Ga naar inhoud

Levensschets van Matthew Henry🔗

Facetten uit het leven en de totstandkoming van deze Bijbelverklaring. Overgenomen uit het waardevolle boek:

EEN GETUIGE VAN HET LICHT - UIT HET LEVEN VAN MATTHEW HENRY 1662-1714 Door: J. BOUT

Kort overzicht🔗

Matthew Henry werd geboren 18 oktober 1662 op het Landgoed Broad Oak, waar thans nog nakomelingen wonen. Broad Oak ligt op de grens van Engeland en Wales. Zijn vader was Philip Henry, een Godzalig predikant in Whitechurch. In de Whitewell Chapel achter Broad Oak werd de kleine Matthew gedoopt door ds. Holland. In 1685 ging hij in Londen studeren. Hij wordt op zijn 24e jaar als predikant bevestigd in Chester. In zijn gemeente verklaarde hij als vaste gewoonte zondagsochtends een deel uit het Oude Testament, zondagsmiddags een deel uit het Nieuwe Testament. In 1712, als hij vijftig jaar oud is, neemt Matthew Henry een beroep aan naar Londen, nadat hij vele beroepen heeft afgeslagen.

Henry was Presbyteriaans predikant. Deze stonden de Verbondstheologie krachtig voor. Deze theologie werd voornamelijk ontwikkeld in Schotland, waar een Nationale Verbonds-inwilliging plaats vond. De preken leggen de nadruk op de persoonlijke Verbondsinwilliging, hetzij mondeling of schriftelijk.

Zijn levenswerk was een Bijbelverklaring, die hij tot aan het boek Handelingen geheel zelf verzorgde. Na zijn overlijden op 22 juni 1714 maakten anderen, met behulp van nagelaten aantekeningen, het werk af. De verklaring wordt zeer populair, reeds in 1840 waren er 200.000 delen van de verklaring in omloop.

Matthews jeugd🔗

Vanwege de Regeringswet, uitgevaardigd in 1662, moesten duizenden trouwe predikanten, die zich niet conformeerden aan de Staatskerk, hun gemeente en pastorie verlaten. Ook Philip Henry moest de pastorie in Worthenbury verlaten. Zij vertrokken naar familie op Broad Oak, een landgoed aan de weg van Whitchurch naar Wrexham. Op die plaats is nu nog een riant landhuis gelegen.

Daar werd drie weken later, op 18 oktober 1662, hun zoon Matthew geboren. Tijdens zijn te vroege geboorte was er geen hulp aanwezig, maar "God, Die zonder middelen werkt, was in deze tijd van benauwdheid een krachtdadige Helper."

In de Whitewell Chapel achter Broad Oak wordt de kleine Matthew gedoopt door ds. Holland, predikant van de grote Parish Church in Malpas, waaronder Whitewell ressorteert.

Philip Henry verzocht hem het teken van het kruis bij de doop weg te laten, maar ds. Holland durfde dit niet. Ds. Henry was het echter niet met hem eens. "Dan blijft dat voor uw verantwoording!" zei hij.

Matthew is de tweede zoon en het tweede kind in het gezin. Zijn broertje John, een jaar ouder, stierf reeds op zesjarige leeftijd aan de mazelen. Ook de kleine Matthew werd door deze ziekte aangetast en ontkwam ternauwernood aan de dood. Later zou blijken dat het sterven van zijn broertje een middel mocht zijn om hem tot meer bewust geloof te brengen.

Reeds in zijn prille jeugd bleek Matthew een uitzonderlijke begaafdheid te bezitten. Hoewel hij een zwakke gezondheid had, belette hem dit niet zijn kennis te vermeerderen.

Al heel jong was de vreze des Heeren in zijn hart gelegd. De opvoeding in het ouderlijk huis droeg een zeer puriteins karakter. Vooral de zondag werd als de dag des Heeren nauw waargenomen. Deze ernstige levenswijze drukte ook een stempel op het jonge leven van de kleine Matthew. Reeds op driejarige leeftijd was hij in staat een hoofdstuk uit de Bijbel te lezen en enkele opmerkingen over hetgeen hij las, door te geven. Zo kwam hij al jong tot een zekere geestelijke rijpheid.

Als jongen van dertien jaar schreef Matthew op zijn verjaardag, 18 oktober 1675, in zijn dagboek een terugblik over zijn leven. Hij noemde het een weergave van de weldaden die God hem had bewezen.

Hij deelde die terugblik als volgt in:

  1. Geestelijke weldaden en
  2. Tijdelijke weldaden en verlossingen.

"Wat de geestelijke weldaden betreft, zoals voor de dood van onze Heere Jezus, Zijn menswording, Zijn leven, Zijn sterven, Zijn opstanding, Zijn hemelvaart, Zijn zitten aan de rechterhand Gods ons ten goede; voor de vergeving en vrede, voor Zijn Woord, de middelen der genade, voor 't gebed en goed onderwijs; voor de vrucht die ik soms onder het horen van het Woord heb genoten, voor de hulp van God in aanvechtingen en moedeloosheid; voor meerdere kennis door Zijn Geest, dank ik U, Heere Jezus! Ik dank U voor de kennis van Uw Woord, voor goede ouders, voor een goede opvoeding en dat ik in het verbond door de doop vroegtijdig ben aangenomen, Heere! Ik dank U dat ik de Uwe ben en wil zijn."

Hoewel hij geen krachtdadige, plotselinge verandering heeft gekend, kan hij toch bijzondere tijden noemen, waarin de Heere kennelijk door Zijn Geest de genade in hem wrocht.

Nauwelijks tien jaar oud, sprak hij over de verdorvenheid van zijn hart. Op deze wijze bracht hij, hoewel hij het daar toen zelf nog niet voor hield, al vroeg een offerande van een verbrijzeld hart en een gebroken geest. Het waren de eerstelingen van zijn hart en leven, die voorafgingen aan de volle oogst van genade die zijn leven op aarde zou kenmerken.

Zo vervolgt hij zijn aantekeningen over zijn kinderjaren: "Ik denk dat het drie jaar geleden is, dat ik door het horen van een predicatie van mijn vader overtuigd begon te worden. De woorden waren uit Psalm 51:19: 'De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten.' Ik geloof dat dit het geweest is dat mij verbroken heeft en mij naderhand tot het onderzoek van Christus gebracht heeft."

Persoonlijke inwilliging in het Genadeverbond🔗

Het volgende jaar kwam hij na een diepgaand onderzoek tot de volle verzekering dat God hem in Zijn verbond had aangenomen. Dat hij gerechtvaardigd, geheiligd en zo in Christus Gode aangenaam was. Hij schrijft hierover: "7 december 1673, op een zondagmorgen, hoorde ik een predicatie over de rechte kentekenen van de genade. Ik onderzocht mijzelf, sprak er met mijn vader over en vertelde hem mijn bevindingen, die hem goed deden. Hij antwoordde mij dat, als ik deze tekenen in waarheid (naar ik geloof dat zij zijn) bezat, ik de ware genade had. Ondanks dit antwoord was ik twee of drie dagen na dit gesprek zeer bevreesd voor de hel, totdat God mij vertroostte. Ik heb mij ernstig beziggehouden met het onderzoeken van mijn staat. Wat verwachting heb ik, dat, wanneer ik sterf en dit aardse huis van mijn tabernakel zal verlaten, ik opgenomen zal worden in de hemel? Ik vond bij mijzelf verscheiden kenmerken van een kind van God. Zijn dienaren hadden mij onder andere geleerd dat het een ware bekering is, wanneer het verbond tussen God en de ziel is gesloten. Ik ervoer dat dit tussen God en mijn ziel was geschied, en ik hoop dat het in waarheid en oprechtheid is. En alsof ik dit nooit eerder gedaan had, betracht ik het nu, want ik neem God in Christus voor mijn God aan. Ik verbind mij aan Hem in een eeuwigdurend verbond om nooit te vergeten!

Indien men vraagt: is het wel in der waarheid zo met je gesteld? Dan antwoord ik: voor zover ik mijn hart ken, geschiedt het in oprechtheid en waarheid.

Dit onderzoek omtrent mijzelf deed ik op 7 december, 5 september, 13 oktober en op verscheidene andere tijden. En ik doe het nog dagelijks!

Ook hadden zij mij geleerd dat een waar berouw over de zonden een smart is, schaamte en droefheid over het verleden met alles wat daarbij behoort, zoals belijdenis, beschuldiging, zelfverzaking en zelfveroordeling. Dit alles (hoewel gebrekkiger dan ik wel wenste) vond ik in mij. Ik was bedroefd over het verleden en ik onderzocht mijzelf voor God, schaamrood zijnde dat ik Hem (gelijk ik heb gedaan) had vertoornd. De leraren hadden mij ervan verzekerd dat, wanneer ik berouw over mijn zonden had en in Christus geloofde, ik zeker mocht zijn van de vergeving. Dit heb ik ondervonden en ik geloof ten volle dat ik vergiffenis door het lijden van Christus heb verkregen.

Dit wordt door verscheidene plaatsen in Gods Woord bevestigd, zoals in Spreuken 28:13: 'Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen'; Jesaja 1:18: 'Komt dan en laat ons tezamen rechten, zegt de HEERE'; Mattheüs 5:4: 'Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden'; 1 Johannes 1:9: 'Indien wij onze zonden belijden,' en andere teksten.

Er zijn veel meer andere plaatsen in de Schrift, waar God Zijn volk uitdrukkelijk beveelt weder te keren en berouw te hebben over de zonden.

Vraag: Maar is deze droefheid wel oprecht geweest?

Antwoord: Ja, zover ik mijn eigen hart ken.

Tegenwerping: Maar ik kom dikwijls te struikelen.

Antwoord: Ik beklaag mijzelf en schrei daarover tot God en begeer Zijn hulp om niet weer te zondigen.

Bovendien noemen Gods dienaren het ook een ware bekering, wanneer er een oprechte liefde tot God is. Want Hem te beminnen met onze ganse ziel en met al onze krachten is beter dan brandoffer en offeranden. Nu, voor zover de neiging van mijn hart mij bekend is, bemin ik God in alle oprechtheid.

Vraag: Maar is dit beminnen waarlijk wel oprecht?

Antwoord: Voor zover ik daarover kan oordelen is het zo, want ik bemin Gods volk. Gods volk is mijn volk. Bovendien heb ik Gods Woord lief. Ik schat het boven alles. Ik vind mijn hart ertoe genegen. Ik zucht ernaar als het voedsel voor mijn ziel. Ik heb veel vermaak erin, zowel in het horen als in het lezen ervan, en mijn ziel geeft een volkomen onderwerping eraan te kennen.

Naar het mij voorkomt, heb ik grote achting voor Gods Woord om Zijn zuiverheid en bovendien acht ik de dienaars en verkondigers van dat Woord zeer hoog. Ik oefen mij er vaak in het na te lezen en ik verheug mij over de goede vorderingen die ik daarin maak. Dit alles werd mij in een predicatie die ik met ernst beluisterde over de woorden uit Psalm 119:140: 'Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief, als kentekenen van ware liefde tot Gods Woord ingegeven."

Uit dit interessante geschrift blijkt duidelijk dat Matthew Henry, voor hij de leeftijd van elf jaar bereikt had, gebracht was tot de levende en noodzakelijke kennis van de ware wijsheid: kennis van zichzelf en van de staat van zijn ziel, de "edele ziel van een mens", zoals hij haar zo graag noemde, "want", zo zegt hij, "zij draagt Gods beeld."

Moeite en verdriet gingen echter niet aan de kleine huiselijke kring voorbij. In de volgende aantekeningen uit zijn dagboek gewaagt de jonge Matthew ervan:

"Ten tweede dank ik de Heere voor tijdelijke weldaden en verlossingen. Toen ik het levenslicht zag, zoals mijn moeder het mij wel heeft verteld, was ik zeer zwak en ziekelijk. Niemand dacht dat ik lang zou leven. Maar de Heere heeft mij bijgestaan. Het is nu dertien jaar geleden dat ik het levenslicht aanschouwde. En God heeft mij vanaf die tijd steeds bewaard. Zijn heilige Naam moet daarvoor geloofd worden. Ik dank God dat ik een goede opvoeding gehad heb. Dat Hij mij al vroeg aanspoorde om de Schrift te onderzoeken.

In het voorjaar van 1667 hadden mijn broertje John, mijn zusje Sarah en ook ik de mazelen. Op 12 april stierf mijn broer aan de ziekte. Iedereen dacht dat ook ik het leven erbij zou laten, maar tot verwondering van iedereen bleven mijn zusje en ik, dankzij de grote genade en wonderlijke barmhartigheid Gods, in leven.

Dezelfde zomer kreeg ik langdurig koorts. De Heere heeft mij echter opnieuw verlost. Na deze ziekte in 1669 bleef ik gezond. Ik leerde toen grammatica en schrijven. Geloofd zij God, Die mij het verstand daarvoor gaf. Mijnheer Turner bracht me de eerste beginselen bij, maar mijn vader heeft me er verder in onderwezen. God geve dat hij zo lang mag leven totdat ik de gehele stof verwerkt heb.

In maart 1669 kreeg mijn vader zware koorts en wij zagen niet anders dan zijn dood voor ogen. Maar God verhoorde onze smekingen en hielp ons uit. Augustus 1671 vertrok mijn vader naar Londen en hij kwam gelukkig september 1672 weer terug. De Heere zij opnieuw geloofd."

Voorbereiding tot het leraarsambt🔗

Zo bereidde de Heere Matthew reeds jong voor op zijn levenstaak: het verkondigen van Zijn Woord. Philip Henry stuurde zijn zoon nar de Presbyteriaanse Academie in Londen. De leiding was in handen van Thomas Doolittle, die in Islington, bij Londen, woonde. Deze Godzalige predikant had de leiding over een dertigtal studenten.

Het viel de jonge Matthew niet mee huis en haard te verlaten om te vertoeven in den vreemde. Gelukkig hoefde hij niet alleen te gaan. Zijn neef, Robert Bosier, vergezelde hem.

Matthew was erg op hem gesteld en tussen hen bestond een hechte vriendschapsband. Robert was een paar jaar ouder. Hij had een tijdlang in Oxford gestudeerd, maar hij had de universiteitsstad graag verwisseld voor de theologische studie ten huize van Philip Henry, waar hij enige jaren doorbracht. Vooral de eerste weken in Islington was hij Matthew tot veel steun.

's Heeren wegen waren echter anders dan ze beiden ooit konden denken. Niet lang nadat ze zich in Londen gevestigd hadden, stierf Robert na een zeer kort ziekbed. De verslagenheid was erg groot. Philip Henry voelde zich gedrongen het volgende over hem aan te tekenen: "Hij was een jonge man met een voorbeeldige Godsvrucht, van wie men verwachten kon dat hij te zijner tijd een voortreffelijk instrument voor God geweest zou zijn (...), maar wij weten dat alles wat ons overkomt, door Hem wordt bestuurd en dat Hij van Zijn daden aan niemand rekenschap behoeft te geven."

In diezelfde tijd dat Robert aan de kwaadaardige koorts stierf, was het grootste deel van de studenten door die ziekte aangetast. Verscheidenen moesten het tijdelijke met het eeuwige verwisselen. Als door een wonder bleef Matthew gespaard, hoewel hij toch dikwijls met een zwakke gezondheid te kampen had.

Hoe lang Matthew nog bij Thomas Doolittle is gebleven, is niet bekend. Door de vervolgingen zag deze predikant en leermeester zich echter genoodzaakt naar elders te vertrekken. Kort daarna werden zijn leerlingen naar andere huizen overgeplaatst. Men neemt aan dat Matthew naar zijn ouderlijk huis teruggekeerd is en daar zijn studie weer opnam. Inmiddels was hij wel een ervaring rijker geworden!

Geloofservaring op 20-jarige leeftijd🔗

Omstreeks de tijd van zijn terugkomst op Broad Oak, het was in 1682, beschreef hij op zijn geboortedag zijn wederwaardigheden. Hij was nu zeven jaar ouder dan toen hij de eerste keer in zijn dagboek schreef. In die achterliggende tijd was hij veel tekenen van Gods gunst gewaargeworden.

Het was zijn innige begeerte de Heere in woorden zijn dankbare erkentenis te bewijzen. Deze woorden waren als stille getuigen tussen God en zijn ziel. Hij gebruikte veel vrijmoedigheid in het erkennen van Gods barmhartigheden, meer dan hij het ooit in het openbaar zou doen.

We blikken bij de jonge man hier diep in zijn ziel. Boven zijn herinneringen schrijft hij de titel: "Ontvangen genadegaven".

Nadat hij in deze aantekeningen de Heere dank zegt voor verstand, gezondheid, onderhouding, bewaring en de liefde van het ouderlijk huis, vermeldt hij dat hij nu, op zijn twintigste jaar, zeer ver was gevorderd in de kennis van talen, kunsten en wetenschappen.

Dan winnen zijn aantekeningen aan diepte, als hij vervolgt: "Ik zeg de Heere dank, dat ik bij mijn christelijke opvoeding de beginselen van de godsdienst als melk heb ingedronken en van jongs af getracht heb naar de rechte kennis van God. Ik ontving de gave van het gebed, die mij bekwaam maakt om God mijn gedachten bekend te maken, niet alleen voor mijzelf, maar ook om de mond van anderen te zijn. God heeft mij een hart gegeven om mij Hem toe te wijden tot Zijn dienst. En indien Hij mij ooit daartoe mocht roepen, wens ik me over te geven aan de dienst van de kerk door het uitoefenen van het leraarsambt. Zo menigmaal voelde ik de zoete invloeiing van Gods genade tijdens het beluisteren van de sabbathprediking en bij het deelnemen aan de sacramenten. Zodat ik niet alleen deel had aan de instellingen, die slechts de schors zijn, maar aan de gemeenschap met God, die de pit en de kern is.

Door genade mag ik een zekere hoop hebben, dat God mij van eeuwigheid heeft uitverkoren, dat ik in de volheid des tijds ben geroepen en dat God het goede, dat Hij in mij begonnen is, te Zijner tijd zal volmaken. Enige kennis heb ik mogen ervaren van de majesteit van God en de zoetigheid van Christus.

Ik gevoelde het kwaad der zonde, de waarde van mijn ziel, de ijdelheid der wereld en het wezenlijk gewicht der onzienlijke dingen. Wanneer ik in twijfel was, ben ik geleid; in gevaar bewaard; in aanvechting gesterkt en wanneer ik schuldig was, heb ik vergeving mogen ontvangen. Als ik bad, heb ik verhoring gekregen. Wanneer ik in verdrukking was, heeft deze mij tot heiligmaking gediend. En dit alles heb ik mogen genieten door de Goddelijke Barmhartigheid.

Ik mag verwachten dat al deze goedertierenheden maar een voorsmaak zijn van betere dingen. Panden van het hemels koninkrijk! En dat ik tot in alle eeuwigheid zal rusten in Abrahams schoot. En als besluit dank ik God voor Jezus Christus, de Fontein en de Grond van alle genade. Amen. Halleluja!

Matthew Henry

18 oktober, 1682. Op de dag van mijn geboorte."

Studie in de rechten🔗

Matthew voelde zich geheel thuis in de pastorie van Broad Oak. Hij ontmoette er veel vrienden van zijn vader aan wie hij zich geestelijk zeer verbonden voelde. Philip Henry hield, nu de toestand in de kerk van Engeland zo droevig en donker geworden was, thuis in zijn schuur kerkdiensten. Velen, zowel rijk als arm, bleven hun belijdenis trouw. Toen de rechtzinnige leraren zich niet onderwierpen aan de Akte van Uniformiteit en zij ten gevolge daarvan door de Engelse kerk uit hun ambt gezet werden, kwamen de mensen naar de pastorie om de zuivere verkondiging van Gods Woord te horen. Zij begeerden geestelijk voedsel voor hun hongerige ziel. Het waren hoogtepunten in Matthews leven, wanneer hij daar in gezelschap van Gods volk vertoefde. Toch lag een andere weg voor hem klaar.

Een vriend van zijn vader, Rowland Hunt van Boreatton, adviseerde Matthew weer naar Londen te sturen en hem rechten te laten studeren. Niet om hem daardoor een andere richting te laten kiezen; het predikambt was uiteindelijk zijn doel, maar het was zo'n zeer donkere, uitzichtloze tijd voor de kerk. Matthew was bekwaam genoeg deze studie erbij te doen en bovendien zou het hem later van nut kunnen zijn. De raad werd door vader en zoon opgevolgd.

Eind april 1685 vertrok Matthew naar het rechtscollege te Grays, bij Londen aan de Theems gelegen. Het viel niet mee om opnieuw afscheid te nemen. Zijn huisgenoten en achtergebleven vrienden vreesden dat hij zou meegezogen worden door de geest van het studentenleven. En het zou geen wonder geweest zijn, als dit was gebeurd! Er waren er maar weinigen die een recht begrip hadden van de waarde van het ambt, het ambt van bedienaar van het Goddelijke Woord. Maar de jonge student kreeg genade om standvastig te blijven. De Heere beschikte het zo in Zijn voorzienigheid dat hij enkele studenten leerde kennen, die evenals hij een ingetogen leven leidden. Naast hun rechtenstudie hielden zij zich bezig met het onderzoek van Gods Woord en vormden een Bijbelkring, waarin ze Matthew hartelijk opnamen.

Er ontstonden nauwe vriendschapsbanden. Vaak ging de jonge Henry in hun kring voor in gebed en ontvouwde hun het Woord. Intussen maakte hij grote vorderingen met zijn studie. Degenen die hem begeleidden, waren unaniem van mening dat hij vanwege zijn helder oordeel en vaardig taalgebruik een groot rechtsgeleerde zou worden. Een hoger doel stond hem echter voor ogen. Hij bleef volharden in zijn eens genomen besluit.

Dat Matthew zeer aan zijn vrienden verbonden was, bleek wel uit het feit dat hij, als hij uit Grays vertrekt, afscheid nam met de woorden: "Door de toekomst van onze Heere Jezus Christus en onze toevergadering tot Hem" (2 Thess. 2:1). Nu ze van elkaar scheiden moesten, sprak hij over de zalige hoop der toekomst. Eenmaal zouden ze op de jongste dag elkaar weerzien in Zijn heerlijkheid, wanneer Christus Zijn gemeente zal vergaderen.

Een brief aan een vriend🔗

Hoe nauw Matthew leefde in tere Godsvreze, lezen we in een brief die hij schreef vanuit Grays op 1 maart 1686 aan een van zijn vele vrienden. In een wereld vertoevend die hem benauwde, zocht hij des te vuriger de dingen die Boven zijn, waar Christus is. Hoewel het een lange brief is, heeft hij het slechts over "weinige regels". Ze zijn gericht aan George Illidge in Nantwich.

Na een korte inleiding vervolgt hij:

"Brieven met ijdele zaken te vullen is onnodig. Het zal eenmaal voor zot geklap aangerekend worden. Want het is zeker, als men van ieder ijdel woord rekenschap zal moeten geven, zo zullen schrijvers van ijdele brieven ook niet vrijuit gaan. Ik zal je deze weinige regels toezenden, die mogelijk tot geestelijk voedsel voor je ziel zullen strekken.

Onlangs heb ik mijn gedachten laten gaan over belangrijke schriftuurlijke waarheden. Wanneer we deze voortdurend door het geloof betrachten, zou het een groot voordeel voor een christen zijn en een grote invloed hebben op zijn handel en wandel. Ik noem dan in de eerste plaats dat 'alle dingen naakt en geopend zijn voor de ogen Desgenen, met Welken wij te doen hebben' (Hebr. 4:13). Een vast geloof daarin, dat Gods alziend oog, waar wij ook zijn en wat we ook doen, alles ziet, zou een krachtige band zijn om onze ziel altijd tot God op te heffen en waakzaam te houden. Hoe durf ik noodzakelijke plichten nalaten of zulke zonden begaan, terwijl ik onder de ogen van die rechtvaardige en heilige God ben Die een afkeer van de zonden heeft en de ongerechtigheden niet kan verdragen? Het was een bijzondere naam die Hagar aan de put waar God haar verscheen, gaf: Lachai-Roï, de put van Hem Die leeft en mij ziet. 'Want', zei zij, 'Gij, God des aanziens' (Gen. 16:13).

Dit is de juiste wijze van handelen, wanneer we onze plicht willen betrachten, of aangevochten worden. Dan moeten we ons hart hemelwaarts richten en zeggen: Gij, o God, ziet mij. Daarom, laten we onze plicht naarstig volbrengen en de zonden zorgvuldig mijden, omdat Hij, Die alles ziet, in die grote dag, als al de verborgenheden des harten zullen geopenbaard worden, het aan engelen en mensen bekend zal maken.

Vervolgens noem ik dat onze tegenpartij, de duivel, omgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden (1 Petr. 5:8). Wij zien hem niet werkelijk, daarom denken we dat we veilig zijn. Hij is er echter wel. Hoe behoorden we dan niet op de wacht te staan? Wat zijn we toch dwaas om te sluimeren en te slapen, terwijl zo'n wrede en machtige vijand waakt en op ons loert! En hij naar een gelegenheid uitziet om ons te benadelen! Het is bekend dat Saul, terwijl hij sliep, zijn speer en waterkruik kwijtraakte. Veel christenen hebben door de slaap hun kracht en troost verloren.

Verder overdacht ik Gods genade die ons de zaligheid aanbrengt en die ons leert de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden te verzaken, opdat we matig en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld (Tit. 2:11, 12).

Het Evangelie, zoals het een Evangelie der genade is, vordert van ons een heilige wandel. Christus is gestorven om Zijn volk van hun zonden te verlossen, maar niet voor degenen die in hun zonden blijven liggen. Het Evangelie bevat in zich zowel bevelen als beloften en voorrechten. Daarom wordt een wandel vereist die met het Evangelie overeenkomt: 'Wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus' (Filipp. 1:27).

Christus heeft Zichzelf gegeven voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld (Gal. 1:4). Wij zijn bereid te geloven dat Hij voor ons gestorven is om ons slechts van de hel te bevrijden. We denken dat dit genoeg is. Maar nee, Hij is ook gestorven om ons van de wereld te verlossen." Enz. enz.

Predikant te Chester🔗

Na veel wederwaardigheden werd Matthew Henry op 9 mei 1687 te Chester als Presbyteriaans predikant bevestigd. Dus, buiten de Staatskerk. Ruim een maand later, 19 juli 1687 trouwde hij met Katharine Hardware. Katharine stierf na enkele jaren in het kraambed van een dochtertje.

Henry sprak bij de doop onder meer:

"Hoewel mijn huis niet is naar Gods wil, heeft Hij echter een eeuwigdurend verbond met mij gemaakt en alle dingen onveranderlijk beschikt. Hierin wil ik rusten, hoewel Hij mij niet doet toenemen. Overeenkomstig dit verbond draag ik aan die grote God mijn kind op, het is een vrucht uit een droge grond en ik wens dat het in Christus ingeplant mag worden."

en hertrouwde Matthew met Mary Warburton op 8 juli 1690.

Tweede huwelijk met Mary Warburton🔗

De Heere gaf ds. Henry kracht om het zware verlies te dragen en moed om zijn werk te verrichten. Zijn schoonouders bleven nog bij hem en omringden hem met zeer veel liefde.

Na verloop van meer dan een jaar raadde zijn schoonmoeder hem aan opnieuw te trouwen. Ze wees hem op één van haar kennissen: de jongste dochter, Mary, van Robert Warburton uit Grange. Deze familie stond bekend wegens haar Godsvrucht. Robert Warburton, een groot rechtsgeleerde, had als levensdevies: Christus is het Al der christenen. Dit woord was zo diep in zijn hart ingeprent, dat hij het in alle kamers van zijn huis had laten opschrijven.

Mary Warburton nam het aanzoek van Matthew Henry aan. Zij trouwden op 8 juli 1690 te Grange.

Matthews ouders waren beiden bij de plechtigheid aanwezig. Ze waren er erg verblijd mee, dat de Heere hun zoon nieuw huwelijksgeluk had geschonken. God had alles wel gemaakt! Dankbaar keerden zij enkele dagen later naar Broad Oak terug.

De ouders van Matthews eerste vrouw, die eveneens met dit huwelijk ingenomen waren, hadden het voornemen zich op hun landgoederen te Bromborough Court op Wirral terug te trekken. Zij schonken het huis dat zij nog altijd met ds. Henry bewoond hadden, aan het jonge gezin. Het echtpaar kreeg een aantal kinderen, waarvan er enkelen op zeer jonge leeftijd overleden.

Ds. Henry begon nu dagelijks aantekeningen te maken van alle belangrijke zaken die de Heere in Zijn voorzienigheid over hem beschikte. Dit was altijd al zijn gewoonte geweest, maar vanaf deze tijd deed hij het nauwkeuriger en heel getrouw, en niet meer zoals voorheen op losse blaadjes; tot het laatst van zijn leven heeft hij dit volgehouden.

Hij begint met het maken van aantekeningen in een dagboek op zondag 9 november 1690: "Deze dag besloot ik mijn tijd niet ijdel door te brengen, maar de tijd uit te kopen, dewijl de dagen boos zijn (Ef. 5:16). Elke avond wil ik overdenken hoe ik de dag heb doorgebracht. Dit zal mij doen ontdekken hoe ijdel wij de tijd doorbrengen en welke vorderingen wij in het leven der genade maken. Waarom zou ik daar niet een onderzoek naar doen?"

Vaderlijke liefde🔗

Het eerste kind uit Matthew Henry's tweede huwelijk werd 12 april 1691 geboren. Eerst vreesde men nog voor het leven van de moeder. "Maar", zo schrijft ds. Henry in zijn dagboek, "de almachtige God verhoorde de ernstige gebeden die in het openbaar en in de binnenkamer werden opgezonden. Zij schonk het leven aan een dochter. Het is niet tevergeefs, als men tot God zijn toevlucht neemt." En dan voegt hij er nog bij: "Deze dag heb ik mijn gedachten over de geboorte van de mens laten gaan en ik vreesde dat er geen kracht genoeg geweest zou zijn om te baren."

Bij deze blijde gebeurtenis kwam zijn vader zijn kinderen bezoeken en Philip Henry doopte het kind met de naam Elizabeth. Hij tekende in zijn dagboek op: "Het dochtertje van mijn zoon Matthew is geboren op dezelfde dag en op hetzelfde uur dat mijn oudste zoon John vierentwintig jaar geleden stierf."

Ondanks zijn huwelijksgeluk werd Matthews hart meer getrokken naar de dingen die Boven zijn, waar Christus is, want hij schrijft: "Ik heb nu mijn huis in een goede en rechte staat gebracht, zoals ik verplicht ben te doen. Nu denk ik aan mijn vertrek van hier. De dingen die mij hier zouden willen houden, zijn te licht bevonden ten opzichte van die zaken, die mij trekken om de wereld te verlaten. Door Gods genade kan ik zeggen, dat ik verlang om ontbonden te worden en met Christus te zijn, want dat is mij zeer verre het beste."

Zijn dochtertje Elizabeth bleef nog geen anderhalf jaar in leven. Aanhoudende koortsen vanwege kinkhoest en het krijgen van tanden sloopten haar krachten. Steeds zwakker werd ze. Er ging geen dag voorbij, of ds. Henry tekende op, hoe het met haar ging. Drie dagen voor haar dood schrijft hij: "Het kind heeft een zeer slechte nacht gehad. Zij is zeer zwak en naar het schijnt gaat zij achteruit, maar ik troost mij met haar doop. Ik wens haar over te geven in de armen van Hem, Die haar mij heeft gegeven. Gods wil geschiede! Ik heb beloofd dat, indien God mij haar wil laten houden, ik mijn best zal doen om haar tot Zijn eer op te voeden. Ik zit nu bij een ellendig, ziek kind en ik overdenk de aard en het wezen van de erfzonde, waardoor de dood zelfs over de arme kinderen heerst."

Het kind stierf op 19 juli 1692. Voor ds. Henry is het de aanleiding voor de volgende aantekening: "Vanmorgen had ik het kind in mijn armen. Ik bereidde mij plechtig voor om het aan God op te dragen en mijn hart te buigen naar Zijn wil. Op datzelfde ogenblik scheen zij iets op te leven. Maar toen ik dit opschreef, werd ik haastig uit mijn studeerkamer geroepen. Ik moest zo snel mogelijk de dokter gaan halen en nauwelijks waren we thuis gekomen, of het kind stierf in de armen van haar moeder. Zij stierf zonder enige doodsstrijd, want haar krachten waren vergaan. Nu is mijn huis een huis van rouw!

Zij was een lief en heel schrander kind. Ze begon al te lopen en te praten en ze wist de dingen al heel aardig te onderscheiden. Ik had mijn hart er veel op gezet. Ik vrees tè veel! God is wijs, rechtvaardig en getrouw. Hij straft niet uit lust tot plagen, maar het vloeit voort uit Zijn vaderlijke liefde.

Vandaag is het precies vijf jaar geleden dat ik voor de eerste keer trouwde. De Heere heeft mij geleerd Hem dank toe te brengen zowel voor Zijn goedertierenheden als voor Zijn oordelen. O God, maak dat ik mijn lessen nog beter zal leren; toon mij waarom Gij met mij twist. Maak mijn ziel hierdoor los van deze wereld! Geloofd zij de Heere voor Zijn verbond der genade met mij en de mijnen! Hij heeft het wel gemaakt in alle dingen en dat is zeker. O, dat ik zou leren om nu anderen te troosten met dezelfde vertroostingen als waar, naar ik hoop, God mij mee vertroost! Nu raakt het mezelf, maar o Heere, ik onderwerp mij aan U. Mijn lieve vrouw is bitterlijk bedroefd. God versterke haar. Ik zal proberen haar te troosten.

We zijn nu bezig met de voorbereiding voor een gepaste begrafenis van mijn arm kind.

Veel vrienden komen ons bezoeken. Ik werd zeer verkwikt met de woorden uit 2 Koningen 4:26: 'Is het wel met u? Is het wel met uw man? Is het wel met uw kind? En zij zeide: Het is wel!' Hoewel ik van mijn lieveling moet scheiden, heb ik echter geen reden iets anders te zeggen dan dat het wel met ons is en wel met het kind; want alles is wel, wat God doet. Hij volbrengt hetgeen Hij over mij besloten heeft en het besluit van Zijn voorzienigheid is overeenkomstig Zijn besluit dit te doen tot mijn eeuwig heil."

Na de begrafenis tekende hij op: "Ik heb vandaag een werk verricht dat ik nog nooit tevoren verricht heb, namelijk een kind begraven. Zeer zeker een droevig werk! Maar mijn beste vriend, ds. Lawrence, preekte 's middags zeer gepast en op een buitengewoon plechtige wijze uit Psalm 39:10: 'Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan.' Mijn vrienden lieten door hun aanwezigheid hun hechte vriendschap blijken. Hier ligt nu een kostelijk kleed in de kleedkamer van het graf, om bij de opstanding weer aangetrokken te worden. De Heere zij dank voor deze hoop."

De maand voordat deze gebeurtenissen plaatsvonden, schreef Matthew Henry in zijn dagboek dat hij de begrafenis van een kind van zijn zwager John Hardware had bijgewoond.

"Het kind werd gelegd in de Trinity Church in hetzelfde graf waarin het dierbaar overblijfsel van mijn vrouw ligt. Mogelijk zal het voor mij zijn, als dit graf weer geopend zal worden. De Heere make mij bereid en geve dat ik in het harnas mag sterven!" Het graf werd echter de eerstvolgende keer niet voor hem, maar voor zijn kind geopend.

Pas tweeëntwintig jaar later, in dezelfde maand, werd het voor hem geopend en hij stierf zoals hij het had gewenst. Want toen de dood kwam, was hij bezig met het werk van zijn bediening!

Opnieuw rouw🔗

Het behaagde de God aller genade op Zijn tijd de wonde te helen. Hij schonk het echtpaar opnieuw een dochtertje. Het werd het volgende jaar op 3 april 1693 geboren. Dan schrijft ds. Henry: "Op deze wijze vernieuwt God Zijn getuigenis. Uit de mond van twee levende getuigen, een levende moeder en een levend kind, zal dit woord bevestigd worden, dat God goed is!"

Drie dagen later werd het kind door haar grootvader Philip Henry, die voor deze gelegenheid naar Chester kwam, gedoopt met de naam Mary. Tegelijk doopte hij nog een kleindochtertje, de dochter van John en Ann Hulton, Katharine.

"Mary Henry en Katharine Hulton; de Heere schrijve hun namen in het Boek des Levens", schreef hij plechtig in zijn eigen dagboek. Op een indrukwekkende wijze preekte hij daarna uit Genesis 33:5: "En hij (Ezau) zeide: Wie zijn dezen bij u? En hij (Jakob) zeide: De kinderen die God uw knecht genadiglijk verleend heeft." Hij merkte op wat een ernstig en eerbiedig antwoord Jakob gaf op zo'n gewone vraag. Hoofdzakelijk stond hij stil bij twee punten, namelijk dat kinderen een gave Gods zijn en dat kinderen van het verbond genadegaven zijn.

De kleine Mary bleef nog geen drie weken in leven. Op 21 april stierf zij na een dag ziek te zijn geweest. Deze zo onverwachte en plotselinge slag onderging ds. Henry met kinderlijke ootmoed en berusting. "De Heere is rechtvaardig; Hij geeft en Hij neemt het wederom. Ik wens, dat ik mij mag onderwerpen. Maar, o Heere, toon mij, waarom Gij met mij in tegenheden wandelt."

De komende sabbath trachtte hij zijn gemeente te stichten door de lessen, die de Heere hem uit dit smartelijk verlies had willen leren, niet alleen op zichzelf maar ook op anderen toe te passen. 's Morgens verklaarde hij het achtendertigste hoofdstuk van Job, waar God zo uitgebreid Zijn majesteit bewijst in de onderhouding en regering van alle dingen en Hij de mens schuldig verklaart die Hem Zijn wijsheid en handelen wil betwisten. "Was het billijk", hield hij zijn aandachtige hoorders voor, "dat Job wilde twisten met God over de wegen die Hij in Zijn voorzienigheid met hem hield?"

Daarna koos hij zijn tekst uit Romeinen 5:14: "Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over degenen die niet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreding van Adam, welke een voorbeeld is Desgenen, Die komen zou."

Na een duidelijke uiteenzetting over de heerschappij van de dood, speciaal met betrekking tot kinderen, die ofschoon zij niet schuldig staan aan dadelijke zonden, toch aan zijn macht zijn onderworpen, richtte hij zich vooral tot degenen die eveneens geroepen waren hun kleine kinderen aan de dood af te staan. "Berust in Gods wil en geef uw stervende kinderen over aan de Heere. Zelf kunnen zij het niet doen. U moet voor hen worstelen. Zeg dan: Vader, in Uw handen beveel ik de geest van mijn kind. Zij zijn de Zijne. Hij heeft recht op hen. Als Hij hen roept, moet u ze Hem teruggeven. Doe dit vrijwillig! Ik weet dat dit zwaar is, maar het moet!

Laat hun dood u herinneren aan uw zonden. Hebt u nooit gezondigd, omdat u op een onbetamelijke wijze kinderen begeerde te ontvangen? Wellicht was u zeer ontevreden of dwong u ze af! Hebt u uw zinnen er te veel op gezet? Het is ook mogelijk dat u er te veel van hield of hun te veel hun zin gaf. Mijn trots, mijn liefde, mijn begeerte en mijn al! En nu? Leer het geduldig te dragen. Murmureer er niet over! 'Als ik van kinderen beroofd ben', zei eenmaal de oude patriarch Jakob, 'zo ben ik beroofd.' Wij mogen nog in het leven zijn. De Sunamietische vrouw zei: 'Het is wel.' Want alles wat God doet, is wel. Indien niet één musje ter aarde vallen kan zonder Gods wil, zo ook niet een kind. Vertroost uzelf in zulke dagen van droefheid met Gods verbond met u en uw zaad. Zoek uw troost in de Heere Jezus, Die dood is geweest en weer levend is geworden en Die leeft tot in alle eeuwigheid. De macht van Zijn heerschappij zal geen einde hebben. Bedenk uit wat voor wereld uw kinderen zijn weggenomen en waarheen zij zijn afgereisd. Zij zijn niet tevergeefs geboren, als zij mee mogen helpen om het nieuwe Jeruzalem te bevolken."

Dezelfde avond werd zijn kind in besloten kring begraven. Weinig mensen waren er aanwezig. Als het stil om hem heen is geworden, schrijft ds. Henry: "Ik heb mijn arm kind ter aarde besteld in de Trinity Church. Het is het vierde kind dat in zo'n korte tijd daar begraven is: twee van mijn zwager John Hardware en twee van mijzelf. Nochtans is de Heere genadig. De Heere bereide mij voor op deze kille en eenzame rustplaats!"

Vreugde en verdriet in het gezin🔗

Het behaagde de Heere niet altijd met Zijn dienstknecht een weg van moeite en verdriet te gaan. Een kleine tijd mogen hij en zijn vrouw zich koesteren in de warme zon van voorspoed. Het jaar daarop, 27 september 1694, werden zij opnieuw verblijd met de geboorte van een dochtertje, dat Matthews vader doopte met de naam Esther.

Ditmaal bleef het kind in leven, hoewel het toen het drie jaar was zo ernstig ziek werd, dat voor haar leven gevreesd werd. In die dagen van angst en vrees tekent haar vader op: "Wat heeft de zonde van het paradijs al niet teweeggebracht! Ik wens haar wel aan God op te dragen, maar ik vind het zeer zwaar, want zij is mijn vreugde en blijdschap. De Heere ontferme Zich gelijk een vader zich ontfermt. Ja, Zijn ontfermingen gaan alles te boven." En de Heere verhoorde zijn gebeden, want de kleine Esther bleef door Gods goedheid in leven.

Het duurt echter niet lang of schaduwen verdonkeren opnieuw hun pad.

Vreugde en verdriet wisselen elkaar af in het jonge gezin. Op 24 juni 1696 werden zij verblijd met de geboorte van een vierde dochtertje. Maar ondanks de blijdschap moet ds. Henry getuigen: "Dit kind is in een wereld vol tranen gekomen."

Het was een gedenkwaardige dag. De Heere schonk niet alleen nieuw leven, maar diezelfde dag ontviel Matthew de leidsman vanaf zijn prille jeugd, zijn vader, aan wie hij zo sterk gehecht was.

Vier data geven een blijvende herinnering. "Tegenspoed en voorspoed zijn elkaar gevolgd, want", zo zegt hij, "op 14 februari stierf mijn eerste vrouw, en werd mijn dochter Katharine geboren; op 12 april stierf mijn broer John en mijn dochter Elizabeth kwam op 12 april ter wereld; op 24 juni stierf mijn vader en werd dit kind geboren; ik trouwde de eerste keer op 19 juli en mijn dochtertje Elizabeth stierf op diezelfde datum. Zo heeft God het één tegenover het ander gezet, opdat ik mij zou verblijden in zowel Zijn barmhartigheden als Zijn beproevingen."

Nu zijn vader, die er altijd zoveel vreugde aan beleefde zijn kinderen te bezoeken en zijn kleinkinderen te dopen, niet meer leefde, verzocht hij zijn trouwe vriend ds. Lawrence van Nantwich zijn kind Ann te dopen.

De daarbij behorende preek handelde over het wezen van het sacrament van de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal. Ds. Lawrence toonde aan, hoe het volk van Israël in de woestijn de betekenis daarvan ook al had genoten met het gaan onder de wolkkolom en door de Rode Zee, etende het manna en drinkende het water uit de steenrots. En de Steenrots was Christus!

Voor de derde keer moet ds. Henry de droeve gang naar het kille graf maken om zijn kind te begraven. De kleine Ann is nog geen anderhalf jaar oud, als zij sterft aan de mazelen. "Het is een slaande roede, een bittere roede! Het is een roede in de handen van mijn Vader, Die weet wat het beste voor ons is. Wij geven de ziel van het kind weer over aan Hem Die het ons heeft geschonken. In droefheid brengen we onze dagen door, onze vrienden betonen hun deelneming. Ik ben dikwijls nabij de dood! O God, leer mij toch dagelijks te sterven. Toen men het kind in het graf legde, werd ik versterkt door het geloof in de opstanding, en met een vast vertrouwen op Hem Die de doden levend maakt, heb ik van haar afscheid genomen."

In de meimaand van 1700 worden ds. Henry en zijn vrouw bijzonder verblijd met de geboorte van een zoon. Naar zijn grootvader wordt hij genoemd: Philip Henry. Hoewel enkele vrienden het afkeuren, doopt ds. Henry zijn zoon zelf. "Een predikant", zo verdedigt hij zich, "bedient toch ook zelf het sacrament van het Heilig Avondmaal!"

Matthews oudste zuster Sarah is er ook zeer verblijd mee. Zij kan niet nalaten in haar dagboek aan te tekenen: "De Heere make hem zoals eens zijn dierbare grootvader was. Heel lang hebben we naar een jonge Philip Henry verlangd, zo de Heere het ons beliefde te geven. Maar ik verheug me met beving, zoals ik in al mijn wegen van voorspoed doe. Als ik zie hoe menig kind van een predikant een smet werpt op het hoge en heilige ambt, vrees ik dat die van ons dit ook zal doen."

Door ervaring had zij geleerd voorzichtig te zijn. Haar vrees voor de toekomst is niet ongegrond gebleken. Deze Philip Henry nam later de naam van zijn moeder, Warburton, aan. Als Philip Warburton wilde hij door het leven gaan. Historici vermelden dat hij in 1747 Chester vertegenwoordigde in het parlement. "En het is te vrezen", voegt er één aan toe, "dat hij de God van zijn vaderen verzaakte."

Het daaropvolgende jaar, in oktober 1701, wordt er weer een dochtertje geboren. Zij krijgt de naam van haar gestorven zusje, Elizabeth. Als ds. Henry de volgende morgen na de geboorte van dit kind naar gewoonte uit de Bijbel leest, is het treffend dat 1 Samuël 4 aan de beurt is om gelezen te worden. De geschiedenis van de huisvrouw van Pinehas, die met stervende lippen haar kind Ikabod noemde, grijpt hem aan en hij dankt de Heere, dat Hij zijn vrouw nog heeft gespaard. Het is niet verwonderlijk dat deze geschiedenis ds. Henry zo ontroert, want in korte tijd waren er in Chester veel vrouwen in het kraambed gestorven, meer dan ooit tevoren, voor zover men zich kon herinneren.

Ds. Henry nodigt dan ook zijn vrienden uit om met elkaar in zijn huis de Heere te danken, omdat zij, volgens zijn eigen woorden "in deze tijd overvloedige reden van dankzegging hebben." Hij schrijft: "Velen zijn aan onze zijde en aan onze rechterhand gevallen; uitgelezen barmhartigheden vereisen uitgelezen dankzeggingen en gehoorzaamheid."

Enkele weken later, in de maand december, doopt hij zelf zijn kind. Bij deze plechtigheid kiest hij als tekst: "En Hij omving ze met Zijn armen, en de handen op hen gelegd hebbende, zegende Hij dezelve" (Mark. 10:16).

Bijna twee jaar later is het, als het gezin opnieuw wordt uitgebreid. In augustus 1703 schenkt Henry's vrouw het leven aan een dochtertje, dat vernoemd wordt naar Matthews zuster Sarah. Bij de bediening van de Heilige Doop preekt hij over de woorden: "Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen" (Jes. 44:3). Daarna schrijft hij, in biddend opzien tot God, in zijn dagboek: "Ik heb haar aan Christus opgedragen, om aan de Vader voorgesteld te worden; ik heb getracht God daarvan de eer te geven, maar ik ben zwak en onwaardig. God make mijn dochter een kind van Sarah!"

Op 14 februari 1708 vermeldt ds. Henry de geboorte van zijn dochter Theodosia. Het is een gedenkwaardige dag! Het is de geboortedag van zijn oudste dochter Katharine en tevens de sterfdag van zijn eerste vrouw, nu negentien jaar geleden. "Toen", zo schrijft hij, "had ik reden God te danken voor Zijn genade èn oordeel, maar nu alleen voor Zijn genade. Ik was deze morgen bezig met de verklaring van Ezra 3, de geschiedenis van de grondlegging van de tweede tempel, waarbij vreugde en verdriet zich vermengden. Het kwam zo in mijn gedachten op dat vorige droefheden de dankbaarheid voor de zegeningen die ik thans ontvang, niet mogen doen vergeten."

Nog eens spreken zijn aantekeningen van dankerkentenis, wanneer drie jaar later, in maart 1711, zijn negende kind wordt geboren. Zij wordt eveneens vernoemd naar een jonggestorven kind uit het gezin, Mary. In zijn dagboek spreekt ds. Henry de ernstige begeerte uit, of de Heere hem met al de zijnen in genade wil aannemen. Dit kind heeft haar vader nooit bewust gekend, want als ds. Henry in 1714 sterft, is zij nog maar net drie jaar oud.

De lijn der geslachten heeft zich voortgezet tot de huidige bewoners van Broad Oak via Theodosia, die op negentienjarige leeftijd huwt met Randle Keay, Esquire, te Whitchurch.

Opmerkelijk is het dat we nooit meer horen van Katharine, het kind uit het eerste huwelijk van Matthew Henry en Katharine Hardware. Het feit dat zij later trouwt met Mr. Wittar uit Bromborough op Wirral doet vermoeden, dat zij bij haar grootouders Hardware in huis is genomen en daar is grootgebracht.

Overlijden van Philip Henry🔗

In 1696 sierf Philip Henry. Hij werd begraven in de Parisch Church in Whitschuch. Later is de grafsteen overgebrcht naar Whitewell Church in de onmiddellijke omgeving van Broad Oak.

Matthew Henry gaf aan het eind van de dag zijn indrukken weer: "Wat was het een aangrijpend en droevig werk! Ach, dat ik bij deze gebeurtenis een ernstige en bijblijvende indruk van de dood en de eeuwigheid mocht ontvangen. Onze vrienden gaven blijk van grote genegenheid; zij leden mee in onze smart en bewezen mijn gestorven vader de laatste eer. Hoe heeft God dit Broad Oak woest en eenzaam gemaakt als een wildernis en het arme volk als schapen zonder herder doen overblijven.

Enkele dagen later keerde ds. M. Henry naar Chester terug. Zijn werk in de gemeente riep hem. In zijn dagboek schreef hij: "Bij mijn thuiskomst trof ik mijn kinderen gezond en wel aan. Ik trok mij op mijn studeerkamer terug en bereidde mijn preek voor uit 2 Petrus 1:13 en 14: 'En ik acht het recht te zijn, zolang ik in dezen tabernakel ben, dat ik u opwek door vermaning; alzo ik weet, dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus mij heeft geopenbaard.'

Ach, mocht dit aan mijn hart gepredikt en erin afgedrukt worden, opdat ik bij het bedenken dat ik spoedig zal moeten vertrekken, mijn werk met des te meer ijver zou doen!"

Een voorbeeld van Godsvrucht🔗

"Nu ik wat tot mezelf gekomen ben, wil ik dit droevige voorval rustig overdenken. Wat zal ik ervan zeggen? Ik dank God dat Hij mij zo'n vader gaf, zo integer en begaafd, die de vreze Gods en de kracht der godzaligheid uitstraalde in een voorzichtige levenswandel. Zoveel jaar mocht ik hem hebben tot leidsman; ik dank de Heere ervoor dat hij niet van mij is weggenomen toen ik nog een kind was. Het is enkel de vrije genade van God, Die alleen de lof en de eer toekomt van al het goede dat mijn vader mij heeft gegeven en van al de troost die ik van hem heb genoten. Ach, had ik nog beter naar hem geluisterd. De Heere geve mij na zijn dood zijn voorbeeld van ootmoed, geduld, oprechtheid en godvruchtige ijver na te wandelen, meer dan ik ooit deed tijdens zijn leven. De dood komt hoe langer hoe dichterbij. O God, maak mij mijn einde bekend, opdat ik een wijs hart bekome!"

Vanaf Januari was er elke maand een dode in de familie- en vriendenkring van Matthew Henry te betreuren; in april stierf zijn schoonvader Samuel Warburton. Als de maand mei bijna ten einde is, kan ds. Henry voor het eerst met een dankbaar hart zeggen: "Dit is een maand waarin ik niemand heb verloren."

Maar in juni, als zijn vader overlijdt, komt de dood zo heel nabij. "Ik gevoelde dat ik mij gereed moest maken hem te volgen. De Heere bereide mij voor op het stervensuur, dat zeker komen zal en dat heel plotseling kan zijn, zodat, wanneer het komt, ik niet anders te doen heb dan te sterven."

Matthew voelt zich nu verschuldigd de nagedachtenis aan zijn vader in ere te houden en nog meer van nut voor anderen te zijn. Hij beseft echter ook dat zijn vader een sterfelijk mens was en daarom heft hij nu zijn ogen hoger op naar de eeuwig levende God: "Dit behoorde mij nader tot God te brengen en meer voor Hem te doen leven, Die de Fontein des levenden waters is. Mijn dierbare vader was een raadgever voor me, maar Christus is de nooit genoeg volprezen Raadsman. Hij was een voorspraak voor mij, maar Christus is een Voorspraak Die eeuwig leeft, waardoor Hij bekwaam is mij volkomen te zaligen.

De gebeden die mijn vader voor mij en de mijnen tot God heeft opgezonden, zijn niet verloren; ik hoop dat we de vruchten ervan na zijn dood zullen ontvangen. Veel troost mocht ik ondervinden uit hetgeen God tot mij sprak met de woorden uit Jeremia 3:4: 'Zult gij niet van nu af tot Mij roepen: Mijn Vader, Gij zijt de Leidsman mijner jeugd?' Mijn vader schreef mij bij het sterven van mijn schoonvader Warburton: 'Uw vaders, waar zijn die? Een is reeds gegaan en de andere staat te volgen, maar gij hebt een Vader in de hemel Die altijd leeft.'

Abba Vader, de Heere lere mij zo te roepen en geleide mij in Zijn heiligdom als in mijns Vaders Huis. Mogen deze zaken geschreven zijn binnen de wanden van mijn hart. Amen, ja amen!"

Als in deze dagen van rouw de dag nadert waarop het Heilig Avondmaal bediend zal worden, begeeft hij zich meer dan ooit tevoren in de eenzaamheid om de betekenis van het heilig sacrament met betrekking tot Gods voorzienigheid te doorvorsen. In zijn dagboek schrijft hij: "Bij deze instelling van des Heeren Avondmaal wil ik op een bijzondere wijze God als een Vader, als mijn Vader erkennen. Mijn vader, die van mij is heengegaan, was voor mij een trouw bestraffer, onderwijzer en raadsman. Daarom wens ik nu meer dan ooit dat Gods Geest mijn Bestraffer, Onderwijzer en Raadsman mocht zijn. Dikwijls ben ik verkwikt, als ik mijn vader bezocht en met hem sprak; ik hoop door Gods genade nog meer gemeenschap met mijn hemelse Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus te hebben, tot Wie ik met een vrije toegang mag naderen."

Geschokt door het plotselinge sterven van zijn vader belooft hij zich nog meer te verbinden aan de dienst des Heeren. Hij voelt, nu de oudere generatie weggevallen is, opgeschoven te zijn in de lijn der geslachten en dat het tijd wordt om alle ijdelheden af te leggen. Hoe wenst Matthew de eigenschappen van zijn vader te hebben, minder driftig te zijn: "Ik gevoel dat ik veel te driftig van aard ben, ik wil leren geduldiger te zijn, met meer ijver mijn tijd te benutten, want ik merk dat deze snel voorbijgaat en dat ik mijn aardse huis eenmaal moet verlaten. En in het graf is geen verzinning meer!"

Als hij die dag zijn werk heeft gedaan, mag hij getuigen van de hulp en bijstand die de Heere hem schonk: "Deze dag ben ik erg verstrooid geweest; het heeft mij moedeloos gemaakt. Ik heb echter enige gemeenschap met God mogen beoefenen, boven hetgeen ik had verwacht. Mijn verbond en beloften heb ik aan Zijn tafel vernieuwd. God schenke mij Zijn genade, opdat ik mijn beloften zal nakomen." Enkele dagen daarna schrijft ds. Henry dat een opmerking over zelfverloochening die hij las in het dagboek van zijn vader, hem zeer getroffen had.

Hoe jong had hij zich in het gezelschap van zijn vaders vrienden gevoeld, en nu moest hij ervaren reeds op de middaghoogte van het leven te zijn gekomen. Het brengt hem tot inkeer: "Ach, hoe weinig heb ik voor God uitgevoerd! Indien ik nu mijn rekening eens zou moeten opmaken, wat zou ik overal in tekort gekomen zijn, net zoals die ontrouwe dienstknecht: Heere, zie Gij hebt het Uwe! Maar het bloed van Christus maakt de balans van mijn rekening. Daarop vertrouw ik, daartoe neem ik mijn toevlucht. Tegenwoordig geniet ik een goede gezondheid en kracht, maar dat wil niet zeggen dat ik een lang leven zal hebben."

En opnieuw smeekt ds. Henry: "Heere, sta mij bij in het uitwerken van mijn zaligheid en laat mij toch mijn ambt getrouw verrichten."

Het sterven van zijn moeder🔗

Na de dood van zijn vader gaf Matthew al zijn liefde aan zijn moeder. Vaak bracht hij haar op Broad Oak een bezoek en regelmatig schreef hij haar een brief. Ook logeerde zij wel in Chester. Zij overleed zalig in de Heere in 1707.

Werkwijze in zijn Bijbelverklaringen🔗

Kort na zijn komst in Chester begon hij te werken volgens een bepaalde opzet. Steeds plaatste hij een thema centraal, waarover hij verscheidene zondagen preekte aan de hand van verschillende Bijbelteksten. Zo behandelde hij onder meer de ellendige staat van een zondaar; hij koos als eerste tekst daarbij: "Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt" (Openb. 3:17).

Daarna nam hij als tekst: "En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden" (Ef. 2:1). Tenslotte rondde hij het thema af met de woorden uit Johannes 8:34: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde."

Vervolgens preekte hij over de bekering. Bijna twee jaar besteedde hij daaraan! "Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven", was de eerste tekst, waarmee hij dit onderwerp inleidde uit Mattheüs 11:28. Daarop volgde de behandeling van de verzen 29 en 30: "Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht." Uit Ezechiël 18 besprak hij de verzen 30 en 31: "Keert weder en bekeert u van al uw overtredingen, zo zal de ongerechtigheid u niet tot een aanstoot worden. Werpt van u weg al uw overtredingen, waardoor gij overtreden hebt, en maakt u een nieuw hart en een nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?"

Vervolgens verklaarde hij: "Keert weder, gij afkerige kinderen; Ik zal uw afkeringen genezen" Oer. 3:22) en: "Gewen u toch aan Hem en heb vrede..." (Job 22:21), en tenslotte nam hij als tekst: "Wanneer een sterke gewapende zijn hof bewaart, zo is al wat hij heeft in vrede. Maar als een daarover komt, die sterker is dan hij, en hem overwint, die neemt zijn gehele wapenrusting, waar hij op vertrouwde, en deelt zijn roof uit" (Luk. 11:21).

Zo verklaarde ds. Henry ook de bekering van Paulus uit Handelingen 9 met de bewijzen van de genade, waarmee dit thema werd afgerond. De maand daarop bouwde hij voort op de reeds behandelde onderwerpen en nam tot hoofdgedachte de handel en wandel van de ware christen uit Psalm 1 en verscheidene andere teksten. Op de dag des Heeren preekte ds. Henry over het algemeen op deze wijze.

Zijn door-de-weekse Bijbellezingen hadden ook een vast patroon. Zo sprak hij onder andere over de kortheid van de tijd, de vergankelijkheid van de aardse dingen, de grote genade en de plichten van liefde. Door zijn grote begaafdheid en door zijn aangename wijze van prediken trok hij veel volk.

In oktober 1692 begon Matthew Henry op een heel originele wijze inhoud te geven aan zijn wekelijkse Bijbellezingen. Hij behandelde nu bepaalde vragen uit de Heilige Schrift. De eerste Bijbellezing van deze aard ging over de vraag uit Genesis 3:9: "En de HEERE God riep Adam en zeide tot hem: Waar zijt gij?"

Treffend schetst hij de droevige verandering die de zonde in de eerste mens en in al zijn nakomelingen heeft teweeggebracht.

Na de preek begeeft hij zich naar zijn studeerkamer om zijn indrukken op papier vast te leggen. "Ik ben nu begonnen met de vragen van de Schrift te behandelen in biddend opzien tot God. Het schijnt enigszins een bijzondere wijze van doen te zijn, maar ik kan in waarheid getuigen dat ik er niets anders mee beoog, dan alleen dat het de gemeente tot nut en stichting mag zijn."

Ongetwijfeld heeft hij zijn doel bereikt en heeft de gemeente met intense aandacht geluisterd.

Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament vinden we vele vragen met betrekking tot verscheiden zaken. Een vraag komt persoonlijk, recht op de man af. Het is een directe wijze van aanspreken naar aanleiding van een vraag te prediken; men laat niet de gedachten en gevoelens van een ander passief over zich heenkomen, maar het eist activiteit, een meedenken, een opscherpen van het verstand. Het is een pakkende en boeiende wijze van prediken, "waardoor", zo zegt ds. Henry, "het verstand zich direct gevangen moet geven. Het is een sleutel, die de bast opent om tot de pit en de kern te komen en zo de vrucht die daarin opgesloten is, te verkrijgen."

Als een ware zielenherder voelde hij dit aan, en gedurende zijn overige tijd in Chester ging hij op deze wijze te werk. Nadat hij met het boek Ruth uit het Oude Testament was geëindigd, ging hij over tot het Nieuwe Testament, en behandelde daaruit ongeveer zesenzestig vragen; daarna keerde hij tot het Oude Testament terug.

Waar echter het werk des Heeren gevonden wordt, kan niet uitblijven dat de vorst der duisternis niet zal rusten totdat hij dit verstoord heeft. Ds. Henry moest op pijnlijke wijze ervaren dat er onder zijn gemeenteleden mensen waren die zich niet wilden buigen onder het juk van Christus. De tucht was voor hen veel te streng en in plaats van dat zij zich over hun zonden schaamden, waren ze ontevreden over hun getrouwe leraar. Zij vonden dat hij te streng handelde! Zij wilden niet erkennen dat hij hen daardoor voor alle besmetting der wereld wilde bewaren en dat hij Gods eer op het oog had. Toen hij eens tevergeefs een zondaar van zijn dwaling wilde overtuigen en gevoelde op rotsen te ploegen, klaagde hij: "Ik heb tevergeefs gearbeid en alles wat ik ten koste gelegd heb, heeft niets uitgewerkt! Deze dingen leiden mij in verzoeking de dienst neer te leggen. Maar ik durf niet! God wil mij vernederen!

Laat hij die meent te staan, toezien dat hij niet valle! God geve dat dit voor mij en voor ons allen een waarschuwing zal zijn."

Er waren er zelfs ook die zover in hun dwaalwegen volhardden, dat zij ds. Henry en zijn gemeente vaarwel zeiden. "Maar", zegt William Tong, "het is slecht met hen afgelopen, want het is gebleken dat Gods straffende hand hen vervolgde, beide in hun geestelijke en wereldlijke staat. Zij vervielen namelijk in openbare zonden en werden tot de wortel toe uitgeroeid! Dit gebeurde als teken van Gods toom en tot waarschuwing voor anderen!"

Dat zulke gevallen voorkwamen, is wel te begrijpen. Het was een grote gemeente in een volkrijke stad. De invloed van de heersende wantoestanden in die dagen ging ook de deuren van de Matthew Henry's Chapel niet voorbij.

Bijna 25 jaar heeft ds. Henry de gemeente in Chester mogen dienen en hoewel deze droevige zaken hem bijzonder smartten, bleef de weegschaal toch in evenwicht door het feit dat hij bij het grootste gedeelte van zijn gemeente een goede uitwerking van zijn prediking mocht bespeuren. De Heere legde hem niet teveel op, opdat zijn dienstknecht niet al te moedeloos zijn dagen zou moeten doorleven. Integendeel! Voor verscheidene mensen mocht hij het middel zijn, waardoor zij tot het ware geloof werden gebracht. En met vreugde zag hij hoe zij opwasten en toenamen in de kennis van de genade en zij de geestelijke vrede mochten smaken.

Ds. Henry predikte en werkte vanuit een diepe bewogenheid met het lot van zijn medemensen ten opzichte van hun staat voor de eeuwigheid. De Heere verwekte in hem een levende begeerte om veel zielen tot Christus te leiden. Moeite noch tijd spaarde hij om zijn Bijbelverklaringen met nog talloze andere publicaties en geschriften voor de drukpers klaar te maken. Zijn nagelaten aantekeningen tonen een brede prediking en de catechese hadden zijn volle aandacht; hij was echter ook een man van studie en gebed. Menigmaal vernieuwde hij in de eenzaamheid van zijn studeerkamer zijn verbond met God. Daaruit putte hij kracht en daaruit werd hij gesterkt.

Voor alles wenste Henry zijn dagen nuttig te besteden. Vanaf zijn kinderjaren had hij er een hekel aan gehad om zijn tijd door te brengen met onschuldig vermaak. Bij het ouder worden werd dat nog versterkt. Wat hem nog buiten zijn werk en bezigheden aantrok, was slechts het gezelschap van en de omgang met zijn vrienden. Hartelijk werden zij door hem ontvangen en toch horen wij, heel paradoxaal, hoe hij er in zijn aantekeningen over klaagt dat zij hem beroven van zijn kostbare tijd. Zo schrijft hij eens, nadat ze als vrienden bij elkaar geweest zijn: "Voor niets ter wereld wilde ik enige dagen na elkaar zo'n leven leiden. Ik ben het liefst alleen! Geen plaats lijkt mij beter dan mijn studeerkamer, geen gezelschap gaat voor mijn boeken en wel in het bijzonder voor het Woord van God."

's Morgens stond hij vroeg op, meestal was hij al om vijf uur in zijn studeerkamer te vinden, soms zelfs wel om vier uur en daar bleef hij tot een uur of zeven, acht. Dan wachtten zijn gezin en personeel om samen de dag met gebed te beginnen en te ontbijten. Na het ontbijt las hij ongeveer acht á tien verzen uit Gods Woord en legde ze tekst na tekst beknopt en eenvoudig uit. Ieder had een Bijbel voor zich, waarin zij het gedeelte meelazen. Dat ook de kinderen hierbij betrokken werden, wordt verteld door iemand die de dagopening altijd bijwoonde. "Zodra ds. Henry het Bijbelgedeelte verklaard had, vroeg hij de aanwezigen wat zij ervan onthouden hadden en het was vermakelijk om te zien hoe ijverig de jonge kinderen luisterden en hoe fraai en aardig zij wisten te vertellen wat ze gehoord hadden."

Tot slot werd een Psalm gezongen. Na het zingen ging ds. Henry voor in gebed. De gehele dagopening duurde ongeveer een halfuur en aan het einde ervan kwamen zijn kinderen één voor één bij hem. Dan legde hij zijn handen op hen en sprak ernstig en liefdevol de zegen uit. Daarna ging hij weer aan de studie en werkte soms zonder te eten tot 's middags vier uur door. De rest van de middag werd besteed aan het bezoeken van zieken of vrienden.

Nadat hij 's avonds met zijn gezin de dagsluiting had gehouden en zij naar bed waren gegaan, trok hij zich opnieuw in zijn studeerkamer terug. Jarenlang heeft hij dit dagschema volgehouden. Het is te begrijpen dat zo'n werkzaam leven wel enorm veel heeft nagelaten, zowel in letterlijke als figuurlijke zin!

De sabbath was de dag, waarop hij zich in het bijzonder gaf aan zijn gezin, zoals hij dat thuis, op Broad Oak, van zijn vader geleerd had. Als hij op de gebruikelijke wijze de dag had geopend, gingen zij met elkaar naar de kerk. Na het middageten zongen ze een psalm, deed ds. Henry een kort gebed en ging dan naar zijn kamer om te rusten, totdat de kerkdienst weer begon. Na de dienst thuisgekomen, moesten de kinderen vertellen wat zij van de prediking onthouden hadden. Vaak waren dan ook de buren aanwezig. Opnieuw werd er gezongen en gebeden. De jongere kinderen kregen catechisatie. Na de avondmaaltijd werd altijd eerst Psalm 136 gezongen, waarna de oudere kinderen met het personeel catechetisch onderwijs ontvingen. Tenslotte werd de dag met gebed beëindigd. Zo werd de zondag als de dag des Heeren geheiligd en ging er geur en smaak van uit, hetgeen de kinderen hun gehele leven is bijgebleven.

In Matthew Henry's aantekeningen komen we steeds de opmerkingen tegen dat hij het zo onaangenaam vindt, als men hem in zijn studie stoort en zijn kostbare tijd afneemt. Wel wil hij graag de band met zijn vrienden levend houden, maar als hij een uitnodiging ontvangt om te komen, wenst hij met David: "Ach, dat mij iemand vleugelen gaf als een duif? Ik zou heenvliegen, en mij tot rust begeven." Toen hij eens een hele dag voor zijn gevoel nutteloos in een grote vriendenkring had doorgebracht, schreef hij 's avonds schuldbewust: "Ik zie deze dag als een verloren dag. O Heere, vergeef mij dit verzuim! Liever wilde ik twee keer op een dag prediken, dan de tijd zo onnuttig verkwisten."

Het dagelijks gebed🔗

Veel en ernstig zocht ds. Henry de Heere met bidden en smekingen. De muren van zijn studeerkamer zijn de stille getuigen geweest van zijn omgang met God. Het was zijn zielsvermaak om in de eenzaamheid met God te zijn. Alle noden en zorgen, zowel persoonlijk als huiselijk, voor vrienden en gemeente, begeerde hij de Heere vrijmoedig op te dragen. Nooit zou hij zich op reis begeven, voordat hij de Heere om bewaring had aangeroepen, geen prediking of onderwerp begon hij zonder God om hulp en bijstand te smeken. Geen enkel boek, hoe klein en gering het ook was, werd naar de drukker gezonden, of hij beval het eerst de Heere in het gebed aan. Zoals een kind met zijn vader omgaat, zo leefde hij dagelijks met de Heere. Niet zelden merkte hij op dat zijn gebeden op wonderlijke wijze gehoord en verhoord werden. Juist dát maakte zijn arbeid gemakkelijk. Dat deed hem nauwkeurig letten op de wegen van Gods voorzienigheid in uitwendige zaken en op hetgeen de Heere door Zijn Geest wrocht in zijn ziel.

Hij had er een vaste gewoonte van gemaakt om aan het einde van ieder jaar, bij de jaarwisseling, de belangrijkste zaken die in het vervlogen jaar gepasseerd waren ten aanzien van de kerk in binnen- en buitenland, nog eens in zijn dagboek te vermelden.

Het schijnt dat ds. Henry in het jaar 1704 iets buitengewoons voor de gereformeerde kerk verwachtte. In dit jaar had hij met bewogenheid gepreekt uit Jesaja 63:4: "Het jaar Mijner verlosten was gekomen." Hoewel hij in de verklaring van deze tekst heel voorzichtig te werk ging en ook zelf geen tijd aangaf, wanneer dat zou plaatsvinden, moest hij aan het eind van het jaar eerlijk bekennen te grote verwachtingen te hebben gehad. Bij het lezen van de aantekeningen van zijn dagboek proeven we zijn teleurstelling: "Het gaat slecht met de staat van de protestantse kerk in het buitenland. Het is een tijd van de beroeringen Jakobs, een dal vol doodsbeenderen. Wij hadden gedacht dat dit een jaar van verlossing zou zijn en een jaar van Gods vergelding over de verbreking van Sion. Maar de oogst is voorbij, de zomer is ten einde en nog zijn wij niet verlost!"

A Is we het karakter van ds. Henry beschouwen, kunnen we zeggen dat hij zeer geringe gedachten had van zichzelf. Andere leraars achtte hij uitnemender, soms woonde hij hun openbare diensten bij en sprak vol lof over hun gaven en werk. Scherp zag hij dan zijn eigen tekortkomingen, die hij voor nalatigheid hield. Dat gaf hem worstelingen in het verborgen tussen God en zijn ziel, waarvan de buitenwereld geen weet had. Zijn dagboek alleen getuigt ervan, hoe deze wegen profijtelijk waren voor zijn ziel; wegen waardoor hij werd geoefend, zodat het licht des te helderder op de kansel zou schijnen.

Eveneens verging het hem zo met de wegen die de Heere in Zijn voorzienigheid met hem of met zijn huisgezin hield. Waren het wegen van beproevingen, dan beschouwde hij dat als een middel om hem te verootmoedigen. Ontving hij echter weldaden, zo erkende hij deze met dankzeggingen. Zowel voor- als tegenspoed bracht hem op de knieën met de ernstige bede of de wegen geheiligd mochten worden, zodat de lessen daaruit geleerd meer en meer zouden vruchtdragen.

Overdenkingen bij zijn verjaardagen🔗

Er gaat geen verjaardag van hem voorbij of ds. Henry schetst in het kort wat het jaar hem heeft gebracht. Het opschrijven van deze overdenkingen houdt hij tot aan het einde van zijn leven bij. Hierdoor leren we de man achter deze woorden nog beter kennen. Meestal schrijft hij in het Latijn. Als hij in 1691 met zijn dagboek begint, schrijft hij op 18 oktober bij de eerste verjaardagsoverdenking, dat hij die dag gepreekt heeft uit Hooglied 5:16: "Zulk een is mijn Liefste, ja zulk een is mijn Vriend!" En dan voegt hij erbij: "Hoe beklaaglijke is het als zo'n menslievende Zaligmaker voor iemand een reuk des doods ten dode is. Deze dag heb ik de leeftijd van 29 jaar bereikt en ik ben tot nu toe bewaard gebleven. Zo lang heb ik op God vertrouwd, maar weinig heb ik voor Hem geleefd. Zoveel jaren heb ik het goede genoten en zoveel jaren de zonde vermeerderd. Gedankt zij God door Jezus Christus, Wiens bloed alleen machtig is de zonden te verzoenen."

In het volgende jaar op dezelfde dag zegt hij: "Heden ben ik 30 jaar geworden en ik overdenk mijn leven, dat veel weldaden en veel aanvechtingen heeft gekend. Hoeveel jaren heb ik niet geleefd, maar doorgebracht! Deze morgen heb ik de negentigste Psalm helemaal gelezen. Het twaalfde vers paste goed op mijn geboortedag: 'Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen.' Er is geen stilstaan noch vertraging in de tijd. Nauwelijks is een jaar ten einde of direct begint er weer een ander. De tijd staat niet stil. God bereide mij voor op mijn verhuizing!"

Het is vier jaar later als we hem in dezelfde geest horen klagen: "Deze dag ben ik 34 jaar geworden. Ik heb deze morgen de last van mijn aangeboren zonden en de zonden die ik in mijn leven heb begaan, in mijn hart gevoeld. Maar ook overdacht ik de genade die ik heb ontvangen. God schenke mij voortaan een leven van berouw en dankbaarheid."

In 1697 tekent hij aan: "Op deze dag heb ik met Gods hulp en bijstand 35 jaar, de helft van een mensenleven, ten einde gebracht. En wanneer we het vergelijken met de omloop van de zon, dan is mijn leven reeds over de middaghoogte heen.

Ik overdacht vanmorgen: In welke staat ben ik geboren? Als een redelijk schepsel, maar hulpeloos en zondig. Waar ben ik geboren? In Gods kerk, in een land waar het licht op de kandelaar schijnt en in een huis des gebeds. Waartoe ben ik in de wereld gekomen? Om God, mijn Maker dankbaarheid te bewijzen en mij op de zalige eeuwigheid voor te bereiden." Het jaar daarop: "Nu ben ik 36 jaar oud! Zolang heb ik de aarde betreden en nog ben ik in leven. Anderen die van veel méér nut waren, hebben deze leeftijd niet bereikt. Ik verwonder mij over Gods lankmoedigheid en over mijn eigen dwaasheid dat, nu ik sta aan de rand van een eeuwige gelukzalige staat, ik me dit zo weinig aantrek. De Heere ondersteune mij door Zijn machtige hand!"

Als hij 37 jaar geworden is, dankt hij de Heere, dat hij geen reden heeft om de dag van zijn geboorte te vervloeken. "Doch met de hulp van God ben ik tot op deze dag die ik ben. Ik wens de Heere mijn dankbaarheid te tonen, dat Hij mij bewaard heeft voor een leeg en een ijdel leven. Maar ik heb wel reden om te klagen over mijn zonden en mijn zondige gedachten. Ik wil de Heere erkennen voor gezondheid en kracht. Terwijl vele van mijn vrienden een zwakke gezondheid hebben, moet ik bekennen dat ik niet het minste verval van krachten heb dat mij belet mijn werk te doen. Mijn ziel is echter in Uw hand, o God! Ik weet niet of ik het volgende jaar nog zal beleven!"

Wanneer hij het volgende jaar zijn verjaardag mag overdenken, schrijft hij: "Na zo veel jaren van voortdurende ontvangen weldaden van God wens ik dat ieder jaar dat mij nog gegeven zal worden langer te leven, mij zoveel te nader en bekwamer tot mijn eeuwige rust mag brengen."

In het jaar 1701 lezen we in zijn dagboek: "Deze dag heb ik door Gods goedheid 39 jaar in hei Luid van mijn vreemdelingschap voleindigd en Gods bijstand ondervonden. Ik weet op Wie ik heb vertrouwd! De grootste troost in mijn leven is wel geweest dat God mij tot Zijn dienst heeft willen gebruiken. Mijn grootste droefheid is dat ik Hem zo weinig heb gediend.

Ik overdacht de verscheidene verdrietige omstandigheden die ik in mijn leven heb ondervonden en hoe onzeker ik ben over hetgeen mij het komend jaar kan overkomen. Ziekte, pijn, verlies van goederen, sterven van mijn geliefden, smaadheid, onenigheid in de gemeente, openbare dwang en beroeringen? Ach, dat mijn veertigste jaar net als van Israël het laatste jaar van mijn omwandeling in deze woestijn mocht zijn. Het ergste van al het kwaad is toch de zonde en schande! God beware mij ervoor en make mij tot iets anders bekwaam."

Het jaar daarop begint hij zijn aantekeningen zowel met schuldbekentenis als met dankbaarheid: "Heden bereik ik het veertigste jaar van mijn leven. Wat zeg ik? Van mijn leven? Laat ik liever spreken van mijn onachtzaamheid en dwaasheid en van Gods barmhartigheid en lankmoedigheid jegens mij. Ik erken dat ik de Middelaar, Jezus Christus, de gaven en vertroostingen van mijn leven schuldig ben. Ik verlaat mij op Hem, opdat ik van de God aller genade vergeving der zonden en genade te bekwamer tijd ontvange ten eeuwigen leven." Een korte aantekening laat hij het volgende jaar na: "Heden is het eenenveertigste jaar van mijn omzwerving in deze wildernis voorbijgegaan. De meeste dagen ervan zijn ijdel en nutteloos besteed. Over de dagen die ik in stilheid en in Gods gunst mocht doorbrengen, zal ik de Heere altijd met een dankbaar hart loven. Wat blijft mij dan over? Weinig en boos zijn de dagen mijner vreemdelingschap! Gods wil geschiede! Christus is mijn leven en sterven en Hij zij nu en voor altijd ook mijn gewin."

Dezelfde geest ademen al zijn overdenkingen op zijn verjaardag. Eens spreekt hij erover dat het nu al zo lang geleden is dat hij bezoedeld en ellendig in deze eveneens zo bezoedelde en ellendige wereld gekomen is. Maar tevens dankt hij de Heere ervoor dat hij niet met een lichamelijk ongemak geboren is. Hij looft Hem dat Hij hem uit zoveel gevaren verlost heeft en dankt Hem voor de vele zegeningen die hij heeft genoten en voor de hoop die hij heeft, wedergeboren te zijn. Een andere keer schrijft hij: "Door de genade van God leef ik nog. Ik vertrouw op Zijn barmhartigheid. Tot nu toe heb ik onder de Goddelijke bescherming geleefd als een kaars die steeds minder wordt en nog brandt. Maar van hoe weinig nut ben ik geweest! Ach, dat ik alsnog in de tijd die ik heb te leven, vruchten mag voortbrengen. De Heere is mij zeer genadig geweest. Hij verhoorde mijn gebeden. Ik heb de wereld vol van ijdelheid gevonden, en alles wat erin is, is niet in staat mij gelukkig te maken. Ik heb ook ervaren dat mijn hart vol bedrog is en geneigd tot zondigen! Laat mij daarom boven alles mijn God vrezen, de wereld met al haar aanvechtingen verachten en mijn hart wel bewaren."

Als hij in 1711 49 jaar geworden is, ziet ds. Henry de overeenkomst met de tijdsduur van zeven maal zeven jaar in het oude Israël. "Ik heb nu mijn zevende periode vol mogen maken. Voor het eerst heb ik de pijn gevoeld van nierstenen. Nu begrijp ik dat de dood in mij zijn werk begint te doen en mogelijk zal hij in korte tijd zijn werk verrichten. Wat dat betreft, Gods wil moet geschieden! Laat ik slechts geduldig zijn! Ik treed nu het jubeljaar, het vijftigste jaar van mijn leven in, het einde van mijn levenstijd nadert. Laat ik op mogen wassen om eeuwig te leven!"

Zijn laatste verjaardagsoverdenkingen schrijft hij in 1713. Eerst merkt hij op dat er vele van zijn vrienden en kennissen dit jaar op hun 51ste jaar zijn gestorven, "maar", voegt hij erbij, "nog leef ik, hoewel ik in het midden van de dood ben. Moge mijn ziel toch tot het hemels leven toebereid zijn. Gods wil geschiede!"

Zo leerde deze getrouwe dienaar de dagen en jaren van zijn reis door de woestijn van deze wereld tellen. Zo leefde hij onder het voortdurend besef van de kortheid en onzekerheid van het leven. Dikwijls wees hij zijn gemeente erop: "Dood en eeuwigheid kunnen ons zo snel overvallen! Wij zullen onze dagen tellen, als ons hart daardoor geneigd wordt tot de ware wijsheid: dit is het beoefenen van ware, ernstige Godsvrucht. Godvrezend te zijn, is wijs te zijn!"

Deze wijsheid was het deel geworden van ds. Henry. Dicht leefde hij iedere dag bij de dood, zodat zijn stervensuur hem niet onverwachts zou overvallen als een dief die komt in de nacht.

Als een nieuwe jaarkring is aangebroken, beleeft ds. Henry zijn "heiligingsdag", zoals hij dat zelf noemt. Op elke nieuwjaarsdag vernieuwt hij zijn verbond met God, wat hij ook elke maand gewoon was te doen aan de tafel des Heeren. In een plechtige overgave van zichzelf en al de zijnen aan de Heere, wenst hij het nieuwe jaar te beginnen. Als in een spiegel aanschouwt hij dan als het ware de verdere gang van zijn leven en arbeid.

Zo schrijft hij eens: "Mijn gezin is door Gods goedheid in goede welstand. Maar ik weet niet wat er in een dag, laat staan in een jaar kan veranderen. Ik heb gebeden of ik voorbereid mag zijn als beproevingen, bezoekingen en de dood dit jaar mochten komen. Ik begin dit jaar met een nieuwe overgave van mijzelf aan God in Christus, als mijn God, mijn Vader en mijn deel in eeuwigheid. Laat dit de as en het middelpunt zijn waaromheen alle jaarlijkse verandering draait. Amen! Ach Heere, moge het zo zijn!"

Een andere keer tekent hij aan: "Op deze nieuwjaarsdag heb ik mijzelf opnieuw ten enenmale aan God overgegeven en ik doe dit na goed overleg en een vast besluit. De wereld en het vlees wil ik verzaken, ik weet dat zij mij niet gelukkig kunnen maken. Ik geef mij geheel en al over aan de Heilige Geest, opdat Hij mij verlichte en heilige en ik beveel mij aan de Zoon aan, als Middelaar, naar de inhoud van het Evangelie. Ook geef ik mij door de Heilige Geest over aan de Heere Jezus Christus als mijn Voorspraak bij de Vader en mijn weg, waardoor ik tot Hem kan gaan om door Hem genade van God de Vader te ontvangen. Enkel en alleen steunend op de borggerechtigheid van Christus, want buiten Zijn gerechtigheid ben ik minder dan niets! Ik geef mij zo ook door Jezus Christus over aan God de Vader, als mijn allerhoogst en eeuwig goed, als de oorzaak van mijn zijn, Wie ik alle dankbaarheid verschuldigd ben. O Heere, waarlijk, ik ben Uw dienstknecht! Maak dat ik altijd vrij ben in Uw dienst en stoot mij daar nooit uit. Doorboor mijn oren aan de posten van Uw deur en laat ik U toch altijd mogen dienen!"

Kenmerkend voor ds. Henry zijn de woorden die hij schrijft op de eerste dag van het jaar 1701: "Op deze nieuwjaarsdag heb ik mijzelf plechtig aan God opgedragen met dankbaarheid en verwondering, erkennend Gods geduld en verdraagzaamheid jegens mij, dat Hij zo'n dorre boom zoveel jaren in Zijn hof heeft laten staan en dat Hij mij nog genade blijft bewijzen. In het bijzonder ben ik er dankbaar voor dat ik vorig jaar veel weldaden heb ontvangen en bovenal dat ik de lust kreeg om mijn dienst waar te nemen. Ik moet klagen over mijn onvruchtbaarheid en onbekwaamheid, dat ik niet beter mijn gedachten en woorden in daden heb overgezet; dat ik de tijd en gelegenheid die er was, niet beter heb waargenomen. Er is zo weinig toename geweest in de kennis der genade, ik heb zo weinig verricht tot eer van mijn grote Schepper en Verlosser!

Maar ik ben wel hoe langer hoe meer versterkt in het geloof omtrent Gods Wezen en eigenschappen, in het Middelaarambt van Jezus Christus tussen God en de mens en in de zekerheid van de onzienlijke dingen, die van zulk een wezenlijk belang zijn. Meer en meer ben ik ervan verzekerd geworden de waarachtige genade van God te hebben ontvangen. Geheel en al geef ik mij aan God door Christus over. Mijn ziel en alles wat mijn geestelijke staat betreft, geef ik over aan Gods genade en aan het Woord der genade. Ik onderwerp mijzelf aan het bestuur en de leiding van de Heilige Geest. Hoe ernstig verlang ik dat Hij mijn verdorven vlees dode en Hij Zijn genade in mij bekrachtige zodat ik goede vruchten mag voortbrengen en Hij mij rijp wilde maken om mij tot Hem op te nemen in de hemel.

Wat het uitwendige betreft, beveel ik mij aan Gods voorzienigheid aan. Hij handele naar Zijn wil en wijsheid! Het is mijn ongeveinsde hoop en ernstige verwachting dat Christus in mijn lichaam verheerlijkt mag worden, hetzij in leven of sterven, in gezondheid of ziekte, in overvloed of armoede, in vrijheid of gevangenschap, in 't prediken of zwijgen en in troost of droefheid. Welkom, welkom zij de wil van God, hoe het ook mag zijn. Ach Heere, schenkt U mij genade, dat ik daarin standvastig mag blijven!"

Een nieuwe verbondsinwilliging🔗

Het jaar daarop beschrijft Matthew Henry opnieuw de innerlijke roerselen van zijn ziel. Ziel, geest en lichaam geeft hij over in de handen van zijn Schepper en Herschepper. Intens beleeft hij zijn vreemdelingschap op aarde en hij bevestigt dat het nieuwe leven verankerd ligt in het verbond der genade. "Zeer vroeg in de morgen, toen het nog donker was, heb ik plechtig op mijn knieën het verbond vernieuwd. Het verbond der genade is een nieuw verbond, omdat het altijd nieuw is zo dikwijls als het vernieuwd wordt! Laat ik het toch steeds overdenken en het nimmer vergeten. Ootmoedig beken ik mijn afhankelijkheid van God als mijn Schepper."

Nadat hij eerst belijdenis van zijn zonden heeft gedaan, spreekt hij zijn dankbaarheid uit over de ontvangen weldaden en vervolgt dan: "Weer moet ik klagen over de kracht der verdorvenheid die nog in mij over is gebleven. Beschaamd ben ik over mijn vele afwijkingen, ondanks dat ik zo dikwijls mijn verbond met God heb vernieuwd en tot Christus mijn toevlucht nam om vergeving en vrede te ontvangen. Nog eens verbind ik mijn ziel geheel en al voor altijd aan God. In Uw handen, o Heere, beveel ik mijn geest om steeds geleid, gereinigd, geheiligd en bekwaam gemaakt te worden tot Uw dienst.

Mijn lichaam bied ik U aan als een levende, heilige en U aangename offerande, hetgeen mijn redelijke godsdienst is. Mijn leraarsambt wijd ik aan Uw eer, wat het uit zal werken, geef ik over aan Uw wil. Al mijn wereldse goederen leg ik aan Uw voeten neer, handel daarmee, Heere, naar Uw welbehagen. Zelfs mijn leven behoort U toe, o God van mijn leven. Mijn tijden zijn in Uw hand. Wat ook dit jaar met zich mee zal brengen, laat de Goddelijke genade mij bekwaam maken om mij onder Gods wil te buigen, dan kan niets mij schaden.

Indien God maar mijn Leidsman wil zijn op de weg die ik moet betreden gedurende de overige dagen van mijn vreemdelingschap in de wereld, waarin ik slechts een vreemdeling ben; indien Hij mij brood wil geven, om te eten, kleding om aan te trekken, een hart om Hem te beminnen, te dienen en voor Hem te leven en ik alzo ten laatste in het Huis van mijn hemelse Vader in vrede mag aankomen, dan, ja dan zal de Heere God mijn Heere en mijn God zijn voor altijd en eeuwig. Amen, Halleluja!"

Bespiegeling over de gezegende hoop🔗

Als ds. Henry een volgend jaar zijn verbond met de Heere vernieuwd heeft, voegt hij, onder de titel "Bespiegeling over de gezegende hoop", eraan toe: "Op deze nieuwjaarsdag heb ik in veel zwakheid en omringd door veel gebreken op mijn knieën mij opnieuw, met al wat ik heb en al wat ik ben en al wat ik kan doen, overgegeven aan God de Vader, Zoon en Heilige Geest, mijn Schepper, mijn Deel, mijn Bestierder en mijn Weldoener. Dat toch al mijn genegenheden door de Goddelijke genade bestuurd en al mijn zaken door de Goddelijke voorzienigheid mogen worden beheerst, opdat ik de Heere in deze wereld zal verheerlijken en Hij mij in het toekomende leven de heerlijkmaking mocht schenken. Ik bevestig en bekrachtig elke overgave van mijzelf aan God. Helaas moet ik klagen over alles wat daartegen strijdt in mijn hart. De genade der heiligmaking make mij bekwaam om mijn beloften na te komen! Opnieuw verbind ik mijzelf met een krachtige band aan de Heere en geef mij geheel aan Hem over, in het bijzonder voor dit jaar dat we zijn ingetreden, want we weten niet wat het ons brengen zal.

Als het een jaar zal zijn van goede gezondheid en vrede, beveel ik mij aan Gods genade, opdat Hij mij bewaren moge voor vleselijke zorgeloosheid en dat Hij mij bekwaam make ten dage van voorspoed om Hem met vreugde te dienen. Indien ik mijn leraarsambt mag blijven waarnemen, beveel ik mijn dienst aan Gods zegen aan. Zo begeer ik alles aan Zijn werk en eer te heiligen. Ik smeek U Heere, dat ik toch getrouw mag zijn. Zegen Gij mijn arbeid!

Wanneer ik in het moeras van vertwijfeling terecht zou komen, vertrouw ik mij toe aan de Goddelijke besturing met een ongeveinsd verlangen, dat God mij bekend wil maken wat Hij begeert dat ik doen zal. Dan wens ik dat ik door Zijn genade Zijn bestuur oprecht zal navolgen.

Aangaande mijn huis, mijn naam of staat geef ik mij geheel over aan Zijn Goddelijke wil. Gods wil geschiede! Alleen bid ik dat in alle droefheid Gods genade gepaard mag gaan met Gods voorzienigheid, opdat ik het geduldig dragen zou. Als mij dit jaar het prediken verboden wordt, als ik op een andere wijze zou moeten lijden wat mijn ambt betreft, dan beveel ik de zorg van mijn ziel aan God aan als de getrouwe Schepper. Op Hem verlaat ik mij in alles wat mij overkomen zal. Op Hem vertrouw ik, dat ik met Zijn hulp hetgeen ik zal moeten lijden, verdragen zal en dat ik Hem daardoor moge verheerlijken. Welkom zal dan Zijn wil zijn!

Indien dit jaar mijn sterfjaar zal zijn, zo beveel ik mijn geest in de handen van mijn Verlosser om door Zijn bloed gereinigd en in Zijn armen met volle vreugde ontvangen te worden. Hem beveel ik mijn vrouw en kinderen, opdat Hij hen aan zou nemen, zegenen en bewaren, wanneer ik uit deze wereld zal verhuisd zijn. Op U, o Heere, heb ik vertrouwd, laat mij niet beschaamd worden!"

Opnieuw breekt er een jaar aan en als naar gewoonte zet ds. Henry zich om zijn gedachten en overleggingen op te schrijven. Na een kort inleidend woord vervolgt hij: "Steunend op de verdiensten, op het Middelaarambt en op de gerechtigheid van mijn dierbare Heere en Zaligmaker, Jezus Christus, begeer ik te leven. Hij is het Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven als mijn weg tot de Vader en als het onbevlekte kleed, waarmee ik alleen tot Hem kan naderen. Ik onderwerp mijn ziel aan de krachtdadige werkingen en invloeden van de Geest der genade, zonder Wie ik niets ben en ook niets kan doen. Verwonderd ben ik over Zijn geduld, lankmoedigheid en verdraagzaamheid om mij nog in Zijn wijngaard te laten. Ik betreur de dwaasheid waarmee mijn hart nog bezet is en die mij in mijn leven zo bijblijft. In het bijzonder bedroef ik mij erover dat de aanwas in de genade en mijn vruchtbaar-zijn dit jaar niet hebben beantwoord aan de belofte waarmee ik het jaar begon.

Daarom maak ik heden een zeker en vast verbond en ik beschrijf het aldus: Door de kracht der genade van Christus, van Wie ik enkel en alleen afhankelijk ben, Die in mij en voor mij alles uit kan werken, verbind ik mij aan God in dit nieuwe jaar. Aan U, o mijn God, beveel ik de leiding en besturing van mijn hart, om in alle gehoorzaamheid te wandelen, mijn wegen te bewaren en met mijn tong niet te zondigen. Zet, Heere, een wacht voor mijn lippen! Geheel mijn leven draag ik, o God, aan U op! In alles: gezondheid of ziekte, overvloed of tekort, goede of kwade naam, vrijheid of dwang, klacht of vreugde, leven of dood, zie hier ben ik! Laat de Heere doen, wat goed is in Zijn ogen! Mag echter Uw genade mij vergezellen in alles wat U oplegt, dan zal ik Uw wil betrachten."

"Ik ben de zwakheid zelve, maar door de kracht van Christus zal ik mijn werk verrichten", zo begint ds. Henry in 1705 een nieuwe jaarkring. "Gods wil is mijn heiligmaking. Heere, geef dat ik dit jaar heilig mag zijn. Ik zucht ernstig om met heilige gedachten vervuld te mogen worden, door heilige oogmerken en voornemens gedreven en in mijn woorden en daden door heilige beginselen bestuurd te worden. Ach, dat toch een gouden draad van heiligheid door het weefgetouw van dit gehele jaar mocht lopen en erdoorheen mocht schijnen."

Opnieuw draagt hij, indien het zijn sterfjaar zou worden, zijn vrouw, kinderen en gemeente op aan God. "En dan hoop ik Christus in vrede en liefde te ontmoeten en door Gods genade zal mij dan de dood welkom zijn! Immers, dan zal ik geheel en alleen en voor altoos het eigendom des Heeren zijn. Amen! De Heere zegge er mede amen op!" Het leven van ds. Henry kenmerkte zich door voortdurende worstelingen aan de troon van Gods genade. Zowel overdag als in de stille, eenzame nachten zocht hij Gods aangezicht in het gebed.

Zo schrijft hij op de eerste januari 1706: "Vannacht op mijn bed trachtte ik te vinden Hem Die mijn ziel liefheeft en nu begin ik dit nieuwe jaar ernstig biddende om Gods genade met een ootmoedige onderwerping van mijn ziel aan Zijn Geest. O, dat ik toch op een of andere wijze Hem op het hoogst mag verheerlijken.

Ik weet dat mij niets kwaads zal overkomen, wanneer God mijn getrouwe Verbondsgod blijft. Indien de dood mocht komen, dan zal hij een einde maken aan mijn zonden en mij daar voor eeuwig van verlossen. Heere, laat Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw beloften! Vaarwel dan, o wereld!"

Zijn schoonvader, rechter Robert Warburton, heeft veel indruk op Matthew Henry gemaakt. Nooit is hij de spreuk vergeten, die deze man zo dikwijls aanhaalde: Christus is het Al der christenen. Met deze spreuk begon ds. Henry in zijn dagboek eens een nieuw jaar en hij voegde eraan toe: "Hij is mij Alles!"

Daarna vervolgde hij: "Aan U, gezegende Heere Jezus, mijn enige Zaligmaker en Verlosser, onderwerp ik mij in deze morgenuren met lichaam, ziel en geest! Het leven zij mij Christus, in het bijzonder in het komende jaar. In alles wat ik heb te doen, is mijn vertrouwen enkel en alleen op de Heere Jezus Christus. Wat ik ook of met woorden of met daden zal uitvoeren, dat begeer ik in Zijn Naam te doen, opdat Hij mijn Alfa en Omega, mijn begin en mijn einde zij. De Gezalfde des Heeren is mijn levenskracht; van Zijn hand verwacht ik alle troost. Door Hem heb ik alles en voor Hem wil ik alles doen!" Zo wordt deze verbintenis gegrond op de ambten van Christus en begeert Henry niet anders, dan dat Hij voor hem zou zijn als zijn Profeet, Priester en Koning om hem tot een Leidsman te zijn door de woestijn van dit leven. "Moet ik echter sterven, zo hoop ik over te gaan in een andere Wereld met een nederig vertrouwen op Zijn verzoening. Maar hetzij dat ik leef, hetzij dat ik sterf, hierop vertrouw ik, dat Christus mijn gewin zal zijn. Heere, laat dit nooit uit mijn gedachten gaan, nog veel minder uit mijn hart! Richt Gij mijn wegen!"

In 1710 begint het nieuwe jaar op de rustdag. Die dag zal het Heilig Avondmaal bediend worden. Henry is ermee verblijd dat deze dag hem de gelegenheid biedt zijn overgave op de "heiligingsdag" aan de tafel des Heeren te bevestigen en het jaar op zo'n plechtige wijze te beginnen. Woorden van dankerkentenis jegens zijn Weldoener vertolken de diepste roerselen van zijn innerlijk leven. Maar ook moet hij bekennen dat zijn hart zo koud is en hij voor zijn gevoel zo in gebreke blijft in het nakomen van geestelijke oefeningen en heilige verrichtingen.

Het feit dat hij bij zichzelf geen vruchten vindt die Gode welbehaaglijk zijn, maakt hem diep bedroefd. Geheel en al geeft hij zich over aan hetgeen de Heere over hem beschikken zal. "Al mijn zorg zal ik eraan besteden om dit jaar vruchtbaar te zijn. Maar wat voordeel heeft God daarvan? Indien de Heere mij dit jaar in Zijn wijngaard laat blijven, zal Hij vruchten komen zoeken! Doch ik kan geen goede vruchten voortbrengen, tenzij Christus in mij wone. Uit Hem worden mijn vruchten gevonden. De Heere versterke ons in de zaken die ons nog overblijven om te doen." In de aantekeningen van 1711 schrijft hij: "Ondervindende dat God mij genadig blijft, maar dat mijn hart vol bedrog is, was het deze morgen vroeg mijn begeerte om dit nieuwe jaar te beginnen met mij opnieuw aan de Heere over te geven. O God, waarlijk, ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht!

Ik hoop ernstig dat ik U dit jaar meer dan in alle voorgaande jaren mag dienen en dat ik daar bekwaam voor gemaakt mag worden. In alles wat ik voor U dit jaar, o mijn God, te doen heb, hoop ik op Uw genade. Wat voor droefheid en wederwaardigheden mij dit jaar nog overko-men zullen, ik vertrouw op Gods genade, dat deze wegen mij zullen heiligen en bekwaam zullen maken om ze als een christen te verdragen, opdat ik Hem de eer ervan toebrenge. Wat voor aanvechtingen ik ook zal hebben, moge de genade van God mij ertegen wapenen en mij ervoor bewaren dat ze mij zullen overweldigen."

Zoals reeds vermeld had ds. Henry in de zomer van 1710 een brief ontvangen uit Londen van de gemeente van Hackney. De inhoud ervan had hem zeer verontrust. Het was niet de eerste keer dat zij de roep tot hem deden komen: "Kom over en help ons!"

Zou de Heere nu in Zijn voorzienigheid een andere weg voor hem toebereiden? Hij is er bevreesd voor, want met innige banden voelde hij zich aan het volk van Chester verbonden. Moest hij hen nu loslaten, omdat de Heere hem naar Hackney riep? In zijn aantekeningen op zijn "heiligingsdag" in 1711 gewaagt hij ervan: "De grootste bekommering die ik dit jaar kan voorzien, is de uitnodiging om naar Hackney te komen. Ik geef het over aan de Heere, gelijk ik al zo dikwijls heb gedaan. Dat Hij het ten beste schikke! Hetzij Hij mij beveelt erheen te gaan, hetzij Hij mij daarvan weerhoudt, dat het alles maar mag zijn tot Zijn eer en dat ik dan eenswillend gemaakt mag worden. Heere, bereid mij toch voor op het toekomende leven, opdat ik in Uw heerlijkheid opgenomen mag worden; en wanneer U eenmaal komen zult, dat ik dan in U, o Heere Jezus, zonder vlek of rimpel bevonden moge worden."

Ds. Henry wordt er toch voor ingewonnen om naar Hackney over te komen. Nadat hij het nog een jaar had uitgesteld, voelde hij zich ertoe gedrongen om in 1712 naar de nieuwe gemeente te vertrekken en daar de herdersstaf op te nemen.

Ook in Hackney viert hij zijn "heiligingsdag" in het nieuwe jaar. Al is hij dan van woonplaats veranderd, de legering van zijn ziel is hetzelfde gebleven. Dwars door zijn aantekeningen heen loopt de draad van geringe gedachten van zichzelf, echter steunend op Christus als zijn getrouwe Leidsman. Zo gaat deze dienstknecht zijn weg in diepe afhankelijkheid van Hem, Die hem eens geroepen èn gezonden heeft. In zijn dagboek lezen we: "Mijn arbeid is zeer vermeerderd! Ach, dat mijn hart in dezelfde mate mocht uitgebreid zijn. En dat gelijk de dag opklimt, ook de wijsheid, kracht en genade mogen toenemen.

Menigmaal wordt men tot geestelijke hoogmoed verzocht. Ach, dat Gods genade algenoegzaam voor mij zij om mij diep te vernederen en dat Hij mij verootmoedige en het besef van mijn onwaardigheid, zwakheid, dwaasheid en traagheid in mijn hart wilde indrukken; dat het Hem behage mij in te prenten een nederig vertrouwen op de Heere Jezus Christus, als zijnde Alles in allen, beide tot rechtvaardigmaking en krachtdadige heiligmaking!"

Laatste nieuwjaarsdag🔗

Nooit heeft ds. Henry kunnen vermoeden dat de nieuwjaarsdag van het jaar 1714 zijn laatste heiligingsdag zou zijn. Zo vaak had hij over zijn sterfjaar gesproken, zo dikwijls het ook verwacht en telkens had hij zijn dagen geteld en zich erop voorbereid het tijdelijke met het eeuwige te moeten verwisselen.

In zijn dagboek vermeldt hij opnieuw de ongemakken van nier- en blaasstenen die, naar later zal blijken, de oorzaak ervan zijn geweest dat zijn krachten steeds minder werden. Hij schrijft: "Met dankbaarheid voor de menigvuldige goedertierenheden des Heeren, die ik in het voorbijgevlogen jaar mocht ontvangen, wil ik in het bijzonder een goede gezondheid noemen. Ik heb niet meer dan vier ofvijfkeer in het hele jaar de pijn van de stenen gevoeld. Deze morgen heb ik opnieuw mijzelf aan God geheel en al overgegeven, met lichaam, ziel en geest. Vader, ik geef U mijn hart, leid mij dit jaar, tot Uw eer. Maak mij bekwaam om Uw wil te volbrengen! Indien dit een jaar van ziekte of smart zal zijn, een jaar van kruis of verdriet, van lijden of banden, ja, indien het mijn sterfjaar zal worden, ik zal met vreugde de wil van God ontvangen. Maar is het een jaar van gezondheid, vrede en vrijheid, zo wens ik, Heere, dat ik het op de juiste wijze mag besteden, zowel in het onderzoeken als in het prediken van Uw Woord en in een gehele afhankelijkheid van de Goddelijke genade, zonder hetgeen ik niets ben of kan doen."

Dit was zijn laatste "heiligingsdag"! Zeer vroeg in de morgen, als zijn huisgenoten nog in diepe rust zijn, is ds. Henry op zijn knieën gegaan om het verbond tussen God en zijn ziel te bevestigen. En hij doet dit op zeer plechtige wijze in de stilte en eenzaamheid van zijn studeerkamer. Die dag preekt hij voor jonge mensen. De tekst luidt: "Mijn zoon, geef mij uw hart."

Thuisgekomen schrijft hij in zijn dagboek: "Goedertieren God, neem mijn hart aan zoals het is, en maak dat het zal zijn gelijk het moet wezen!" Het zijn de laatste aantekeningen op nieuwjaarsdag. Zijn "heiligingsdagen" op áárde zijn ten einde!

Bijbelverklaringen🔗

In zijn laatste levensjaren geeft ds. Henry hoe langer hoe meer gestalte aan de Bijbelverklaringen. Zelf noemt hij het "dat grote werk van mijn uitlegging." Bij het lezen van zijn dagboek vernemen we, hoe hij in biddend en worstelend opzien tot God zijn Bijbelverklaring heeft geschreven. Het zijn de vruchten die voortspruiten uit de akker van een verborgen, nauwe omgang met God, uit een leven dat zich kenmerkt door tere Godsvreze. En vanuit deze bron kan hij getuigen, spreken vanuit hetgeen zijn oor heeft gehoord en zijn oog heeft gezien. Verscheidene jaren voordat Henry op aanraden van zijn vrienden zijn letterlijke en prakticale verklaring van de Bijbel voor de drukpers gereed maakte, had hij zich al bezig gehouden met - om het met zijn eigen woorden te zeggen - het aangename werk van verklaren. Hij was er van jongs af aan al mee vertrouwd. Zijn vader zette zijn kinderen aan om na de dagelijkse Schriftlezing en verklaring zich op hun kamer terug te trekken en een verslag te schrijven van hetgeen zij van hem gehoord hadden. Zo hadden zij allen in de loop der jaren korte, zelfgeschreven verklaringen van de gehele Bijbel verzameld.

In 1700 werden er vele Bijbelverklaringen die Matthew Henry had opgesteld, ter beoordeling voorgelegd aan zijn vriend ds. Samuel Clark met het verzoek ze eens nauwkeurig te lezen. Het schijnt dat ds. Clark in tamelijk krachtige bewoordingen adviseerde ze te publiceren. Het is niet bekend waarom deze raad niet is opgevolgd.

Ds. Henry schrijft aan Clark in een brief die gedateerd is 4 december 1700: "Ik laat het, namelijk het publiceren, aan u over en ik heb besloten om Gods voorzienig bestel te volgen. Dikwijls heb ik zoete vertroostingen ondervonden bij het overdenken van hetgeen ik "mijn geringe arbeid" noem. Het werk op zich is voor mij het loon op mijn arbeid geweest en het is het nog. Het genoegen dat ik er in vind, vergoedt alle moeite en inspanning. En dat is genoeg." En dan voegt hij er nog aan toe: "Wilt u mij alstublieft laten weten, als er aan de publicatie behoefte is, op welke wijze dat dan zal plaatsvinden. Als ze (de verklaringen) terugkeren naar de plaats waar ze vandaan zijn gekomen, zo zullen ze hartelijk welkom zijn. Ik zal er geen berouw over hebben ze geschreven te hebben en ik hoop dat u geen berouw zult hebben ze gelezen te hebben, al wordt er verder ook niets mee gedaan." Naar alle waar-schijnlijkheid waren de uitgevers huiverig voor het te nemen risico!

In 1704 werd het werk op meer uitgebreide schaal hervat en in 1706 werd het ontwerp aan het publiek bekendgemaakt in een advertentie, die voorafging aan de door ds. Henry gepubliceerde lijkpredikatie, die hij had uitgesproken bij de begrafenis van James Owen, predikant van Shrewsbury, op 11 april 1706. De advertentie luidde als volgt: "Nu is ter perse en binnenkort zal verschijnen een Verklaring van de vijf boeken van Mozes met prakticale opmerkingen, door dezelfde auteur."

Harmonie van de Heilige Schriften🔗

In het voorbericht van deze allereerste Engelse uitgave schrijft Matthew Henry dat hij niet alleen aan God en zijn eigen geweten rekenschap wil geven van hetgeen hij geschreven heeft en nog van voornemen is te schrijven, maar dat hij eveneens de lezer dit bekend wil maken. Daartoe noemt hij een zestal "grote en heilige grondregels", waardoor hij gedreven werd en op grond waarvan hij te werk was gegaan om gedeelten van de Heilige Schrift op te helderen en tot nut te laten zijn. We noemen slechts de hoofdzaken:

  1. Godsdienst is onmisbaar en van het aller-noodzakelijkst belang. God onze Schepper te kennen, Hem lief te hebben en te vrezen, en in onze handel en wandel Zijn geboden te onderhouden, is zonder twijfel het doel van de schepping van de mens, en dit te betrachten is in alle opzichten de mens betamelijk.

  2. Goddelijke openbaring is noodzakelijk voor de ware godsdienst. Het geloof kan niet verkregen worden door het zien van Gods werken, maar moet gewrocht worden door het horen van het Woord Gods.

  3. Goddelijke openbaring is thans nergens anders te zoeken of te verwachten, dan alleen in de Schriften van het Oude en het Nieuwe Testament.

  4. De Schriften van het Oude en het Nieuwe Testament zijn wezenlijk geschikt tot onze lering. Ze werden gegeven voor alle mensen, in alle plaatsen en in alle tijden en dus ook voor ons, op wie de einden der eeuwen gekomen zijn.

  5. De Heilige Schriften zijn niet alleen geschikt tot lering, maar ook gegeven tot een blijvende norm en regel van het geloof en van de handel en wandel.

  6. Daarom is het de plicht van alle christenen om de Schrift nauwgezet te onderzoeken en is er het ambt van de predikanten, om hen daarbij te leiden en tot een hulp te zijn. Dan vervolgt hij: "Van deze dingen volkomen overtuigd zijnde, zo wens ik dat de hulpmiddelen, die de christenen worden aangeboden om de Schriften met vrucht te onderzoeken, gezegend zullen worden en strekken mogen tot Gods heerlijkheid en uitbreiding van Zijn koninkrijk onder de mensen. Daartoe werd ik aangemoedigd tot dit werk, dat ik begonnen ben in zwakheid en met vrees en beven. (...)

"Wanneer wij de Schriften onderzoeken", zo schrijft Matthew Henry, "moeten we niet alleen vragen: wat is dit? Maar: wat is dit met betrekking tot ons? Wat kunnen we eruit leren? Hoe zouden we het in een Godzalig leven in praktijk kunnen brengen?

Na het eindigen van de profeten schrijft Henry:

"En laat mij nu de bijstand van mijn vrienden mogen vragen bij het oprichten van mijn Eben-Haëzer, met dankbare erkentenis dat mij de Heere tot hiertoe heeft geholpen. Ik wens God te danken, dat Hij mij in het leven gespaard heeft om het Oude Testament tot dusver te bewerken en mij genadig sommige tekenen van Zijn tegenwoordigheid te geven bij dit werk, ofschoon ik mezelf ertoe onwaardig gevoel. Ik zie welk een eer Hij mij daarin gegeven heeft en des te meer gevoel ik behoefte aan Christus en Zijn genade. Gedenk mijner, o mijn God, ten goede en bewaar mij naar de menigvuldigheid Uwer goedertierenheden. De Heere vergeve in dit werk hetgeen van mij is en neme genadig het Zijne aan."

Op 9 september 1712 begint Matthew Henry met de verklaring van het Nieuwe Testament. Vijf maanden later, op 10 februari 1713 kan hij in zijn dagboek schrijven dat hij met het Evangelie van Mattheüs is klaar gekomen.

Dagboekaantekeningen over de Bijbelverklaring🔗

In zijn dagboek geeft ds. Henry zeer gedetailleerd de voortgang van het werk weer. Uit deze dagboekaantekeningen is het volgende geselecteerd:

DEEL 1🔗

1704

12 nov. Deze avond begon ik, na vele overleggingen mijns harten en vele gebeden omtrent dit onderwerp, mijn aantekeningen van het Oude Testament. Het is niet zeker of ik tijd van leven zal hebben om het tot een eind te brengen of, als ik nog leef, dat het een werk zal zijn voor de openbare bediening; ik doe het niet om de financiële voordelen.

Toch begin ik eraan in de kracht Gods en naar ik hoop enkel en alleen met het oog op Zijn eer. Dat ik iets zou kunnen doen en mijn tijd zo zou besteden dat er gezegende vruchten op mogen volgen. En laat de Heere ermee doen wat Hem behaagt. Ik begin met vrees en beven, omdat ik bang ben dat ik me bezighoud met dingen die te hoog voor me zijn. (...) De Heere schenke me daartoe diepe ootmoed.

1705

19 juli Door de goede hand Gods over mij heb ik Genesis voltooid. De Heere moge mij verder geleiden.

14 sept. Gestudeerd in Exodus 21. Ik ben nu gekomen tot het minder aangename gedeelte van de Mozaïsche geschriften. Maar Gode zij dank, geheel de Schrift is nuttig.

7 nov. Ik voltooide Exodus en begon met Leviticus.

30 nov. Leviticus 16. O, dat ik toch Christus mocht vinden in het Oude Testament en ingeleid mocht worden in de geheimen van de godzaligheid. God werd allengskens geopenbaard.

7 dec. Leviticus 19 voltooid. De Heere doe mij Zijn wetten leren.

31 dec. Ik heb genoegen in mijn studie, waarvoor ik God de eer wil geven. Hulpe van Hem verkregen hebbende, ga ik verder met veel vertroostingen voor mezelf in mijn aantekeningen van de Pentateuch. Of ze ooit door een ander gebruikt of geaccepteerd zullen worden, weet alleen Hij Die de harten van alle mensenkinderen kent.

1706

2 jan. Numeri 2 geschreven voor een proeve van mijn Verklaring en die gezonden naar Mr. Parkhurst. Hij wenste dat, wanneer er iets in het concept niet in orde was, ik het hem zou laten weten.

15 jan. Numeri 8 en 9. Mr. Parkhurst schrijft me dat hij de uitgave van de Verklaring van de Pentateuch wil ondertekenen. De Heere besture het.

8 mrt. Numeri 24. Ik ontving van boekverkopers en van mijn vrienden in Londen brieven, waarin zij mij dringend verzochten hetgeen ik van de Pentateuch voltooid heb, op te sturen.

10 mrt. Op de dag des Heeren begon ik met het overlezen van mijn aantekeningen van Genesis.

18 aug. De dag des Heeren. Ik ben bijna klaar met Deuteronomium 34. Het is nu ongeveer een jaar en negen maanden geleden dat ik met Genesis begon. Geloofd zij God, Die mij geholpen heeft. Ik heb het werk met groot genoegen geschreven, maar mijn overwegingen het te publiceren gaan gepaard met vrees en beving.

20 aug. Ik voltooide het herzien van Deuteronomium en dankte God voor Zijn bijstand. Beschaamd ben ik over mijn eigen gebreken en dwaasheden. God geve dat ze geen afbreuk doen aan het doel dat ik voor ogen heb, hetgeen toch is, om als een dienaar iets bij te dragen aan het grote, Goddelijke oogmerk - de wet voor te stellen, lief te hebben en te betrachten.

23 aug. Ik bestudeerde de voorrede.

24 aug. Ik ging verder met de voorrede, waarin ik wens dat elk woord een getrouwe weergave van mijn hart zal zijn.

21 nov. Deze avond ontving ik een deel van de Verklaring van de Pentateuch. Ik wens Gode dank te zeggen. Het heeft Hem behaagd dat ik de uitgave mag zien verschijnen. Ik ondervond troost uit de belofte: Gij zult genade en wijsheid vinden voor de ogen van God en mensen.

DEEL 2🔗

4 okt. Begonnen met Jozua 1.

13 dec. Jozua voltooid en begonnen met Richteren.

31 dec. Ik, die niet waardig ben in het minste voor God dienstbaar te zijn, ben door Zijn vrije genade in staat gesteld om dit jaar de Verklaring van de Pentateuch te voltooien en te publice-ren. Ik heb enige hoop dat zij dienstbaar mag zijn voor Gods Kerk. Ik wens geheel en al God de eer ervoor te geven. Er is niets van mij bij waarop ik me kan beroemen.

1707

6 febr. Richteren voltooid.

21 aug. 2 Samuël beëindigd. Geloofd zij God, Die mij tot hiertoe heeft gedragen en Die mijn werk een vreugde voor me deed zijn.

10 sept. Klaargekomen met het herlezen van mijn Verklaring tot aan het einde van het tweede boek van Samuël. Ik moet mij schamen over mijn gebreken en begeer dankbaar te zijn voor Gods genade. Hoe meer we voor God doen, hoe meer dank we Hem verschuldigd zijn: want het is alles van U, Heere, en wij geven het U weder.

11 sept. 1 Kon. 4:4. Deze dag verzond ik mijn Verklaring tot het einde van 2 Samuël in 68 bladzijden. Ik heb haar eerst biddend aan God en Zijn dienst opgedragen en elke bladzijde ervan is als een kind des gebeds.

1708

2 febr. 2 Kronieken voltooid door de goede hand Gods over mij. 5 april Esther voltooid.

20 mei De voorrede is klaar.

DEEL 3🔗

1 juni Nadat ik God ernstig gebeden had of Hij mij nabij wilde zijn, begon ik deze morgen aan het derde deel van de Verklaring. Ik deed de inleiding van het boek Job.

9 dec. Ik voltooide Job.

11 dec. Begon met de proloog van het boek der Psalmen.

1709

25 jan. Psalm 26 en 27. Ontving een brief van een zekere Samuël Bere, mij onbekend, afkomstig uit Exeter, waarvan de inhoud het goede onthaal van mijn Verklaring meldde en mij aanmoedigde verder te gaan, waarvoor ik God dankzeg. Het is een bemoediging voor mij om hier [dit is een zinspeling op de uitnodigingen om naar Londen te komen] te blijven, want wat voor reden heb ik om te denken dat ik nuttiger zou zijn dan ik nu ben, terwijl het God beliefd heeft mij al van zoveel meer nut te doen zijn, dan ik waardig ben.

23 sept. Ik ben met het boek der Psalmen klaargekomen. De Heere zij gedankt. Toen ik eraan begon, berekende ik dat het 80 bladzijden zouden worden. Zo is het ook geworden en geen halve bladzijde meer! Door Gods goedheid heb ik van het derde deel precies 104 bladzijden geschreven in 52 weken. Het is niet mijn verdienste, o Heere!

27 dec. Nu ben ik klaar met het herzien van Spreuken. De Heere schrijve in mijn hart al deze lessen van de ware Wijsheid.

1710

2 jan. Prediker 1

29 jan. Op de dag des Heeren begon ik aan het Hooglied van Salomo. De Heere leide mij daarin.

16 febr. Hooglied 8:5 tot aan het einde. Deze dag voltooide ik door Gods goedheid het derde deel. Tot hiertoe heeft mij de Heere geholpen.

DEEL 4🔗

10 april Ik begon met het vierde deel. Onder toezicht van Christus ga ik verder. Ik bedelde nederig om Goddelijke bijstand en ga voort in de kracht van de Heere God.

31 dec. En nu ben ik door de goede hand Gods gebracht aan het einde van het jaar. Het is een jaar geweest van veel goedertierenheden: de verschijning van het derde deel van mijn Verklaring en de uitgave van Aanwijzingen om te bidden met schriftuurlijke uitdrukkingen (A Method for Prayer, with Scripture Expressions proper to be used under each head), (okt. 1710). Ik wens de Heere voor de beide uitgaven te danken; want wie ben ik? Ik heb reden om mij te schamen dat ik mijn werk niet beter heb gedaan.

1711

1 jan. In alles wat ik voor U dit jaar, o God, te doen heb, hoop ik op Uw genade. Dat U mij die bekwaammakende genade zou schenken en dat Gij in mij zult werken! In het bijzonder dat Gij mij bij zult willen staan in dat grote werk van mijn uitlegging. Dat ik toch niet zou schrijven, hetgeen beuzelachtig of vreemd, dwaas of onbedacht is, wat een rechtvaardig ongenoegen zou kunnen scheppen of van de rechte weg zou doen afwijken. Maar Heere, mag toch alles duidelijk zijn en goed. Dat ik rechtzinnige verklaringen, nuttige waarnemingen, prakticale stoffen en troostrijke woorden het licht mag doen zien, als God mij daartoe nog in het leven wil sparen.

6 jan. Door Gods goedheid ben ik nu met Jesaja klaar. O, dat ik toch de smaak ervan mocht behouden.

29 sept. Ezechiël 21. De voortreffelijke Calvijn stierf aan het einde van zijn Verklaring over Ezechiël 20.

1712

3 jan. Donderdag. Maandagmorgen begon ik met het overlezen van de Verklaring over Ezechiël en vanmorgen ben ik met Joël klaargekomen. Ik stuurde het met de bode mee. (Ik heb het werk goed overwogen en aldus vastgesteld.)

16 febr. Jona voltooid. Ik had op de begrafenis van Mrs. Palmer aanwezig moeten zijn, maar ik wilde de Verklaring die ik hier geschreven had en hier achter wil laten, overlezen. Ik ben thuisgebleven. [Ds. Henry was nu op bezoek in Hackney en zou 18 febr. naar Chester terugkeren.]

29 mei Deze dag ben ik klaargekomen met de Verklaring van het Oude Testament. Gedankt zij God!

18 juli De voorrede van het vierde deel beëindigd.

DEEL 5🔗

9 sept. Begonnen met Mattheüs, maar ging 's morgens naar Shalters Hall en bleef de gehele dag in de stad.

1713

10 febr. Mattheüs voltooid.

27 nov. Johannes 21. Vandaag kwam ik klaar met Johannes. Ere zij God.

28 nov. Ik ben begonnen met het overlezen van de Evangeliën.

11 dec. Johannes voltooid.

12 dec. Begonnen met Handelingen. Eerst heb ik een gebed opgezonden tot de troon der genade om hulp en bijstand.

De laatste aantekeningen in Matthew Henry's dagboek zijn:

1714

17 april De Handelingen der Apostelen voltooid en daarmee het vijfde deel van het werk. Gedankt zij de Heere, Die mij heeft geholpen en gespaard. Gode zij alle eer!

19 april Sommige bladzijden uit de Handelingen herzien.

21 april Ik begon aan de voorrede, maar deed er weinig aan.

24 april Met de voorrede verder gegaan.

Hier eindigden Henry's aantekeningen. Twee maanden daarna is hij gestorven. Hij heeft zijn Bijbelverklaring niet voltooid. Anderen, waaronder ds. William Tong en ds. John Reynolds te Shrewsbury, hebben in zijn geest aan de hand van zijn nagelaten aantekeningen zijn levenswerk voleindigd. William Tong schreef de Brief aan de Hebreeën en de Openbaring van Johannes.

Op een blanco bladzijde aan het begin van het laatste deel (deel VI) schreef dr. Isaac Watts in zijn exemplaar van de Verklaring de volgende opmerking: "De eerwaarde ds. Matthew Henry had voor zijn dood enkele korte aantekeningen gemaakt als voorbereiding op dit laatste deel. De Zendbrief aan de Romeinen was echter zo uitvoerig door hem uiteengezet dat het alleen maar nodig was het werk verkort weer te geven.

Sommige delen van de andere zendbrieven waren door hem van zeer weinig aantekeningen voorzien en enkele andere overdenkingen uit zijn algemeen bekende en persoonlijke verklaringen waren stenografisch weergegeven."

Nooit heeft ds. Henry kunnen vermoeden dat de belangstelling voor zijn werk na bijna driehonderd jaar nog zo groot zou zijn. Aan het werk, dat hij in zwakheid en met vrees en beven begonnen is, heeft de Heere kennelijk door de eeuwen heen Zijn zegen willen schenken. De Bijbelverklaring is ook heden ten dage nog een levend begrip en onlosmakelijk is daaraan de naam van Matthew Henry verbonden.

Het einde van de strijd🔗

Op 20 juni, de laatste rustdag van ds. Henry op aarde, vervolgt hij dit onderwerp met de ernstige waarschuwing uit het eerste vers van Hebreeën 4: "Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijne achtergebleven te zijn."

Twee zaken worden hier vereist, om in onze geestelijke en eeuwige rust in te gaan: het geloof in deze belofte en de vrees dat we daarin nalatig zijn zullen.

Wat het eerste betreft: aan de belofte die ons is gegeven, hebben we vast geloof te hechten. Zij is ons nagelaten! Deze belofte wordt in vers 9 verwoord: "Er blijft dan een rust over voor het volk Gods." Het is als een erfgoed ons nagelaten, waar wij op hopen en door het geloof op mogen wachten. Merk op, er is een grote belofte van een eeuwig leven aan ons nagelaten, waarop we het geloof moeten vestigen en we al ons doen en laten naar dat geloof moeten richten.

Dank God, dat zulk een belofte ons is nagelaten. Deze belofte is meer waard dan het bezit van de gehele wereld (Ps. 60:6). Enz.

De volgende dag neemt ds. Henry afscheid van zijn vrienden te Chester met het voornemen naar zijn huis en gemeente te Hackney terug te keren. Een goede vriend, de apotheker Sudlow, voorspelt dat zij hem nooit meer zullen zien.

De reis gaat over Nantwich. Hij voelt zich iets beter en dat moedigt hem aan om die dag, zoals hij beloofd heeft, nog in Nantwich te preken.

Zijn vrienden die hem vergezellen, bemerken echter dat hij wat loom en slaperig wordt. Als zij hem vragen, hoe het met hem gaat, antwoordt hij dat het goed gaat. Dicht in de buurt van Tarporley struikelt zijn paard in een modderige kuil. Matthew Henry wordt van de rug geworpen, zodat hij onder de modder zit. Toch zegt hij dat hij zich niet heeft bezeerd of onwel geworden is. Ze dringen erop aan dat hij beter in Tarporley kan blijven, maar hij wil beslist verder reizen naar Nantwich om te preken. Dat gebeurt, maar ieder merkt dat hij het niet doet met de vaardigheid waarmee hij gewend is zijn hoorders toe te spreken. De tekst is uit Jeremia 31:18: "Ik heb wel gehoord, dat zich Efraïm beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE mijn God."

Na de prediking wordt hij onwel; ze raden hem aan om zich te laten aderlaten, nog steeds uit angst voor de gevolgen van zijn val, hoewel hij daar niet over klaagt. Als de dokter de aderlating verricht heeft, zakt ds. Henry weg in een sluimering en na verloop van tijd maken zijn vrienden hem wakker, omdat ze bevreesd zijn dat hij te lang zal slapen. Dit maakt hem wat ontstemd. Zijn oude, meest intieme vriend, George Illidge, is bij hem.

Men wil hem nog naar een ander adres brengen, maar hij is niet meer in staat om verder te gaan. Ten huize van ds. Mottershed te Nantwich leggen ze hem op bed.

Ds. Henry verzoekt zijn vrienden voor hem te bidden, "want", zo zegt hij, "ik kan niet meer voor mijzelf bidden." Als zij hem naar bed brengen, spreekt hij van de uitnemendheid van de geestelijke troost in een tijd dat men die van node heeft. Hij dankt God dat hij deze troost nu gevoelt.

Tegen Illidge zegt hij: "Je bent gewend de woorden van stervende mensen te horen. Dit zijn de mijne: een leven in de dienst van God en Zijn gemeenschap besteed, is het meest troostvolle en het vermakelijkste leven dat iemand in deze wereld kan leiden."

Die nacht slaapt hij heel weinig. 's Morgens tegen vijf uur wordt hij door een beroerte getroffen. Met open ogen ligt hij op bed zonder nog een woord te spreken. Drie uur later op die dinsdagmorgen, 22 juni, ontslaapt hij in de Heere. Dan mag zijn ziel overgaan in de handen van Christus, waar hij voor eeuwig bevrijd is van alle aardse kluisters en - om het met zijn eigen woorden te zeggen - waar hij nu geheel en alleen en voor altoos het eigendom des Heeren is.

Hoe dikwijls heeft hij gewenst dat, als de dood zou komen, hij bezig gevonden mocht worden als een getrouw dienstknecht in de dingen van Gods Koninkrijk. De Heere heeft zijn wens vervuld! Het geloof is voor hem nu veranderd in aanschouwen.

Volgens de dokters heeft de val van zijn paard niets te maken met de oorzaak van zijn dood.

Een van zijn nabestaanden die door zijn Godsvrucht bij Henry zeer gezien is, schrijft bij dit verscheiden: "Ik geloof dat het hem zeer lief was om van zijn arbeid tot de vergelding des loons over te gaan en waarom zouden wij het hem benijden? Het is een heerlijke zaak om te sterven in de dienst van zulk een grote en goede Meester, Die, waarvan wij verzekerd zijn, geen van Zijn dienaren onbeloond zal laten."

Uit het dagboek van Sarah🔗

Als de doodstijding in Londen wordt vernomen, heerst in de hele stad verslagenheid en rouw, vooral in de gemeente van Hackney, nu zo onverwacht hun geliefde predikant hun ontvallen is. Diepe droefheid heerst in de familiekring. In haar dagboek schrijft zijn zuster Sarah erover:

"Dinsdag, 22 juni 1714.

Deze dag is een dag van grote droefheid! We gingen gisterenmorgen naar Nantwich om mijn broer Henry, die uit Chester naar zijn huis terugkeerde, te ontmoeten. Toen we in Nantwich kwamen, vertelde hij dat hij van zijn paard was gevallen. Hij had zich echter geen pijn gedaan. Hij zei dat hij zich goed voelde en haastte zich naar de kapel, die reeds vol zat met hoorders. Hij preekte uit Jeremia 31:18. Het was zijn afscheidspreek, zoals later is gebleken. Hij preekte niet zo krachtig als hij gewend was, wat kort, en na de dienst was hij buitengewoon traag en slaperig. Nadat hij een aderlating had ondergaan, sliep hij die nacht weinig. Telkens schokte zijn lichaam en ongeveer om zeven of acht uur in de morgen nam, met een nauwelijks merkbare zucht, een lichte trilling, de onsterfelijke ziel de vlucht naar het land van eeuwigdurende vrede en rust. Hij was als het ware geheel opgebrand en verteerd door het leven. O God, wat is de mens! Evenals een haar van het hoofd niet kan vallen zonder Gods wil, zo zeker zal ook een hoofd niet kunnen vallen zonder de bijzondere wil en beschikking van onze hemelse Vader.

Wat is dit dat God ons heeft gedaan? We kunnen wel zeggen: we zijn deze dag krachteloos, onze handen zijn slap geworden.

Woensdag, 23 juni.

Ik begaf mij naar het sterfhuis om afscheid te nemen van het geliefde aarden vat, waarin zulk een schat heeft gehuisd. Het zal altijd in mijn herinnering voortleven hoe er niets van de dood, maar eerder iets van een glimlach op zijn gelaat te zien was. Hoe is het goud verduisterd geworden en het fijne goud veranderd! Dit hoofd, die hand zo geschikt tot de dienst, nu koud en roerloos. O Heere, wat is een mens?

De sterkste is enkel ijdelheid! Welk een les ligt hierin voor mij! Wanneer God Mozes gebiedt om de berg op te gaan en te sterven op Nebo, is het opmerkelijk dat Hij eraan toevoegt:'(...) dan zult gij tot uw volken verzameld worden, gij ook, gelijk als uw broeder Äaron verzameld geworden is' (Num. 27:13). Zo zeker zal mij dit aan mijn eigen dood doen denken. We zijn voortgesproten uit dezelfde olijfboom, we hebben samen onze kinderjaren doorgebracht en zijn opgegroeid onder de schaduw van liefde en geborgenheid.

Ik heb redenen om te denken dat hij van al zijn zusters het meest van mij hield en met voldoening denk ik aan de liefde die ik voor hem had, aan de grote eensgezindheid die er was tussen ons. Ik kan me niet herinneren dat er ooit een kwaad of onvriendelijk woord is gevallen. Wat is het gelukkig, zo met elkaar te hebben omgegaan en nu geen wroeging behoeven te hebben.

Ik herinner me dat ik zoveel zorg en angst voor hem had, toen hij zo ziek was in Londen bij Mr. Doolittle. Ik weet nog van mijn stille tranen, van het sterke roepen dat ik in het verborgen opzond tot God. Welke goede voornemens had ik om mij te bekeren, indien de Heere mijn gebeden wilde verhoren en hem voor ons wilde sparen. Welk een vrees had ik, dat mijn ouders die slag niet zouden kunnen dragen, als ik zag hoe bedroefd zij waren over de dood van Robert Bosier, Matthews vriend. Maar de Heere was barmhartig, Hij heeft onze gebeden verhoord en hem aan ons teruggegeven. Maar - ik zeg het tot mijn schaamte - na een poos leden mijn goede voornemens schipbreuk.

Vrijdag, 25 juni.

Vandaag namen wij de mantel op van de geliefde Elia en legden hem neer in het stille graf. De plaats, voorbestemd voor alle levenden! We legden hem in de Trinity Church in Chester bij zijn geliefde eerste vrouw, omringd door een grote menigte die zijn nagedachtenis de laatste eer wilde bewijzen.

Gisteren preekte ds. Reynolds in onze kapel over de tekst: 'Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht...'

Hij betuigde dat de Heere Jezus zeker wederkomen zal en Zijn goede en getrouwe dienstknechten de vergelding des loons zal schenken en degenen die Hij zegent, zullen zeker gezegend zijn.

O, dat ik toch niet traag zou zijn, maar hem zou navolgen in geloof en heiligmaking en dat ik eenmaal met hem mag delen in die zalige rust.

Matthew Henry's Bijbelverklaring in Nederland🔗

De zestig delen van de Bijbelverklaring van Matthew Henry in tweeënveertig banden🔗

In 1741 verschijnt de eerste druk in de Nederlandse taal, uitgegeven door Reinier Boitet te Delft. De titel van deze uitgave luidt: Letterlijke en prakticale Verklaring over Moses Eerste Boek genaamt Genesis, beschreven door den zeer beroemden Godvruchtigen heer Matthew Henry, in zijn leven Bedienaar des Heiligen Evangeliums te Chester.

Het werk is vertaald uit het Engels naar de uitgave van de vierde druk. In november 1740 schrijft Boitet in een voorwoord: "Veel tot aanprijzing van dit werk te zeggen, is mijn oogmerk niet, dewijl het een genoegzaam bewijs van deszelfs waarde is, dat het reets viermaal in Zes Deelen in Folio in de Engelsche tale gedrukt, en altoos bij diegene die Waarheid en Godsvrucht beminnen, hoog geschat is. (...) Eenige jaren geleden nam ik op recommandatie van Godsgeleerde Mannen reets voor, om het Hooftwerk van den Godvruchtigen Henry, namentlijk deze zij ne Verklaring over den geheelen Bijbel, in de Nederduitsche tale mijnen Landsgenoten mede te delen, waarvan ik nu een begin make, met voornemen (zo God wil en ik leve) daarmede tot het einde toe voort te gaan (...)."

Aan het werk gaat vooraf bij wijze van Inleiding: "Eene geleerde, in natuurlijke orde geschikte en aaneengeschakelde Historie van den Oorsprong des Bijbels; behelzende eene zeer krachtige verdediging van deszelfs goddelijkheid, en wederlegging van de voornaamste argumenten der vrijgeesten, door den vermaarden geleerden heer Thomas Stackhouse, predikant te Finchley." Daarom wordt deze verklaring ook wel de Bijbelverklaring van Henry en Stackhouse genoemd.

Boitet heeft zijn voornemen het werk van Matthew Henry tot het einde te brengen, niet kunnen verwezenlijken. In 1759 zet Van Essen te Delft het werk van Boitet voort en bij het 15e deel in 1765 neemt Dirk onder de Linden te Amsterdam het over. In 1792, een halve eeuw na de verschijning van het eerste deel, verschijnt het 41ste of laatste deel van het Oude Testament, de profeten Zacharia en Maleachi. In 1769 ziet het eerste deel van het Nieuwe Testament het licht. Achttien jaar later, in 1787, deel 19, het boek Openbaring. De gehele editie bestaat dus uit 60 delen.

Boitet begint in 1741 met de uitgave van het eerste deel van Genesis in vier afleveringen van een aantal katerns, "ieder nummer tot 22 stuivers ingenaait". Dit deel, dat 940 bladzijden telt, zal f 4,40 gekost hebben. Hoelang de Verklaring op deze wijze verscheen, is niet bekend. Doordat het werk in losse katerns verscheen, liet iedere afnemer zelf de boeken van een band voorzien. Het gebeurde dan dat de één meer delen in één band liet binden dan de ander. Zodoende is de kans dat er een complete editie in hetzelfde aantal banden bestaat, erg klein. Het aantal banden varieert tussen 42 en 55. Wat is de inhoud van deze uitgebreide Bijbelverklaring?

De complete verklaring van Matthew Henry is opgenomen, zoals deze in Engeland in zes delen verscheen, die gelijk is aan de negendelige uitgave van Kok (1910-1916). Daarnaast zijn in een ander lettertype op dezelfde pagina uitvoerige aanvullende verklaringen van anderen opgenomen. Deze zijn dikwijls uitgebreider dan die van Henry zelf. Daarnaast zijn vele pagina's gevuld met inleidingen en verhandelingen. Bij de verklaring van het boek Genesis bijvoorbeeld schrijft Th. Stackhouse een inleiding van 148 bladzijden. Verder schrijft hij een vertoog van 12 bladzijden over de hof van Eden; 14 bladzijden over de schepping van de mens; 27 bladzijden over de tijdrekening van het leven van de mensen voor de zondvloed; 36 bladzijden over de zondvloed; 15 bladzijden over de toren van Babel; 33 bladzijden over de tijdrekening na de vloed, enzovoort. Stackhouse maakt hierbij gebruik van meer dan honderd schrijvers, zoals wijsgeren, geschiedschrijvers, kerkvaders en reformatoren.

In volgende delen worden op titelpagina's steeds weer andere "voortreffelijke" of "beroemde" Engelse en Duitse godgeleerden genoemd, J.H. Starcke, Chr. Starcke, R. Lowth, J.D. Michaëlis, J.W. Petersen en anderen. In latere delen worden ook Nederlandse theologen aangehaald, zoals H. Witsius en J. van den Honert. Tenslotte is in elk deel een tekstregister en een naam- en zaakregister te vinden. Wie de Nederlandse vertalers en bewerkers van dit in totaal zo'n 40.000 pagina's tellend werk zijn geweest, wordt nergens vermeld.

De uitgave in negen delen🔗

In het jaar 1909 neemt uitgeverij Kok te Kampen het initiatief de Bijbelverklaring van Henry opnieuw, in betere vertaling en aangenamer vorm, ter perse te leggen. De uitgever, J. H. Kok, begon onder leiding van prof. dr. H. Bavinck met de Verklaring van het Nieuwe Testament en durfde toen nog niet vast te stellen dat hij na de voltooiing ervan ook de Verklaring van het Oude Testament het licht zou doen zien. Het werd echter al gauw duidelijk dat de Verklaring, ook voor die tijd, grote waarde had en nog steeds talloze afnemers vond.

In de voorrede van het eerste deel van het Nieuwe Testament, juni 1909, laat dr. Bavinck ons weten dat er niet alleen velen zijn die op het werk intekenen om het kostbare plan te doen slagen, maar ook dat de pers zich met de uitgave zeer ingenomen toont. Zelfs bladen die in schriftbeschouwing van Henry afwijken, hebben een hartelijk woord van waardering voor de herdruk van de Bijbelverklaring over.

Dit alles gaf de uitgever moed om, toen de Verklaring van het Nieuwe Testament gereed was, ook de uitgave van het Oude Testament ter hand te nemen. "Deze geheel nieuwe vertaling van de Verklaring", aldus dr. Bavinck, "verdient zeker alle lof. Ze munt boven de vorige niet alleen daarin uit dat zij duidelijker en aangenamer is, maar doet daardoor ook de bijzonderheden van Henry's wijze van uitlegging nog beter tot hun recht komen. Bovendien is zij in veel opzichten beter en juister dan de oude vertaling."

In 1910 verschijnt de uitgave van de Verklaring van het Nieuwe Testament in drie delen; drie jaar later, in 1912, volgt het eerste deel van het Oude Testament. In 1916 vindt de editie, die in totaal negen delen omvat, haar voltooiing. In de voorrede van het eerste deel merkt dr. Bavinck nog op: "Er zijn zonder twijfel verklaringen der Heilige Schrift, die in geleerdheid die van Henry overtreffen. Er zijn er ook, die meer werk maken van de taal- en geschiedkundige uitlegging en dieper indringen in de betekenis van de woorden en het verband van de zinnen. Henry was geen geleerde van beroep en zijn verklaring mist alle vertoon van geleerdheid. Het was hem te doen om de Schrift te doen verstaan, niet alleen als boek dat ons over het verleden inlicht, maar ook als Woord Gods dat in het heden tot ons komt en dat nuttig is tot lering en wederlegging, tot onderwijzing en verbetering.

Henry ging ervan uit dat af wat tevoren geschreven is, tot onze lering werd geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hope zouden hebben. Hij liet, in overeenstemming met de bedoeling der Schrift zelf, zijn verklaring daartoe strekken, dat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust. Zo werd de Schrift door Henry opgevat en verklaard. De eigenlijke uitleg ontbreekt niet. Kort, eenvoudig en menigmaal met treffende juistheid wordt de zin aangegeven en het verband toegelicht. De verklaring is letterlijk maar toch vooral prakticaal. Nooit maakt hij jacht op vreemde en ongewone verklaringen, hij zoekt geen ijdele nieuwsgierigheid te bevredigen. Daarbij verspilt hij zijn kracht ook niet in het bestrijden en weerleggen van anderen. Hij behoorde zelf tot de richting der non-conformisten en puriteinen, hij was calvinist en presbyteriaans. En ofschoon afkerig van romanisme en socianisme, van alle deïsme en indifferentisme, was hij altijd een zacht, gematigd man. Hij breidde zijn liefde tot alle christenen uit. Bij dit alles komt nog dat Henry's Verklaring op bijna elke bladzijde bewijzen aflegt van de geest en de kennis van de schrijver. Zij boeit, zonder met opzet onze aandacht te vragen. Zij bekoort door de rijkdom van beelden, door de frisheid en natuurlijkheid van stijl, door de levendigheid en op gewektheid van toon, door de duidelijkheid van voorstelling, door de overvloed van prakticale opmerkingen en toepasselijke, stichtelijke overdenkingen.

Geen wonder dat deze Verklaring van Henry veel ingang vond, herhaalde malen herdrukt werd en onder de populaire Bijbelverklaringen steeds een ereplaats zal blijven innemen. Henry's Verklaring is om strijd geprezen geworden door mannen als William Tong, dr. Isaac Watts, dr. Philip Doddridge, Whitefield, dr. Adam Clarke, Robert Hall, dr. Thomas Chalmers, Spurgeon e.a. Maar meer dan dit zegt het, dat de christenen van alle kerken in Engeland er hun zegel aan hebben gehecht. De Verklaring van Henry is nog heden ten dage te vinden in duizenden christelijke gezinnen, niet alleen in het studeervertrek van de geleerde en de predikant, maar ook in de boekerij van de landman en de handelaar, op de boekenplank van de werkman en de kleine burger. Dàt is een zegen door Gods genade aan Henry's werk geschonken, die al zijn verwachtingen zeer verre heeft overtroffen. (...) Want al is geen enkele uitlegging in gezag en waarde gelijk te stellen met de Schrift zelf, en al behoort dus ook de Bijbelverklaring van Henry steeds met oordeel des onderscheids geraadpleegd te worden, toch is zij in volledigheid, in duidelijkheid, in vertolking der Schrift als het Woord Gods en in haar toepassing op het leven, door geen der latere, populaire Bijbelverklaringen overtroffen geworden. De Schrift heeft zo velerlei bestemming. Zij is een Boek uit het verleden, maar ook voor het heden en de toekomst. Zij is een licht voor de enkele gelovige en een schat voor de ganse Kerk van Christus. Zij is een Woord voor alle tijden en een gids in alle toestanden van het leven. Zij dient tot vertroosting en vermaning, maar ook tot onderwijzing en lering. Zij komt tot gezin en maatschappij, tot kerk en tot school. Zij is in één woord de sprake Gods tot de mensheid. Van die veelzijdigheid der Schrift doet de Bijbelverklaring van Henry ons iets verstaan. Zij is letterlijk en prakticaal, uitleggend en toepassend, onderwijzend en vertroostend. Zij vertolkt de Schrift als de kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, als het Woord Gods dat eeuwiglijk blijft."

De uitgave in twee delen🔗

Tenslotte ziet in 1992 bij Uitgeverij De Banier te Utrecht Matthew Henry' s Bijbelverklaring van het Oude- en het Nienwe Testament nogmaals het licht in 2 forse delen. Onder leiding van dr. C. A. Tukker.