Ga naar inhoud

Spreuken

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN DE SPREUKEN VAN SALOMO🔗

Wij hebben voor ons:

I. Een nieuwe of pen (zo u wilt) gebruikt door de Heilige Geest, om ons de wil van God bekend te maken, schrijvende als gedreven door de vinger Gods, zoals de Geest Gods genoemd wordt. Die schrijver is Salomo; door zijn hand is dit boek tot stand gekomen, evenals de twee volgende, de Prediker en het Hooglied, een Preek, en een Lied. Sommigen denken dat hij het Hooglied geschreven heeft toen hij zeer jong was, de Spreuken in het midden zijner dagen, en de Prediker toen hij oud was. In het opschrift van zijn Lied noemt hij zich slechts Salomo, misschien omdat hij het voor zijn troonsbeklimming heeft geschreven, vervuld zijnde van de Heilige Geest toen hij jong was. In het opschrift van zijn Spreuken noemt hij zich de zoon van David, de koning Israëls, want toen regeerde hij over gans Israël. In het opschrift van zijn Prediker noemt hij zich de zoon van David, de koning te Jeruzalem, omdat toen zijn invloed misschien verminderd was op de afgelegen stammen, en hij zich in grote mate tot Jeruzalem beperkte. Betreffende dezen schrijver kunnen wij opmerken:

1. Dat hij een koning en de zoon eens konings was. Tot nu toe waren de meeste schrijvers van de Schrift mannen van de eersten rang in de wereld, zoals Mozes en Jozua, Samuel en David, en nu Salomo. Maar na hem waren de door Gods Geest gedreven schrijvers over het algemeen arme profeten, mannen van geen of gering aanzien in de wereld, omdat die bedeling naderde, waarin God het zwakke en dwaze der wereld zou verkiezen, opdat Hij de wijzen en het sterke zou beschamen, en de armen gebruikt zouden worden om te evangeliseren. Salomo was een zeer rijk koning, en zijn rijksgebied was zeer groot, een koning van de eersten rang, en toch wijdde hij zich aan de studie van Goddelijke dingen; en hij was een profeet en eens profeten zoon. Het is voor de grootste vorsten en potentaten in de wereld geen verkleining, om degenen, die hen omringen, te onderwijzen in de Godsdienst en in de wetten ervan.

2. Dat hij iemand was, dien God, in antwoord op zijn gebed bij zijn komst op de troon, met een buitengewone mate van wijsheid en kennis had begiftigd. Zijn gebed was voorbeeldig: Geef mij een wijs en verstandig hart; het antwoord erop was bemoedigend, hij had dit, en alle andere dingen werden hem toegeworpen. Nu bevinden wij hier welk een goed gebruik hij gemaakt heeft van de wijsheid, die God hem gaf; hij heeft niet slechts zichzelf en zijn koninkrijk erdoor geregeerd, maar hij gaf ook regelen van wijsheid aan anderen, en heeft ze overgedragen aan het nageslacht. Aldus moeten wij handel doen met de talenten, die ons zijn toevertrouwd, naar zij zijn.

3. Dat hij iemand was, die zijn fouten en gebreken had, en die zich op latere leeftijd had afgewend van de goede wegen Gods, waarin hij anderen had onderwezen. Wij hebben er de geschiedenis van in 1 Koningen 11, en het is een zeer treurige geschiedenis, dat de schrijver van zulk een boek afvallig is geworden, zoals hij afvallig werd; zeg het niet te Gath; maar laat hen, die op uitnemende wijze nuttig zijn, er door gewaarschuwd worden om niet hoogmoedig of gerust te zijn; en laat ons allen leren om van geen goed onderricht kwaad te denken, omdat zij, van wie wij het ontvangen, er niet gans en al naar leven.

II. Wij hebben hier een nieuwe wijze van schrijven, waarin ons Goddelijke wijsheid geleerd wordt door Spreuken, of korte volzinnen, die geheel hun doel en strekking in zich bevatten, zonder onderling aan elkaar verbonden te zijn. Wij hebben Goddelijke wetten, geschiedenissen en liederen gehad, en nu hebben wij Goddelijke spreuken; zo verscheidene methodes heeft de Goddelijke wijsheid gebruikt om ons te onderwijzen, opdat geen middel onbeproefd zou blijven om ons goed te doen en wij zonder verontschuldiging zullen zijn, zo wij omkomen in onze dwaasheid. Onderwijzen door middel van spreuken was:

1. Een aloude manier van onderwijzen, het was de oudste methode onder de Grieken; de zeven wijzen van Griekenland hadden ieder een gezegde, waarop zij zich lieten voorstaan en dat hen beroemd maakte. Deze gezegden waren op pilaren geschreven, en men had er groten eerbied voor, als hetgeen gezegd werd van de hemel te zijn gekomen: A caelo descendit gnoosthi seauton Ken uzelf is een voorschrift, dat van de hemel is gekomen.

2. Het was een duidelijke en gemakkelijke manier van onderwijs te geven, die noch aan de onderwijzers noch aan de leerlingen veel moeite kostte, noch van het verstand noch van het geheugen veel inspanning vergde. Lange volzinnen en vergezochte argumenten kosten moeite aan hen, die ze schrijven, en aan hen die ze lezen, terwijl een spreuk, die beide haar zin en haar bewijs in een klein bestek omsluit, spoedig begrepen en aangenomen wordt, en ook gemakkelijk wordt onthouden. Beide Davids gebeden en Salomo’s onderrichtingen waren kernachtig, hetgeen die wijze van zich uit te drukken kan aanbevelen aan hen, die m heilige dingen dienen, beide voor hun prediken en voor hun bidden.

3. Het was een zeer nuttige manier van onderwijzen, en heeft uitnemend aan het doel beantwoord. Het woord mashal, hier gebruikt voor een spreuk, is afgeleid van een woord, waarvan de betekenis is: besturen, of heerschappij hebben vanwege de gebiedende kracht en de invloed, die wijze en gewichtige gezegden uitoefenen op de kinderen der mensen; hij, die er door onderwijst, dominatut in concionibus, beheerst zijn gehoor. Het is gemakkelijk op te merken hoe de wereld geregeerd wordt door spreuken; "gelijk het spreekwoord der ouden zegt," 1 Samuel 24:14, of zoals het bij ons heet: ‘het spreekwoord zeg’, reikt ver bij de mensen om hun denkbeelden te vormen en hun besluiten vast te stellen. Veel van de wijsheid der ouden is door spreekwoorden tot het nageslacht gekomen, en sommigen denken dat wij de aard en het karakter van een volk kunnen beoordelen naar de aard van hun algemeen bekende spreekwoorden. Spreuken in gesprekken zijn als axioma’s in wijsbegeerte, grondstellingen in wet en stellingen in de wiskunde, die door niemand worden betwist, maar ieder tracht ze zo uit te leggen, dat hij ze op zijn zijde heeft. Maar er zijn vele verdorven spreekwoorden, die de strekking hebben om de geest der mensen te verderven en hen te verharden in hun zonde. De duivel heeft zijn spreekwoorden; de wereld en het vlees hebben hun spreekwoorden, die smaad werpen op God en Godsdienst (zoals Ezechiël 12:22; 18:2). Ten einde ons te behoeden tegen de verdorven invloeden van deze, heeft God zijn spreekwoorden, of spreuken, die allen wijs en goed zijn, en de strekking hebben om ons wijs en goed te maken. Deze spreuken van Salomo waren niet bloot ene verzameling van de wijze gezegden, die vroeger door anderen ten beste waren gegeven, zoals sommigen zich verbeeld hebben, maar waren door Gods Geest Salomo ingegeven.
Reeds de eersten ervan, Hoofdstuk 1-7, komen overeen met wat God in de beginne tot de mens gezegd heeft, Job 28:28. Zie, de vreze des Heeren is de wijsheid, zodat, hoewel Salomo groot was, en zijn naam even goed als de naam van enigen mens kan dienen om zijn geschriften aan te bevelen, wij toch kunnen en moeten zeggen: Zie, een meerdere dan Salomo is hier. Het is God, die door Salomo hier tot ons spreekt. Ik zeg: tot ons, want deze spreuken zijn ter oneer lering geschreven, en als Salomo spreekt tot zijn zoon, dan wordt de vermaning gezegd tot ons te spreken als tot zonen, Hebreeën 12:5. En gelijk wij geen boek hebben, dat ons zo nuttig en dienstig is in onze oefeningen der Godsvrucht als Davids psalmen, zo hebben wij er geen, dat ons zo nuttig en dienstig is voor het goede regelen van onzen handel en wandel als Salomo’s spreuken, die, gelijk David zegt van de geboden, zeer wild zijn, in een klein bestek een volledig stelsel van Goddelijke redekunde, staatkunde en staathuishoudkunde bevatten, iedere ondeugd tentoonstellen, iedere deugd aanbevelen, en regelen aan de hand doen voor het besturen en regeren van onszelf in iedere betrekking en elke toestand, en geheel ons levensgedrag. De geleerde bisschop Hall heeft een systeem van zedelijke wijsbegeerte naar Salomo’s spreuken en prediker samengesteld. De eerste negen hoofdstukken van dit boek worden beschouwd als een voorrede of inleiding, bij wijze van vermaning, tot de studie en de praktijk van de regelen der wijsheid, en waarschuwing tegen hetgeen ons daarin zou hinderen of in de weg staan.

Aldus hebben wij dan het eerste deel van Salomo’s spreuken, Hoofdstuk 10-24; daarna een tweede deel, Hoofdstuk 25-29, en dan Agurs profetie, Hoofdstuk 30, en die van Lemuel, Hoofdstuk 31.

Allen hebben een en dezelfde strekking, namelijk ons te leiden om onzen wandel wel in te richten, zodat wij in het einde het heil des Heeren mogen zien. De beste verklaring of uitlegging van deze regelen is: dat wij er ons naar regelen, er ons naar gedragen. Zij, die Davids psalmen lezen, inzonderheid die van het laatste gedeelte, zouden in verzoeking kunnen zijn om te denken dat de Godsdienst een en al zielsverrukking is, en in niets anders bestaat dan in vervoering van vroomheid, en ongetwijfeld is daar een tijd voor, en, zo er een hemel is op aarde dan is hij daarin. Maar zolang wij op aarde zijn, kunnen wij daar toch niet geheel in opgaan, wij hebben een leven te leven in het vlees, moeten onze wandel hebben in de wereld, en daarin moeten wij thans onderwezen worden, om onze Godsdienst te voeren, die een redelijke zaak is, zeer dienstig is voor de leiding van het menselijk leven, evenzeer strekt om ons verstandig te maken als om ons vroom te maken, het aangezicht voor de mensen te doen blinken in een wijze, eerlijke, nuttige wandel, als het hart te doen branden in hevige liefde tot God.