ons deel, Hij zal de God van ons heil wezen, en wat Hij ons thans geeft, geeft Hij als de God van het heil ingevolge het grote plan van onze verlossing. Hij is onze God, en daarom zal Hij de God van de eeuwige verlossing voor ons wezen, want dat alleen zal beantwoorden aan de grote uitgestrektheid van Zijn verbondsbetrekking tot ons als onze God. Maar heeft Hij de macht om dit heil, die verlossing te voltooien? Ja gewis, want bij de Heere, de Heere, zijn uitkomsten tegen de dood. De sleutelen van de hel en des doods zijn in de hand van de Heere Jezus gegeven, Openbaring 1:18. Zelf in Zijn opstanding aan de dood ontkomen zijnde, heeft Hij beide gezag en macht om de Zijnen van de heerschappij van de dood te verlossen, door er voor hen de eigenschap van te veranderen als zij sterven en hun een volkomen overwinning er over te geven, als zij weer zullen opstaan, want de laatste vijand, die teniet gedaan wordt is de dood. En voor hen, die aldus voor eeuwig aan de dood ontkomen en door de tweede dood niet beschadigd worden, is verlossing van de tijdelijke dood voorzeker een zegen, die van God komt als de God huns heils, 2 Korinthe 1:10.
2. Zij, die volharden in hun vijandschap tegen Hem, zullen gewis vernietigd worden vers 22. God zal de kop van Zijn vijanden verpletteren, de kop van Satan, de oude slang, van wie in de eerste belofte voorzegd was dat "het zaad van de vrouw hem de kop zal vermorzelen" Genesis 3:15. Hij zal de macht verbreken van de volken, hetzij Joden of heidenen, die Hem en Zijn koninkrijk onder de mensen tegenstaan, Psalm 110:6. Hij zal vele hoofden van vele landen wonden, allen, wie zij ook zijn, die niet willen dat Hij koning over hen zal zijn. Zij, die voortgaan in hun overtredingen, die niet verbeterd willen worden, worden door God beschouwd als Zijn vijanden, en als zodanigen zullen zij door Hem behandeld worden. In dit spreken van de harige schedel is vers 22 misschien een toespeling op Absalom, wiens haar zijn strop was geworden. Of het duidt of de meest woeste en wreedste van zijn vijanden aan, die hun haar lieten groeien om zich daardoor een verschrikkelijk aanzien te geven, of de meest beschaafden van zijn vijanden die een sierlijk voorkomen hadden en veel zorg besteedden aan hun haar, noch dezen, noch die konden zich beveiligen tegen de dodelijke wonder, die de Goddelijke gerechtigheid zal toebrengen aan het hoofd van hen, die volharden in hun zonden.
Psalm 68:23-32🔗
In deze verzen hebben wij drie dingen.
I. De genaderijke belofte, die God doet van de verlossing Zijns volks, en hun overwinning over Zijn en hun vijanden, vers 23, 24. De Heere heeft gezegd in Zijn eigen genaderijk voornemen en Zijn belofte: "Ik zal grote dingen doen voor Mijn volk als de God van hun heil," vers 21, de God van hun zaligheid. God zal de verwachting niet teleurstellen van hen die Hem in het geloof tot hun God aannemen. Er is beloofd,
1. Dat Hij hen in veiligheid zal stellen tegen gevaar, zoals Hij tevoren gedaan heeft: Ik zal terugbrengen uit de diepte van de zee, zoals Hij met Israël gedaan heeft, toen Hij hen uitgevoerd heeft uit de slavernij van Egypte en hen in de ruimte en de vrijheid van de woestijn gebracht heeft, en Ik zal wederbrengen uit Basan, zoals Hij met Israël gedaan heeft, toen Hij hen uit hun gebrek en hun omzwervingen in de woestijn in de overvloed en de gevestigde toestand van Kanaän gebracht heeft, want het land van Basan was aan de andere kant van de Jordaan, waar zij te strijden hadden tegen Sihon en Og, en vanwaar zij nu verder Kanaän binnentrokken. De vorige blijken van Gods macht en goedheid voor Zijn volk moeten hun geloof en hoop in Hem aanmoedigen voor het vervolg, dat Hij hetgeen Hij gedaan heeft weer zal doen. Hij zal "ten anderen dage Zijn hand opheffen om de rest van" "zijn volk los te kopen" Jesaja 11:11, en zal wellicht at de wonderen herhalen, waarvan onze vaders ons verteld hebben. Maar dit is niet alles.
2. Dat Hij hun de overwinning zal geven over hun vijanden, vers 24. Opdat gij in het voortgaan uw voet moogt baden in het bloed van de vijanden, dat in grote hoeveelheid vergoten was, en de tong van uw honden dit bloed zullen lekken. Honden hebben het bloed van Achab gelekt en bij de verdelging van het antichristelijk geslacht lezen wij van bloed, dat tot "aan de tomen van de paarden is gekomen," Openbaring 14:20. De overwinningen, waarmee God Davids krijgsmacht heeft gezegend over de vijanden van Israël, worden hier geprofeteerd, maar als typen van Christus overwinning over de dood en het graf voor Hemzelf en voor alle gelovigen, in Zijn opstanding, (en de hunne krachtens de zijne) uit de aarde, en van het verderf van de vijanden van Christus en Zijn kerk, aan wie bloed te drinken zal worden gegeven, want zij zijn het waardig.
II. Het welkome onthaal, dat Gods volk aan deze heerlijke ontdekkingen zal geven van Zijn genade, is in Zijn woord en in Zijn werken. Heeft God gesproken in Zijn heiligheid? Heeft Hij gezegd dat Hij wederbrengen zal van Basan? Wat wordt dan ter vergelding hiervan van ons geëist?
1. Dat wij letten op Zijn bewegingen, Zijn doen, vers 25. men ziet Uw feeststoet terwijl anderen geen acht slaan op het werk des Heeren, hebben zij de gangen van mijn God, mijn Koning, gezien in het heiligdom." Zie hier:
a. Hoe een werkzaam geloof zich God toeëigent, Hij is God en Koning, maar dat is niet alles, Hij is mijn God en mijn Koning. Zij, die Hem aldus als de hunne aannemen kunnen Hem in al Zijn gangen zien als hun God, als hun Koning, handelende tot hun welzijn en in verhoring van hun gebed.
b. Waar Gods merkwaardigste gangen zijn, namelijk in het heiligdom, in en door Zijn Woord en Zijn inzettingen en inzonderheid onder Zijn volk in de Evangeliekerk, in en waardoor de menigvuldige wijsheid Gods bekend wordt gemaakt. Deze Zijn gangen in het heiligdom overtreffen ver de uitgangen des morgens en des avonds en verkondigen luider Zijn eeuwige macht en Godheid.
c. Wat met betrekking tot deze gangen onze plicht is, namelijk er op te letten, ze te zien: Dit is de vinger Gods, in waarheid, God is met ons.
2. Dat wij Hem op de Godvruchtigste en plechtigste wijze eer geven. Als wij Zijn gangen in het heiligdom zien:
A. Laat hen dan die in de onmiddellijke dienst van de tempel bezig zijn, Hem loven, vers 26. De Levieten, van wie sommigen zangers waren, anderen muziekinstrumenten het speelden, die Zijn gangen in het heiligdom het meest van nabij zagen, moesten voorgaan in het loven van God. En daar het een dag was van buitengewone vreugde en triomf, waren onder hen de trommelende maagden om het concert volledig te maken. "Aldus", zegt Dr. Hammond "zullen de apostelen, als Christus ten hemel vaart, het aan geheel de wereld met blijdschap verkondigen, en zelfs de vrouwen, die er getuigen van waren, zullen zich van harte met hen verenigen om het alom bekend te maken."
B. Laat geheel Israël in hun plechtige Godsdienstige vergaderingen Gode eer geven. Looft God, niet slechts in tempels, maar in de synagogen of de profetenscholen, of waar ook een vergadering is van hen, die uit de springader Israëls zijn, die van het zaad Jakobs zijn, laat hen instemmen met de lof van God. Openbare zegeningen, waarin wij allen delen, eisen openbare dankzegging, waarin allen zich moeten verenigen. "Aldus", zegt Dr. Hammond, "zullen alle Christenen verplicht zijn om plechtig de naam van Messias te loven, en te die einde dikwijls in vergaderingen bijeen te komen." En
C. Laat diegenen onder hen, die op enigerlei wijze de uitnemendsten van hen zijn, in het een of ander uitmunten, de anderen voorgaan in het loven van God, vers 28. Daar is Benjamin de kleine (dat was in Sauls tijd de koninklijke stam), die over hen heerste, de vorsten van Juda, (dat was de koninklijke stam in Davids tijd), met hun vergadering, hun raad, hun krijgsoversten en aanvoerders. In het begin van Davids regering was er een langdurige strijd tussen Juda en Benjamin, maar nu verenigen zij zich om God te loven voor hun voorspoed tegen de gemeenschappelijke vijand. Maar waarom wordt er inzonderheid van de stammen van Zebulon en Nafthali melding gemaakt? Misschien omdat die stammen, naar het noorden liggende, het meest blootgesteld waren aan de invallen van de Syriërs en andere naburen, die hun overlast deden, en zij dus zeer bijzonder dankbaar moesten wezen voor deze overwinningen over hen. Dr. Hammond heeft er een andere reden voor, namelijk dat deze de twee geleerde stammen waren, "Nafthali is een losgelaten hinde, hij laat schone woorden horen" Genesis 49:21, en Zebulon had degenen, die "de pen des schrijvers hanteren," Richteren 5:14. Deze, en inzonderheid hun vorsten, zullen zich verenigen in de lof van God. Het is zeer tot eer van God als zij, die boven anderen zijn in waardigheid, macht en vermaardheid, hen voorgaan in de aanbidding van God en zich beijveren om hun invloed aan te wenden ter bevordering van enigerlei dienst, die voor Hem gedaan moet worden. Dr. Hammond leidt hieruit af dat aan het koninkrijk van de Messias ten laatste alle potentaten en geleerden in de wereld onderworpen zullen worden.
3. Dat wij Hem zoeken en op Hem vertrouwen voor de voleinding van hetgeen Hij heeft begonnen, vers 29. In het eerste gedeelte van het vers spreekt de psalmist tot Israël. Uw God heeft uw sterkte geboden, wat er ook voor u gedaan moge worden, of welke kracht gij ook hebt om uzelf te helpen, het komt alles van God, van Zijn macht en genade, en het woord, dat Hij geboden heeft. Gij hebt geen reden om te vrezen, zolang gij sterkte hebt, die God geboden heeft." In het laatste gedeelte spreekt hij tot God, aangemoedigd door zijn ervaringen, "Sterk, o God, wat Gij aan ons gewrocht hebt. Heere, bevestig wat Gij hebt geboden, volbreng wat Gij hebt beloofd, en breng het goede werk, dat Gij zo glorierijk hebt begonnen, tot een gelukkig einde." Wat God gewrocht heeft, zal Hij versterken, waar Hij ware genade heeft gegeven, zal Hij meer genade geven. Sommigen houden dit gehele vers voor de toespraak van een gelovige aan de Messias, die David God noemt, zoals hij dat in Psalm 45:7, 9 gedaan heeft. "Uw God, (God de Vader) heeft U sterkte geboden, heeft U sterk voor zich gemaakt, als de man van Zijn rechterhand," Psalm 80:18, heeft in U sterkte verzameld voor ons, daarom bidden wij dat Gij, o God (de Zoon) zult versterken wat Gij aan ons gewrocht hebt, Uw onderneming voor ons teneinde zult brengen, door Uw goed werk in ons te volbrengen."
III. De krachtige uitnodiging en aansporing, die hierdoor gegeven zouden worden aan hen, die buiten zijn, om zich bij de kerk te komen voegen, vers 30-32. Dit werd ten dele vervuld door de toetreding van vele proselieten tot de Joodse Godsdienst van de dagen van David en Salomo, maar zijn volkomen vervulling zou het hebben in de bekering van de heidense volken tot het geloof van Christus en door hen tot medeërfgenamen te maken van hetzelfde lichaam met het zaad Israëls, Eféze 3:6.
1. Sommigen zullen zich onderwerpen uit vrees, vers 31. "De troep van de spiesdragers", die aan Christus en Zijn Evangelie weerstand bieden, die niet willen dat Hij koning over hen zij, die de predikers en belijders van Zijn naam vervolgen, die even woedend en woest zijn als een troep stieren, vet en weelderig als de kalveren van de volken (hetgeen een beschrijving is van die Joden en heidenen, die het Evangelie van Christus tegenstonden en deden wat zij konden om de oprichting van Zijn koninkrijk in de wereld te beletten), "Heere, scheld hen, verneder hun hoogmoed, doe hun boosaardigheid bedaren, beschaam hun plannen en raadslagen totdat zij, overwonnen door de overtuiging van hun eigen geweten en de vele bestraffingen van de Voorzienigheid, ten laatste er toe gebracht worden om zich te onderwerpen met stukken zilver, verheugd zijnde om op elke voorwaarde vrede te sluiten met de kerk." Zelfs Judas onderwierp zich met stukken zilver, toen hij ze terugbracht met deze bekentenis: "ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed!" Zie ook Openbaring 3:9. Velen zijn door gescholden dat is bestraft, te worden, er gelukkig voor behoed om in het verderf te worden gestort. Maar wat hen betreft, die zich niettegenstaande deze bestraffingen toch niet willen onderwerpen hij bidt om hun verstrooiing, welk gebed gelijk staat met een profetie ervan. Verstrooi de volken, die lust hebben in oorlogen, die zo’n behagen scheppen in Christus tegen te staan dat zij nooit met Hem verzoend willen worden. Dit kan zien op de ongelovige Joden, die lust hadden om oorlog te voeren tegen het heilig zaad, en zich niet wilden onderwerpen, en daarom op de oppervlakte verstrooid zijn geworden David is zelf een krijgsman geweest, maar kon er zich op God voor beroepen, dat hij nooit lust heeft gehad in oorlog en bloedvergieten om ter wille van de zaak zelf. Wat nu hen betreft die daar wel lust in hebben, en zich daarom ook aan de billijkste vredesvoorwaarden niet wilden onderwerpen, hij twijfelt niet, of God zal hen verstrooien. Diegenen hebben alle heilige beginselen van menselijkheid, zowel als van het Christendom afgelegd, die lust kunnen hebben in oorlog, en behagen scheppen in twist. Laat hen verwachten dat zij er vroeg of laat genoeg van zullen hebben, Jesaja 33:1, Openbaring 13:10.
2. Anderen zullen zich gewillig onderwerpen, vers 30, 32. Om Uw tempels wil te Jeruzalem, ( dit zegt David in het geloof, want de tempel te Jeruzalem was in zijn tijd nog niet gebouwd, slechts waren er de materialen en het plan voor bereid), zullen U de koningen geschenken toebrengen, rijke geschenken zullen gebracht worden, dewelke, die het aan koningen betaamt te brengen. Zelfs koningen, die zeer sterk staan op het punt van eer en koninklijk kroonrecht, zullen om de gunst van Christus dingen, en zich grote onkosten getroosten om haar te verkrijgen. Er is in Gods tempel, in de schoonheid en weldadigheid van de dienst van God, in gemeenschapsoefening met Hem, en in het Evangelie van Christus, dat van Jeruzalem is uitgegaan, datgene, hetwelk genoeg is om zelfs koningen uit te lokken om Gode geschenken toe te brengen, zich aan Hem voor te stellen als levende offeranden en met henzelf ook hun beste diensten. Hij noemt Egypte en Morenland twee landen, uit welke onderdanen en smekelingen wel het minst te verwachten waren, vers 32. Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte om Gods gunst te zoeken en zich aan Hem te onderwerpen, en zij zullen aangenomen worden, want "de Heere van de heirscharen zal hen hierop zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars," Jesaja 19:25. Zelfs Morenland, dat tegen Gods Israël "was" opgetrokken, 2 Kronieken 14:9, "zal zich nu haasten zijn handen tot God uit te strekken" in gebed met geschenken en Hem aan te grijpen. Wees haastig welgezind jegens uw tegenpartij. Uit alle natiën zullen sommigen tot Christus vergaderd worden en door Hem worden erkend.
Psalm 68:33-36🔗
De psalmist had gebeden om de bekering van de heidenen en haar geprofeteerd, en nu nodigt hij hen, om zich bij de Godvruchtige Israëlieten te komen voegen, en zich met hen te verenigen in het loven van God, te kennen gevende dat hun toetreding tot de kerk hun een oorzaak van blijdschap en lof zou zijn vers 33. Laat de koninkrijken van de aarde Gode zingen, allen behoren zij dit te doen, en als zij de koninkrijken des Heeren en van Zijn Christus zijn geworden, dan zullen zij het doen. God wordt hun hier voorgesteld als het waardig voorwerp van hun lof, in verscheidene opzichten.
1. Vanwege Zijn soevereine heerschappij, Hij rijdt in de hemel van de hemelen die vanouds is, vers 34, vergelijk vers 5. Hij leeft van de beginne, ja van voor alle tijd, Zijn troon bereid, Hij zit op de omtrek des hemels, bestuurt al de bewegingen van de hemellichamen, en van de hoogste hemelen, die het verblijf zijn van Zijn heerlijkheid, verspreidt Hij de invloeden van Zijn macht en goedheid in deze lagere wereld.
2. Vanwege Zijn ontzaglijke majesteit, Hij geeft Zijn stem, een stem van de sterkte, hetgeen kan zijn, hetzij in het algemeen op de donder, die de stem des Heeren wordt genoemd, en gezegd wordt met kracht en heerlijkheid te zijn, Psalm 29:3, 4, of in het bijzonder op die donder, waarin God bij de berg Sinaï tot Israël heeft gesproken.
3. Vanwege Zijn sterkte en macht geeft Gode sterkte, vers 35, erkent Hem een God te zijn van zo onweerstaanbare macht, dat het dwaasheid is om met Hem te strijden, en wijsheid om zich aan Hem te onderwerpen. Erkent dat Hij genoegzame macht heeft beide om Zijn getrouwe onderdanen te beschermen en Zijn weerspannige tegenstanders te verdoen en geeft Hem de eer van al de blijken en voorbeelden van Zijn macht. van U is het koninkrijk en de kracht, en daarom: U zij de heerlijkheid. Wij moeten Zijn macht erkennen:
a. In het rijk van de genade. Zijn hoogheid is over Israël, Hij toont Zijn soevereine zorg door Zijn kerk te beschermen en te besturen, dat is de hoogheid van Zijn macht, die aangewend wordt tot welzijn van Zijn volk.
b. In het rijk van de voorzienigheid: "Zijn sterkte is in de bovenste wolken vanwaar de donder van Zijn kracht komt, de plasregen van Zijn sterkte," Job 37:6 Hoewel God Zijn sterkte heeft in de wolken, buigt Hij zich toch neer om Zijn Israël onder de schaduw van Zijn vleugelen te vergaderen, Deuteronomium 33:26.
4. Vanwege de heerlijkheid van Zijn heiligdom en de wonderen, die daar gewrocht zijn, vers 36. O God, Gij zelf vreeslijk uit Uw heiligdommen. God moet bewonderd en aangebeden worden met eerbied en Godvruchtige vreze door allen, die tot Hem gaan in Zijn heiligdommen, die Zijn orakelen ontvangen, die Zijn werkingen overeenkomstig die orakelen opmerken en Hem hun hulde brengen. Uit Zijn heiligdommen openbaart Hij datgene, hetwelk luide verkondigt dat Hij in hen, die tot Hem naderen, geheiligd zal worden. Uit de hemel, Zijn heiligdom hierboven, toont Hij zich, en zal Hij zich betonen, als een vreeslijke God. Er is ook geen eigenschap van God, die voor de zondaren vreselijker is, dan Zijn heiligheid.
5. Vanwege de genade, geschonken aan Zijn volk. De God van Israël, die geeft het volk sterkte en krachten, hetgeen de goden van de volken, die ijdelheid en een leugen waren, aan hun aanbidders niet konden geven, hoe zouden zij hen helpen, die zichzelf niet konden helpen? Al de kracht van Israël tegen hun vijanden kwam van God, zij erkenden dat "in hen geen kracht was," 2 Kronieken 20:12. En al onze bekwaamheid voor ons geestelijk werk en onze strijd is van de genade Gods. Het is door Christus, die ons kracht geeft, dat wij alles vermogen, en niet anders, en daarom moet Hij de eer hebben van alles wat wij doen, Psalm 115:1, en onze ootmoedige dank, dat Hij ons instaat stelt om het te doen, en het werk van Zijn eigen handen in ons aanneemt. Indien het de God Israëls is, die Zijn volk kracht en sterkte geeft, dan behoren zij te zeggen: Geloofd zij God. Indien alles van Hem is, zo laat alles voor Hem zijn.