Voorrede🔗
De Hervorming plaatste het licht weder op de kandelaar en stelde de Schrift in het middelpunt van het Christelijk leven. Hare uitlegging werd met kracht ter hand genomen. Door prediking en profetie, door vertaling en verklaring werd haar inhoud tot kennis der gemeente gebracht. De Hervormers zelf, LUTHER, MELANCHTON, ZWINGLI, CALVIJN schreven commentaren over grotere of kleinere delen der Schrift, en hunne volgelingen zetten dezen arbeid voort. De meeste van deze verklaringen waren echter onbruikbaar en ontoegankelijk voor het volk. Daarom bleef de behoefte bestaan aan zulk een uitlegging, welke liep over de ganse Schrift en door de eenvoudige met vrucht geraadpleegd kon worden. Het eerst werd hier te lande daarin voorzien door de met grote zorg bewerkte kanttekeningen bij de Statenbijbel. Maar hoe uitnemend deze ook waren en tot de huidige dag gebleven zijn, ze voldeden toch niet geheel aan de behoefte. Ze waren dikwijls te kort en te onvolledig en stelden daarom telkens bij het raadplegen te leur; ze gaven in vele gevallen meer een verklaring der woorden dan der zinnen en der gedachten; en ze boden voor het minst geen geregelde, doorlopende uitlegging van de Heilige Schrift. Het verlangen naar een volledige en populaire Bijbelverklaring bleef dus bestaan. En vooral ontwaakte dit verlangen met kracht in de achttiende eeuw, toen er in heel de Christenheid een streven openbaar werd, om van de stelsels der school terug te keren tot de eenvoud van de Schrift. Op de geschiedenis en de voortgang der openbaring, op de kennis van de gehele Heilige Schrift in haar historische ontwikkeling werd, dikwerf eenzijdig en in valse tegenstelling, de nadruk gelegd. Maar daardoor legde men toch hier en in andere landen er zich ijverig op toe, om een duidelijke en doorlopende verklaring van geheel de Heilige Schrift aan het volk in handen te geven.
NICOLAAS HARTMAN, predikant te Zwolle, was de eerste, die hier te lande daartoe een poging waagde met zijn HUYSBIJBEL, welke voor het eerst in 1735 het licht zag en daarna nog twee malen in 1745 en 1749 herdrukt werd. Een korten tijd maakte deze Huisbijbel grote opgang, maar hij kon zich toch tegenover andere verklaringen, die allengs het licht zagen, niet handhaven. Er kleefden te vele onvolkomenheden en gebreken aan. Men richtte daarom naar het buitenland het oog, en wel in de eerste plaats naar Engeland. Met dit land had ons volk van de dagen der Reformatie af, zoowel godsdienstig als staatkundig, velerlei relaties. Nederlanders weken in groten getale, vooral onder Eduard VI (1547-1553), naar Engeland, en Engelse Puriteinen zochten hier dikwerf een schuilplaats. Er waren hier Engelse afgevaardigden op de Synode te Dordrecht; en Engelse gemeenten bestonden er hier in verschillende steden, die de gemeenschap met het moederland onderhielden. een menigte van Engelse werken werden hier in de 17e eeuw ingevoerd, vertaald en gelezen, vooral van dogmatische en praktische inhoud. Bij de overgang van de 17e in de 18e eeuw trad hier enige stilstand in. Maar in het tweede kwartaal der 18e eeuw begint het lezen en vertalen van Engelse werken weer toe te nemen. Nu zijn het echter niet alleen dogmatische en practicale geschriften, zoals van THOMAS BOSTON, ISAAC WATTS, RALPH en EBENEZER ERSKINE enz., maar vooral ook verklaringen van Bijbelboeken en verdedigingen van het Christendom tegen de aanvallen der Deïsten. In Engeland was de richting der geesten veranderd. De velerlei kerken en sekten, waarin de Christenen verdeeld waren, deden velen vragen, of niet in het aan allen gemeenschappelijke het wezen van het Christendom gelegen was. En het Deïsme ging zelfs achter de bijzondere openbaring tot de natuurlijke religie terug. Zo bewoog zich alles om de uitleg en verdediging der Schrift. En gretig werden deze werken hier en ook in Duitsland ontvangen. Vooral twee werken beproefden het beste, dat Engeland op dit gebied geleverd had, aan ons volk aan te bieden.
Het eerste was de Verklaring van de gehele Heilige Schrift door eenigen van de voornaamste Engelse Godgeleerden, welke door Prof. J. VAN DEN HOONERT met een voorrede werd voorzien en in 17 delen, zoowel quarto als folio, te Amsterdam van 1740 tot 1757 werd uitgegeven. Er is in deze uitlegging des Bijbels gebruik gemaakt van de werken van PATRICK, POLUS en WELS, (naar wie deze Verklaring gewoonlijk genoemd wordt), maar voorts ook van verschillende andere Engelse, Franse, Duitse en Nederlandse verklaringen. Maar dit werk werd spoedig op zij gestreefd en geheel in de schaduw gesteld door de Letterlijke en practicale Bijbelverklaring van M. HENRY, die, aangevuld en uitgebreid met aantekeningen van verschillende andere Engelse en Hoogduitse Godgeleerden, door de ondernemende uitgever Reiner Boitet te Delft in 1741 begonnen, in 1759 door van Essen te Delft voortgezet, bij het 15e deel in 1765 door Dirk onder de Linden te Amsterdam overgenomen, en in 1786 voor het Nieuwe en in 1791 voor het Oude Testament voltooid werd. De schrijver van deze verklaring, MATTHEW HENRY, was de zoon van PHILIP HENRY, geb. 24 Aug. 1631 en gestorven in 1696, predikant sedert 1657 te Worthenbury in het graafschap Flint, maar door de bekende Act of uniformity van de 24 Aug. 1662, 'the black Bartholomewday', met meer dan 2000 predikanten uit zijne bediening verdreven. Drie weken daarna, de 18e Oct. 1662 werd hem te Broadoak, waar de familie zijner vrouw woonde, zijn zoon Matthew geboren. Deze toonde reeds spoedig een uitnemende aanleg en een vrome zin; de vreze des Heeren lag van der jeugd af in zijn hart, en hij kreeg daarvan ook voor zichzelf de zekerheid en de troost door het sterven van zijn één jaar oudere broeder in 1667 en een predicatie van zijn vader over Ps. 51:17 in 1673. Hij studeerde eerst in de rechten, maar veranderde van keuze en werd in Mei 1687 geordend en een maand daarna als predikant ingeleid bij de gemeente der Presbyterianen te Chester. Hier bracht hij, niettegenstaande hem vele gelegenheden voor een anderen werkkring werden aangeboden, 25 jaren van zijn leven door. Doch in 1712 vertrok hij naar Hackney, Londen, waar hij echter maar korte tijd meer werkzaam kon zijn, want hij stierf reeds de 22 Juni 1714.
Het merkwaardigste en treffendste in heel het eenvoudige en aan bijzonderheden volstrekt niet rijke leven van HENRY is zijn dagelijkse omgang met de Heilige Schrift. Deze was inderdaad zijn grootste schat, de lamp voor zijn voet en het licht op zijn pad. Als kind van drie jaar oud las hij reeds in de Bijbel. De opvoeding in het ouderlijke huis droeg een ernstig puriteins karakter; vooral de zondag werd er streng gevierd. En zo zette HENRY later zijn leven voort ten einde toe. Hij was zeer matig in levenswijze, gezond naar het lichaam, krachtig naar de geest, stond iedere morgen om 5 uur op en ving dan met zijn studie aan. Hij begon en hij eindigde iedere dag met God. Zijn dagboek toont overal de trekken van iemand, die dagelijks leeft in de gemeenschap Gods. Zijne geschriften zijn evenals die van THOMAS BOSTON vol van dankbare erkenning, dat de Heere hem leidt en het hem aan niets laat ontbreken. Het gebed was de ademtocht van zijn leven. Veel werk maakte hij van de huiselijke godsdienst. Hij las daarbij enkele verzen en ging ze dan verklaren. Op het rechte verstand en op de beoefening van de Schrift was heel zijn streven gericht, zoowel in zijn huis als in de gemeente. Als prediker maakte hij grooten opgang. Hij besteedde veel zorg aan zijn preken en volgde daarbij een vaste methode en een geregelden gang. lederen zondagmorgen verklaarde hij naar een bepaalde orde een hoofdstuk uit het Oude- en iedere zondagnamiddag een uit het Nieuwe Testament. 's Donderdagsavonds behandelde hij allerlei Schriftuurlijke vraagstukken. In October 1692 begon hij met Gen. 3:9 en in Mei 1712 eindigde hij met Openbaring. 17:18. Door dit dagelijks leven bij de Schrift werd hij op uitnemende wijze voor zijn voornaamste werk, de verklaring van de gehele Bijbel, voorbereid. Hij begon zijn loopbaan als schrijver in 1689 met een klein anoniem geschrift en gaf later nog vele verhandelingen, preken en practicale werken in het licht. Zijn voornaamste werk was echter de Verklaring van het Oude en Nieuwe Testament. Door anderen aangespoord, maakte hij er een aanvang mede op de 12 Jan. 1704 en werkte er geregeld aan door. De 17 April 1714 kon hij in zijn dagboek schrijven, dat hij de Handelingen der Apostelen en daarmede het vijfde deel van zijn werk had ten einde gebracht. Twee maanden daarna stierf hij. Anderen voltooiden toen zijn arbeid in zijn geest en met behulp van nagelaten aantekeningen.
Er zijn zonder twijfel verklaringen van de Heilige Schrift, die in geleerdheid die van HENRY overtreffen. Er zijn er ook, die meer werk maken van de taal- en geschiedkundige uitlegging en dieper indringen in de betekenis der woorden en het verband der zinnen. HENRY was geen geleerde van beroep en zijn verklaring mist alle vertoon van geleerdheid. Het was hem te doen, om de Schrift te doen verstaan, niet alleen als een boek, dat over het verleden ons inlicht, maar ook als een woord Gods, dat in het heden tot ons komt en dat nuttig is tot lering en wederlegging, tot onderwijzing en verbetering. HENRY ging er van uit, dat al wat te voren geschreven is, tot onze lering werd geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hoop hebben zouden. Hij liet, in overeenstemming met de bedoeling der Schrift zelve, zijne verklaring daartoe strekken, opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust.
Zó werd de Schrift door HENRY opgevat en verklaard. De eigenlijke uitlegging ontbreekt niet. Kort, eenvoudig en menigmaal met treffende juistheid wordt de zin aangegeven en het verband toegelicht. De verklaring is letterlijk maar toch vooral practicaal. Nooit maakt hij jacht op allerlei vreemde en ongewone verklaringen, hij zoekt geen ijdele nieuwsgierigheid te bevredigen. Daarbij verspilt hij zijne kracht ook niet in het bestrijden en weerleggen van anderen. Hij behoorde zelf tot de richting der Nonconformisten en Puriteinen, hij was Calvinist en Presbyteriaans. En schoon afkerig van Romanisme en Socinianisme, van alle deïsme en indifferentisme, was hij altijd een zacht, gematigd man. Hij breidde zijne liefde tot alle Christenen uit. Bij dit alles komt nog, dat HENRY'S verklaring op bijna iedere bladzijde bewijzen aflegt van de geest en de kennis van de schrijver. Zij boeit, zonder met opzet onze aandacht te vragen. Zij bekoort door de rijkdom van beelden, door de frisheid en natuurlijkheid van stijl, door de levendigheid en opgewektheid van toon, door de duidelijkheid van voorstelling, door de overvloed van practicale opmerkingen en toepasselijke, stichtelijke overdenkingen.
Geen wonder dat deze Verklaring van HENRY veel ingang vond, herhaalde malen herdrukt werd en onder de populaire Bijbelverklaringen steeds een ereplaats zal blijven innemen. HENRY'S verklaring is om strijd geprezen geworden door mannen als William Tong, Dr. Isaak Watts, Dr. Philip Doddridge, Whitefield, Dr. Adam Clarke, Robert Hall, Dr. Thomas Chalmers, Spurgeon e. a. Maar meer dan dit zegt het, dat de Christenen van alle kerken in Engeland er hun zegel aan hebben gehecht. De Verklaring van HENRY is nog heden ten dage te vinden in duizenden Christelijke gezinnen, niet alleen in het studievertrek van de geleerde en de predikant, maar ook in de boekerij van de landman en de handelaar, op de boekenplank van de werkman en de kleine burger. Dit is een zegen, door Gods genade aan HENRY's werk geschonken, die al zijn verwachtingen zeer ver heeft overtroffen. Het zou natuurlijk teveel zijn, wanneer men beweren wilde, dat deze Bijbelverklaring van HENRY in alle opzichten aan de tegenwoordige behoeften voldoet. Maar wij zijn op dit terrein nog nameloos arm. Het ideaal zou zijn, dat er een populaire, korte, doorlopende, degelijke en practische verklaring der Schrift in het licht kwam, welke met de nieuwere onderzoekingen haar winst deed, op de grondslag van een wetenschappelijke exegese berustte en door een groep van bekwame en vrome mannen werd samengesteld. Daaraan bestaat behoefte in onze gezinnen, in onze verenigingen, in onze studeervertrekken. Maar met het oog op de reusachtign arbeid en de ontzaglijke kosten, die daaraan verbonden zijn, is het niet te verwachten, dat zulk een uitgave spoedig ondernomen zal worden. Hoe het ook te bejammeren is, wij moeten nog leven van wat het verleden ons biedt. En dan komt zeker de Bijbelverklaring van HENRY het allereerst en het meest in aanmerking. Want al is geen enkele uitlegging in gezag en waarde gelijk te stellen met de Schrift zelf en al behoort dus ook de Bijbelverklaring van HENRY steeds met oordeel des onderscheids geraadpleegd te worden, toch is zij in volledigheid, in duidelijkheid, in vertolking der Schrift als het Woord Gods, en in haar toepassing op het leven, door geen der latere, populaire Bijbelverklaringen overtroffen geworden.
De Schrift heeft zo velerlei bestemming. Zij is een boek uit het verleden, maar ook voor het heden en de toekomst. Zij is een licht voor de enkelen gelovige en een schat voor de ganse kerk van Christus. Zij is een woord voor alle tijden en een gids in alle toestanden des levens. Zij dient tot vertroosting en vermaning, maar ook tot onderwijzing en lering. Zij komt tot gezin en tot maatschappij, tot kerk en tot school. Zij is in één woord de sprake Gods tot de mensheid. Van die veelzijdigheid der Schrift doet de Bijbelverklaring van HENRY ons iets verstaan. Ze is letterlijk en practicaal, uitleggend en toepassend, onderwijzend en vertroostend. Zij vertolkt de Schrift als de kracht' Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, als het Woord Gods dat eeuwiglijk blijft. Bovenstaande voorrede werd geschreven in de maand Juni van het jaar 1909, toen de Heere J. H. KOK het voornemen had opgevat, om de Bijbelverklaring van HENRY opnieuw, maar in betere vertaling en aangenamer vorm, ter perse te leggen en aan te bieden aan dat nog altijd talrijke publiek in Nederland, dat zich geestelijk voeden blijft met het Woord Gods. De Uitgever maakte een aanvang met de Verklaring van het Nieuwe Testament, en durfde toen nog niet bij zichzelf vaststellen, dat hij, na de voltooiing van dit gedeelte van HENRY'S Schriftuitlegging, ook de Verklaring van het Oude Testament wederom het licht zou doen zien. Dat kon natuurlijk eerst beslist worden door de ontvangst, welke aan de Verklaring van het Nieuwe Testament te beurt vallen zou. Thans heeft de Uitgever echter de ervaring opgedaan, dat deze ontvangst alleszins gunstig mag heten. Niet alleen kwam er een genoegzaam aantal intekenaren om de kostbare onderneming te doen slagen, maar ook de pers toonde zich met deze uitgave grotelijks ingenomen. En zelfs bladen, die in Schriftbeschouwing van HENRY afwijken, hadden een hartelijk woord van waardering voor de herdruk van zijn Bijbelverklaring over. Het bleek ten duidelijkste, dat deze Verklaring nog niet verouderd was en ook voor deze tijd nog hare uitnemende waarde behield. Dit alles gaf de Uitgever moed, om, nu de Verklaring van het Nieuwe Testament gereed is, tot die van het Oude Testament over te gaan en ook hare uitgave ter hand te nemen. Natuurlijk zijn hieraan grote bezwaren verbonden. Ten eerste is deze Verklaring van het Oude Testament nog omvangrijker dan die van het Nieuwe Testament, zodat hare uitgave langer tijd vereist en op hogere kosten komt te staan. Ten andere is bij vele Christenen de belangstelling in het Oude Testament, ook naar evenredigheid, geringer dan die in de Schriften van het Nieuwe Verbond. Wie zich enige opoffering getroost voor de aanschaffing van een uitleg van het Nieuwen Testament, heeft deze, hoewel ten onrechte, soms niet meer over voor het verkrijgen van een verklaring van het Oude Verbond.
En eindelijk geldt het bij HENRY'S Verklaring van het Oude Testament nog meer dan bij die van het Nieuwe, dat men boeken beoordelen moet naar de tijd, waarin ze geschreven zijn. In de twee eeuwen, die na HENRY'S dood verlopen zijn, is onze kennis van de Hebreeuwse taal, van de omgeving, waarin Israel leefde, van zijn oudheidkundige toestanden en historische betrekkingen aanmerkelijk uitgebreid. Hier nog meer dan bij het Nieuwe Testament zou een nieuwe vertaling en verklaring, die stond op de hoogte van de tijd, dus gewenst zijn. Maar, zoals reeds gezegd is, wij moeten, althans op het gebied van populaire Schriftverklaring, ons nog behelpen met wat door vorige geslachten is tot stand gebracht. Eén ding van niet geringe betekenis hadden deze in eik geval bij ons voor. Terwijl de wetenschappelijke kennis van de Bijbel is toegenomen, heeft het geestelijk verstand der Schrift lang niet in dezelfde mate aan diepte gewonnen. Men leefde toen veel meer met en bij en uit de Schrift, dan thans in onze drukke dagen het geval is. En in dit opzicht blijft HENRY'S Verklaring een standaardwerk van grote waarde. Men kan hare eigenaardigheid reeds terstond proeven, als men aan hare hand het eerste hoofdstuk van Genesis leest. Men vindt er geen geleerde onderzoekingen in over de formatie van hemel en aarde en geen brede uiteenzettingen met wat andere wetenschappen, ook reeds in HENRY'S tijd, daarover ten beste gaven. Maar dit hoofdstuk is door HENRY geheel en al gelezen en verklaard onder de indruk, dien hij zelf aldus vertolkt: the Scriptures were written, not to gratify our curiosity and make us astronomers, but to lead us to God and make us saints. (De Schriften werden geschreven, niet om onze nieuwsgierigheid te bevredigen en ons tot sterrenkundigen te maken, maar om ons tot God te leiden en ons tot heiligen te maken.) Die geest ademt heel zijn Bijbelverklaring. Ze is afkomstig van een man, die bij ervaring wist, dat de kennis van God het eeuwige leven is.
Daarom verblijdt ons het moedig besluit van de Heere KOK, om na de voltooiing van HENRY'S Verklaring van het Nieuwe Testament, ook van die van het Oude Testament een nieuwe uitgave te bezorgen. Het zou inderdaad jammer zijn, als de Bijbelverklaring van HENRY, die het werk van één man en één geheel is, tot die van het Nieuwe Testament beperkt moest blijven. In de Verklaring van het Oude Testament komen zijn eigenaardige gaven ongetwijfeld nog beter dan in die van het Nieuwe Testament aan het licht. Sommigen stelden daarom deze nog boven gene; in de uitlegging van het Oude Testament was hij naar hun mening nog meer in zijn kracht dan in het Nieuwe; niet alleen omdat hij uit de aard der zaak bij de aanvang van zijn reuzentaak zijn beste krachten gaf, maar ook, omdat hij was een geboren exegeet van de Oudtestamentische Schrift. Hierover kan men in mening verschillen. Maar zeker is, dat niemand de Schriftuitlegging van HENRY zonder vrucht voor zijn verstand en hart raadplegen zal. Mits men de Bijbel dan ook leze gelijk HENRY hem las, als het Woord Gods, dat wijs kan maken tot zaligheid.
H. BAVINCK.
AMSTERDAM, Februari 1912