Ga naar inhoud

Éxodus 12

  1. De HEERE nu had tot Mozes en tot Aaron in Egypteland gesproken, zeggende:
  2. Deze zelfde maand zal ulieden het hoofd der maanden zijn; zij zal u de eerste van de maanden des jaars zijn.
  3. Spreekt tot de ganse vergadering van Israël, zeggende: Aan de tienden dezer maand neme een iegelijk een lam, naar de huizen der vaderen, een lam voor een huis.
  4. Maar indien een huis te klein is voor een lam, zo neme hij het en zijn nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal der zielen, een iegelijk naar dat hij eten kan; gij zult rekening maken naar het lam.
  5. Gij zult een volkomen lam hebben, een manneken, een jaar oud; van de schapen of van de geitenbokken zult gij het nemen.
  6. En gij zult het in bewaring hebben tot de veertienden dag dezer maand; en de ganse gemeente der vergadering van Israël zal het slachten tussen twee avonden.
  7. En zij zullen van het bloed nemen, en strijken het aan de beide zijposten, en aan de bovendorpel, aan de huizen, in welke zij het eten zullen.
  8. En zij zullen het vlees eten in denzelfden nacht, aan het vuur gebraden, met ongezuurde broden; zij zullen het met bittere saus eten.
  9. Gij zult daarvan niet rauw eten, ook geenszins in water gezoden; maar aan het vuur gebraden, zijn hoofd met zijn schenkelen en met zijn ingewand.
  10. Gij zult daarvan ook niet laten overblijven tot de morgen; maar hetgeen daarvan overblijft tot de morgen, zult gij met vuur verbranden.
  11. Aldus nu zult gij het eten: uw lenden zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten, en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN pascha.
  12. Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan, en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaren, Ik, de HEERE!
  13. En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal.
  14. En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem de HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting.
  15. Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; maar aan de eersten dag zult gij het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen; want wie het gedesemde eet, van de eersten dag af tot op de zevenden dag, diezelve ziel zal uitgeroeid worden uit Israël.
  16. En op de eersten dag zal er een heilige verzameling zijn; ook zult gij een heilige verzameling hebben op de zevenden dag; er zal geen werk op denzelven gedaan worden; maar wat van iedere ziel gegeten zal worden, datzelve alleen mag van ulieden toegemaakt worden.
  17. Zo onderhoudt dan de ongezuurde broden, dewijl Ik even aan denzelfden dag ulieder heiren uit Egypteland geleid zal hebben; daarom zult gij dezen dag houden, onder uw geslachten, tot een eeuwige inzetting.
  18. In de eerste maand, aan de veertienden dag der maand, in de avond, zult gij ongezuurde broden eten, tot de een en twintigsten dag der maand, in de avond.
  19. Dat er zeven dagen lang geen zuurdesem in uw huizen gevonden worde, want al wie het gedesemde eten zal, dezelve ziel zal uit de vergadering van Israël uitgeroeid worden, hij zij een vreemdeling of een ingeborene des lands.
  20. Gij zult niets eten, dat gedesemd is; in al uw woningen zult gij ongezuurde broden eten.
  21. Mozes dan riep al de oudsten van Israël, en zeide tot hen: Leest uit, en neemt u lammeren voor uw huisgezinnen, en slacht het pascha.
  22. Neemt dan een bundelken hysop, en doopt het in het bloed, dat in een bekken zal wezen; en strijkt aan de bovendorpel, en aan de beide zijposten van dat bloed, hetwelk in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand zal uitgaan uit de deur van zijn huis, tot aan de morgen.
  23. Want de HEERE zal doorgaan, om de Egyptenaren te slaan; doch wanneer Hij het bloed zien zal aan de bovendorpel en aan de twee zijposten, zo zal de HEERE de deur voorbijgaan, en de verderver niet toelaten in uw huizen te komen om te slaan.
  24. Onderhoudt dan deze zaak, tot een inzetting voor u en voor uw kinderen, tot in eeuwigheid.
  25. En het zal geschieden, als gij in dat land komt, dat u de HEERE geven zal, gelijk Hij gesproken heeft, zo zult gij dezen dienst onderhouden.
  26. En het zal geschieden, wanneer uw kinderen tot u zullen zeggen: Wat hebt gij daar voor een dienst?
  27. Zo zult gij zeggen: Dit is de HEERE een paasoffer, Die voor de huizen der kinderen Israëls voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaars sloeg, en onze huizen bevrijdde! Toen boog zich het volk en neigde zich.
  28. En de kinderen Israëls gingen en deden het, gelijk als de HEERE Mozes en Aaron geboden had, alzo deden zij.
  29. En het geschiedde ter middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van de eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op de eerstgeborene van de gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten.
  30. En Farao stond op bij nacht, hij en al zijn knechten, en al de Egyptenaars; en er was een groot geschrei in Egypte; want er was geen huis, waarin niet een dode was.
  31. Toen riep hij Mozes en Aaron in de nacht, en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van Israël; en gaat heen, dient de HEERE, gelijk gijlieden gesproken hebt.
  32. Neemt ook met u uw schapen en uw runderen, zoals gijlieden gesproken hebt, en gaat heen, en zegent mij ook.
  33. En de Egyptenaars hielden sterk aan bij het volk, haastende, om die uit het land te drijven; want zij zeiden: Wij zijn allen dood!
  34. En het volk nam zijn deeg op, eer het gedesemd was, hun deegklompen, gebonden in hun klederen, op hun schouderen.
  35. De kinderen Israëls nu hadden gedaan naar het woord van Mozes, en hadden van de Egyptenaren geeist zilveren vaten, en gouden vaten, en klederen.
  36. Daartoe had de HEERE het volk genade gegeven in de ogen der Egyptenaren, dat zij hun hun begeerte deden; en zij beroofden de Egyptenaren.
  37. Alzo reisden de kinderen Israëls uit van Rameses naar Sukkoth, omtrent zeshonderd duizend te voet, mannen alleen, behalve de kinderkens.
  38. En veel vermengd volk trok ook met hen op, en schapen, en runderen, gans veel vee.
  39. En zij bakten van het deeg, dat zij uit Egypte gebracht hadden, ongezuurde koeken; want het was niet gedesemd; overmits zij uit Egypte uitgedreven werden, zodat zij niet vertoeven konden, noch ook tering voor zich bereiden.
  40. De tijd nu der woning, dien de kinderen Israëls in Egypte gewoond hebben, is vierhonderd jaren en dertig jaren.
  41. En het geschiedde ten einde van de vierhonderd en dertig jaren, zo is het even op denzelfden dag geschied, dat al de heiren des HEEREN uit Egypteland gegaan zijn.
  42. Dezen nacht zal men de HEERE op het vlijtigst houden, omdat Hij hen uit Egypteland geleid heeft; deze is de nacht des HEEREN, die op het vlijtigst moet gehouden worden, van al de kinderen Israëls, onder hun geslachten.
  43. Voorts zeide de HEERE tot Mozes en Aaron: Dit is de inzetting van het pascha: geen zoon eens vreemdelings zal daarvan eten.
  44. Doch alle knecht van iedereen, die voor geld gekocht is, nadat gij hem zult besneden hebben, dan zal hij daarvan eten.
  45. Geen uitlander noch huurling zal er van eten.
  46. In een huis zal het gegeten worden; gij zult van het vlees niet buiten uit het huis dragen, en gij zult geen been daaraan breken.
  47. De ganse vergadering van Israël zal het doen.
  48. Als nu een vreemdeling bij u verkeert, en de HEERE het pascha houden zal, dat alles, wat mannelijk is, bij hem besneden worde, en dan kome hij daartoe, om dat te houden, en hij zal wezen als een ingeborene des lands; maar geen onbesnedene zal daarvan eten.
  49. Enerlei wet zij voor de ingeborene, en de vreemdeling, die als vreemdeling in het midden van u verkeert.
  50. En alle kinderen Israëls deden het; gelijk als de HEERE Mozes en Aaron geboden had, alzo deden zij.
  51. En het geschiedde even tenzelfden dage, dat de HEERE de kinderen Israëls uit Egypteland leidde, naar hun heiren.

Inleiding🔗

Dit hoofdstuk geeft een bericht van een van de gedenkwaardigste inzettingen en een van de gedenkwaardigste handelingen van Gods voorzienigheid, die in het Oude Testament vermeld zijn.

I. Geen van de inzettingen van de Joodse kerk was meer uitnemend dan die van het Pesach en van geen er van wordt ook zo dikwijls melding gemaakt in het Nieuwe Testament, en wij hebben hier het bericht van de instelling er van. De inzetting bestond uit drie delen.
1. Het slachten en eten van het paaslam, vers 1-6, 8-11.
2. Het sprengen van het bloed op de deurposten, waarvan als een afzonderlijke zaak gesproken wordt, Hebreeën 11:28, en dat bijzonder eigen was aan dit eerste Pesach vers 7, met de reden er voor, vers 13.
3. Het feest van de ongehevelde broden op de zeven volgende dagen. Dit wijst eigenlijk op hetgeen later voor het waarnemen van deze inzetting gedaan moest worden, vers 14-20 Deze inzetting wordt bekend gemaakt aan het volk, en zij worden onderricht omtrent de waarneming.
a. Van dit eerste Pesach, vers 21-23.
b. Van de latere Pesach’s, vers 24-27. En de gehoorzaamheid van de Israëlieten aan deze orders, vers 28.
II. Geen van de leidingen van Gods voorzienigheid betreffende de Joodse kerk was meer treffend, of wordt meer vaker vermeld, dan de bevrijding van de kinderen Israëls uit Egypte.
1.De eerstgeborenen van de Egyptenaren worden gedood, vers 29, 30.
2. Er worden terstond orders gegeven om hen vrij te laten, vers 31-33 Zij beginnen hun tocht:
a. Beladen met hun eigen goederen, vers 34.
b. Verrijkt met de buit van Egypte vers 35, 36.
c. Vergezeld door een gemengde schare vers 37, 33.
d. Zich moetende behelpen zo goed zij konden voor hun ogenblikkelijke behoeften, vers 39.
e. Deze gebeurtenis wordt gedateerd vers 40-42.
III. Eindelijk een korte herhaling ten besluite:
a. Van deze gedenkwaardige inzetting, met enige toevoegingen vers 43-49.
b. Van die gedenkwaardige handeling van Gods voorzienigheid, vers 50, 51.

Exodus 12:1-20🔗

Mozes en Aäron ontvangen hier van de Heere wat zij daarna aan het volk zullen overleveren betreffende de inzetting van het Pesach, waaraan een order voorafgaat voor een nieuwe tijdrekening in hun maanden, vers 1, 2. Deze zelfde maand zal ulieden het hoofd van de maanden zijn. Tot nu toe hadden zij het jaar omstreeks het midden van onze maand September laten aanvangen, maar van nu voortaan moeten zij het omstreeks het midden van onze maand Maart laten beginnen, tenminste voor hun kerkelijke rekeningen. Het is goed om de dag te beginnen, en het jaar te beginnen, en inzonderheid ons leven te beginnen met God. In deze nieuwe tijdrekening begon het jaar in de lente, die het gelaat van het aardrijk vernieuwt, en werd gebruikt als een beeld van de komst van Christus, Hooglied 2:11, 12. Wij kunnen veronderstellen dat Mozes, terwijl hij de tien plagen over Egypte bracht, de Israëlieten aanbevolen heeft om zich gereed te houden voor hun vertrek, waarvoor het bevel ieder ogenblik gegeven kon worden. Waarschijnlijk had hij hen langzamerhand van de plaatsen, waarheen zij verstrooid waren, bij elkaar gebracht, want zij worden hier de vergadering van Israël genoemd, vers 3, en aan hen, als vergadering, worden deze orders gezonden. Het is licht te begrijpen hoe groot hun verbazing en haast was, en toch moeten zij zich nu met de viering van eene godsdienstplechtigheid bezighouden tot eer van God. Als ons hoofd het volst is van zorg, en onze handen het volst zijn van werk, moeten wij toch onze godsdienst niet vergeten, en ons niet ongeschikt laten worden voor oefeningen van de godsvrucht.

I. God gebood dat in de nacht, wanneer zij uit Egypte gaan zullen, in al hun gezinnen een lam geslacht zou worden, of dat twee of drie gezinnen, als zij klein waren, tezamen een lam zouden slachten. Het lam moest vier dagen tevoren gereed gehouden zijn, en in die namiddag moesten zij het slachten, als een offer vers 6, niet in strikte zin, want het werd niet op het altaar geofferd, maar als een godsdienstige plechtigheid, Gods goedheid jegens hen erkennende, niet slechts door hen te bewaren voor, maar ook door hen te verlossen door, de plagen, die over Egypte gebracht werden. Let op de oudheid van de huisgodsdienst, en op het gerieflijke, dat kleine gezinnen zich kunnen samenvoegen voor de aanbidding van God, ten einde haar meer plechtig te maken.

II. Het lam, aldus geslacht zijnde, moest gebraden worden om het te eten, en het moest gegeten worden met ongezuurde broden en bittere kruiden, omdat zij het met haast moesten eten, vers 11, en er niets van moesten overlaten tot de morgen, want God wilde dat zij van Hem afhankelijk zouden zijn voor hun dagelijks brood, en niet bezorgd zouden zijn tegen de morgen. Hij, die hen leidde, zou hen ook voeden.

III. Eer zij het vlees aten van het lam, moesten zij van het bloed aan de deurposten strijken, vers 7. Hierdoor werden hun huizen onderscheiden van die van de Egyptenaren, en aldus hun eerstgeborenen beveiligd voor het zwaard van de verderfengel, vers 12, 13. Er moest in die nacht een verschrikkelijk werk gedaan worden in Egypte, al de eerstgeborenen van mensen en beesten moesten gedood worden, en er moest gericht geoefend worden aan de goden van Egypte. Mozes maakt in dit hoofdstuk geen melding van de vervulling hiervan, maar wel spreekt hij er van in Numeri 33:4. Het is zeer waarschijnlijk, dat de afgoden, die de Egyptenaren aanbaden, vernield werden, die uit metaal vervaardigd waren, smolten, die uit hout waren gemaakt, verbrandden, en die van steen werden vergruizeld, waaruit Jethro tot de gevolgtrekking komt, dat de Heere groter is dan alle goden. Dezelfde engel, die hun eerstgeborenen doodde, verbrak hun afgoden, die hun niet minder dierbaar waren. Om Israël te beschermen tegen deze plaag, werd hun geboden het bloed van het lam aan de deurposten te strijken, hun doen hiervan zal aangenomen worden als een blijk van hun geloof in de waarschuwingen van God en van hun gehoorzaamheid aan Zijn geboden. In tijden van algemene rampen zal God Zijn eigen volk beveiligen en een teken aan hen stellen, zij zullen verborgen worden of in de hemel, of onder de hemel, bewaard hetzij van de slag van het oordeel, of tenminste van de prikkel er van. In tijden van algemene rampen is het bloed van de besprenging de veiligheid van de heiligen, dat is het, hetwelk hen tekent voor God, het geweten bevredigt, en hun vrijmoedigheid geeft om toe te gaan tot de troon van de genade, en aldus een muur ter beschutting rondom hen wordt, en een muur ter afscheiding tussen hen en de kinderen van deze wereld.

IV. Het moest jaarlijks gehouden worden als een feest van de Heere in hun geslachten, waaraan het feest van de ongezuurde broden verbonden werd, gedurende hetwelk zij zeven dagen lang geen ander dan ongedesemd brood moesten eten, ter herinnering, dat zij gedurende vele dagen na hun uittocht uit Egypte, noodzakelijkerwijs tot zulk brood beperkt waren vers 14-20 Dit gebod werd hun ingeprent zó, dat zij er geen vergissing mee konden begaan, en ook ter opwekking van hen, die in Egypte misschien over het algemeen wel stompzinnig en onverschillig zijn geworden omtrent de zaken van de godsdienst tot een naarstig onderhouden van de inzetting. Nu was er ongetwijfeld veel van het evangelie in deze inzetting. In het Nieuwe Testament wordt er dikwijls naar verwezen en aan ons is het Evangelie er in verkondigd, en "niet alleen aan hen, die niet sterk zouden zien op het einde," Hebreeën 4:2, 2 Corinthiërs 3:13.

1. Het paaslam was een type, Christus is ons Paaslam, 1 Corinthiërs 5:7.

a. Het moest een lam zijn, en Christus is het "Lam Gods," Johannes 1:29, in de Openbaring dikwijls het Lam genoemd, zachtmoedig en onschuldig als een lam, stom voor het aangezicht van zijn scheerders, en voor die het slacht.

b. Het moest een mannetje zijn, een jaar oud, vers 5, in de bloei van zijn leven. Christus heeft zichzelf geofferd in het midden van zijn dagen, niet in Zijn kindsheid met de kinderen te Bethlehem. Het duidt de kracht en genoegzaamheid aan van de Heere Jezus, bij wie hulp was besteld.

c. Het moest een volkomen lam wezen vers 5, waarmee de reinheid van de Heere Jezus wordt aangeduid, een "onbevlekt" lam, 1 Petrus 1:19. De rechter, die Hem veroordeelde (alsof Zijn terechtstaan slechts het onderzoek betrof, dat van de offers gedaan werd, namelijk of zij al of niet zonder gebrek waren) verklaarde Hem onschuldig.

d. Het moest vier dagen tevoren afgezonderd worden, vers 3. 6, aanduidende de bestemming van de Heere Jezus om een Zaligmaker te zijn, beide in voornemen en in belofte. Het is zeer opmerkelijk dat, gelijk Christus tijdens het paasfeest gekruisigd werd, zo heeft Hij ook vier dagen tevoren Zijn plechtige intocht gedaan in Jeruzalem, dus op dezelfde dag, dat het paaslam afgezonderd moest worden.

e. Het moest geslacht. worden, en aan het vuur gebraden worden, vers 6-9, aanduidende het vreeslijk lijden van de Heere Jezus tot aan de dood, ja de dood aan het kruis. De toorn Gods is als vuur, en Christus is een vloek voor ons geworden.

f. Het moest door de gehele vergadering geslacht worden tussen de twee avonden, dat is: tussen drie uur en zes uur. Christus heeft geleden "in het einde der eeuwen," Hebreeën 9:26, door de hand van de Joden, door geheel de menigte van hen, Lukas 23:18, en ten goede van geheel Zijn geestelijk Israël.

g. Geen been moest daaraan gebroken worden, vers 46, hetgeen uitdrukkelijk gezegd wordt vervuld te zijn in Christus, Johannes 19:33, 36, waarmee de onverbroken kracht van de Heere Jezus wordt aangeduid.

2. Het besprengen met het bloed was een type.

a. Het was niet genoeg, dat het bloed van het lam vergoten werd, het moest ook aan de deurposten gestreken worden, aanduidende de toepassing van Christus’ verdiensten op onze ziel, wij moeten "de verzoening krijgen," Romeinen 5:11.

b. Het moest met een bundeltje hysop gedoopt in het bekken, aan de deurposten gestreken worden, vers 22. Het eeuwig verbond is, gelijk het bekken, de bewaarplaats van dit bloed, de voordelen en voorrechten, die er door verkregen zijn, zijn daar voor ons bewaard. Geloof is het bundeltje hysop, waarmee wij de beloften op onszelf toepassen en de voordelen van het bloed van Christus, die er in weggelegd zijn.

c. Het moest gestreken worden aan de deurposten, waarmee wordt aangeduid, dat wij openlijk ons geloof in Christus moeten belijden, en Hem moeten gehoorzamen, als degenen, die zich hun afhankelijkheid van Hem niet schamen. Het merkteken van het beest kan ontvangen worden in het voorhoofd of aan de hand, maar het zegel van het Lam is altijd in het voorhoofd, Openbaring 7:3. Er is een bijweg naar de hel, maar geen bijweg naar de hemel, neen, dat is een verheven baan, Jesaja 35:8.

d. Het moest gestreken worden op de bovendorpel en de zijposten, maar niet op de drempel, vers 7, hetgeen een waarschuwing voor ons is om het bloed van het testament "niet onrein te achten," het niet te vertreden, Hebreeën 10:29. Het is dierbaar bloed en moet ons dierbaar zijn.

e. Het bloed, aldus gesprengd, was een middel om de Israëlieten voor de verderfengel te bewaren, die geen werk had te verrichten waar het bloed was. Als het bloed van Christus gesprengd is op ons geweten, dan zal het ons beschermen tegen de toorn Gods, de vloek van de wet en de verdoemenis van de hel, Romeinen 8:1.

3. Het plechtig eten van het lam was een type van onze evangelieplicht jegens Christus.

a. Het paaslam werd geslacht niet om het alleen maar aan te zien, het moest gegeten worden, zo moeten wij door het geloof Christus tot ons eigendom maken, zoals wij doen met hetgeen wij eten, en wij moeten geestelijke kracht en voedsel van Hem ontvangen, verlustiging en verzadiging in Hem vinden, zoals wij hebben door te eten en te drinken als wij hongerig en dorstig zijn, zie Johannes 6:53-55.

b. Het moest geheel gegeten worden, zij, die door het geloof zich voeden met Christus, moeten zich voeden met de gehele Christus, zij moeten Christus nemen en Zijn juk, Christus en Zijn kruis, zowel als Christus en Zijn kroon. "Is Christus gedeeld?" Zij, die veel van Christus verzamelen, houden niets over.

c. Het moest terstond gegeten worden, niet uitgesteld tot morgen, vers 10. Heden is Christus geofferd, en Hij moet aangenomen worden terwijl het nog heden genoemd is, eer wij de slaap van de doods slapen.

d. Het moest met bittere kruiden gegeten worden, vers 8, ter nagedachtenis aan de bitterheid van hun slavernij in Egypte, wij moeten ons voeden met Christus met smart en verbreking van het hart bij de herdenking van onze zonde, dat zal een heerlijken smaak geven aan het paaslam, als de zonde ons bitter is geworden, zal Christus ons zoet zijn.

e. Het moest in de houding van hen, die tot vertrekken gereed zijn, gegeten worden vers 11. Als wij door het geloof ons voeden met Christus, dan moeten wij volstrekt en voorgoed uitgaan van de heerschappij van de zonde, Farao’s juk van ons afschudden, los zijn van de wereld en van alles, dat erin is, voor Christus alles verlaten, en dit als geen slechte koop beschouwen. Hebreeën 13:13, 14.

4. Het feest van de ongezuurde broden was een type of afschaduwing van het christelijk leven, 1 Corinthiërs 5:7,8. Christus Jezus, de Heere, ontvangen hebbende,

a. moeten wij een feest houden van heilige blijdschap, ons voortdurend verlustigende in Christus Jezus. Generlei werk moet gedaan worden, vers 16, geen zorg toegelaten of er aan toegegeven worden, die onbestaanbaar is met, of nadelig is aan, deze heilige blijdschap. Als ware gelovigen niet voortdurend feestvieren, dan is dit hun eigen schuld.

b. Het moet een feest zijn van ongezuurde broden, gevierd in liefde zonder het zuurdesem van de boosheid, en in oprechtheid, zonder de zuurdesem van de geveinsdheid. De wet op het paasfeest was zeer strikt en streng, en de Joden waren dit in hun gewoonten en gebruiken, zodat er geen zuurdesem in hun huizen gevonden werd, vers 19. Al het oude zuurdesem van de zonde moet ver weg van ons worden gedaan, met de uiterste zorg en met de grootste afschuw, zo wij het feest willen vieren van een heilig leven tot eer van Christus.

c. Het was een eeuwige inzetting, vers 17. Zolang wij leven moeten wij ons voeden met Christus, en ons altijd in Hem verblijden met een dankbaar melding maken van de grote dingen, die Hij voor ons gedaan heeft.

Exodus 12:21-28🔗

Als een getrouw huisverzorger van God leert Mozes hier de kinderen Israëls te onderhouden alles, wat God hem had geboden, en ongetwijfeld heeft hij hun die instructies even ruim en uitvoerig gegeven als hij ze heeft ontvangen, hoewel zij niet zo uitvoerig vermeld zijn. Er wordt hier nog bijgevoegd:

1. Dat in die nacht, toen de eerstgeborenen van de Egyptenaren gedood werden, geen Israëliet vóór de morgen buiten zijn huis moest gaan, dat is: niet voor tegen de morgen, wanneer zij geroepen zullen worden om uit Egypte te gaan, vers 22. Niet alsof de verderfengel een Israëliet niet ook op straat van een Egyptenaar zou kunnen onderscheiden maar God wilde hun te kennen geven, dat zij hun veiligheid verschuldigd waren aan het bloed van de besprenging, het was op hun gevaar zo zij zich buiten de bescherming daarvan stelden, en ook, dat zij, die door God als de Zijnen getekend zijn, zich niet met de boosdoeners moeten vermengen, zie Jesaja 26:20, 21. Zij moesten niet uitgaan uit de deur van hun huizen, opdat zij niet zouden ronddwalen en uit zijn als het bevel tot vertrekken gegeven werd, zij moesten in huis blijven en wachten op het heil van de Heere, en het is goed om aldus te wachten.

2. Dat zij later hun kinderen zorgvuldig de betekenis van deze dienst moesten leren vers 26, 27. Merk op:

a. De vraag, die de kinderen zullen doen betreffende deze plechtigheid, (die zij spoedig in het gezin zouden opmerken)" Wat hebt gij daar voor een dienst? Wat betekent al die zorg en nauwkeurigheid voor het eten van dit lam en dit ongezuurd brood meer dan voor gewoon voedsel? Waartoe zo’n verschil tussen die maaltijd en andere maaltijden?" Het is goed kinderen weetgierig te zien omtrent de dingen Gods, en het is te hopen dat zij, die zorgvuldig vragen naar de weg, hem zullen vinden. Christus zelf heeft toen Hij een kind was, de leraren "gehoord en ondervraagd," Lukas 2:46. Het is voor ons allen nodig om de betekenis recht te verstaan van de heilige inzettingen, waarin wij God aanbidden, wat er de aard en het doel van is, wat betekend en wat bedoeld wordt, wat de plicht is, die er van ons in verwacht wordt, en wat de voordelen zijn, die wij er door kunnen verwachten. Iedere inzetting heeft een betekenis: van sommige inzettingen, zoals die van de sacramenten is de betekenis niet zo duidelijk en blijkbaar als van anderen, daarom is het ons nodig te onderzoeken, "opdat wij de Heere het blinde niet offeren", maar een redelijke dienst doen. Indien wij onwetend zijn omtrent heilige inzettingen, of er een verkeerd begrip van hebben, dan kunnen wij er God niet in behagen, en er voor onszelf geen nut of voordeel van hebben.

b. Het antwoord, dat de ouders op die vraag moeten geven, vers 27. Gij zult zeggen: Dit is een paasoffer voor de Heere, dat is: "Door het slachten en offeren van dit lam houden wij in gedachtenis het werk van wonder en genade, dat God voor onze vaderen gedaan heeft, toen Hij, om de weg te bereiden voor onze verlossing uit het diensthuis, de eerstgeborenen van de Egyptenaren heeft gedood, en hen aldus gedwongen heeft onze vrijlating te ondertekenen. En hoewel er ook bij ons zonden waren tegen de Heere, onze God, waarvoor de verderfengel toen hij uitging om gericht te oefenen, ook onze eerstgeborenen rechtvaardig had kunnen doden, heeft God genadig het familieoffer van een lam aangewezen en aangenomen in de plaats van de eerstgeborenen, zoals vanouds de ram in de plaats van Izak, en in elk huis, waar het lam geslacht werd, was de eerstgeborene behouden". De herhaling van deze plechtigheid met ieder wederkerend jaar was bestemd:

Ten eerste. Ter gedachtenis, om terug te zien, opdat zij zouden gedenken wat grote dingen God voor hen en hun vaderen gedaan heeft. Het woord Pesach betekent een sprong of overgang, het is een voorbijgaan, want de verderfengel ging de huizen van de Israëlieten voorbij en heeft hun eerstgeborenen niet gedood. Als God een algeheel verderf brengt over Zijn volk, dan zegt Hij, "Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan" Amos 7:8, 8:2: aanduidende hoe dikwijls Hij het voorbijgegaan was, zoals nu de verderfengel hun huizen voorbijging. Onderscheidende gunsten leggen bijzondere verplichtingen op. Als "duizend vallen aan onze zijde en tienduizend aan onze rechterhand," terwijl wij gespaard blijven, en onze ziel - dat is ons leven - ons tot een buit zal zijn, dan behoren wij daar diep door getroffen te zijn. Als in oorlog of de pest de pijl van de dood ons voorbijging, over ons heenging, diegene trof, die naast ons stond, en ons heeft gemist, dan moeten wij niet zeggen, dat het toevallig was, dat wij gespaard bleven, maar door de leiding van de voorzienigheid van onze God. Vroegere gunsten jegens onszelf of jegens onze vaderen moeten niet vergeten worden maar in eeuwige gedachtenis worden gehouden, opdat God worde geprezen, ons geloof in Hem worde aangemoedigd. en ons hart verruimd worde in Zijn dienst.

Ten tweede. Zij was bedoeld om voorwaarts te doen zien als een onderpand van het grote offer van het Lam Gods in de volheid van de tijd, in de plaats van ons en onze eerstgeborenen. Wij waren blootgesteld aan het zwaard van de verderfengel, maar Christus, ons Pesach, was voor ons geofferd. Zijn dood was ons leven, en aldus was Hij "het Lam, geslacht van voor de grondlegging van de wereld," van de grondlegging van de Joodse kerk. Mozes hield het Pesach door het geloof in Christus, want het einde van de wet is Christus tot rechtvaardigheid. Het volk ontving deze instructies met eerbied en bereidwillige gehoorzaamheid.

1. Toen boog zich het volk en aanbad, vers 27, waarmee zij hun onderwerping te kennen gaven aan deze inzetting als een wet, en hun dankbaarheid er voor als een gunst en voorrecht. Als God ons een wet geeft, moeten wij Hem ere geven, als Hij spreekt, moeten wij het hoofd buigen en aanbidden.

2. Zij gingen en deden het, zoals het hun geboden was, vers 28. Hier was niets van die ontevredenheid en het murmureren onder hen, waarvan wij lazen in Hoofdstuk 5:20-21 De plagen van Egypte hadden hun goed gedaan, en hun verwachting opgewekt van een heerlijke bevrijding, waaraan zij tevoren gewanhoopt hadden, en nu gingen zij uit om haar op de voorgeschreven weg te ontmoeten. De vervulling van Gods goedertierenheden jegens ons moet gewacht worden in een ootmoedige waarneming van Zijn inzettingen.

Exodus 12:29-36🔗

I. Hier zien wij de zonen van de Egyptenaren namelijk hun eerstgeborenen, gedood, vers 29-30 Indien Farao de waarschuwing ter harte had willen nemen, die hem door deze plaag was gegeven, en Israël had losgelaten, hoeveel dierbare en kostelijke levens zouden dan niet gespaard zijn gebleven! Maar zie wat een hardnekkig ongeloof niet al brengt over de mensen. Merk op:

1. De tijd, wanneer deze slag werd toegebracht, het was te middernacht, hetgeen er het ontzettende nog van vermeerderde. De drie vorige nachten waren verschrikkelijk gemaakt door de plaag van de duisternis, die getast kon worden en ongetwijfeld hun rust had verstoord, en toen zij nu op een rustige nachtrust hoopten, werd te middernacht het alarmsein gegeven. Toen de verderfengel zijn zwaard trok tegen Jeruzalem, was het dag, 2 Samuel 24:15, waardoor het minder ontzettend was, maar het verderf over de Egyptenaren was door "een pest die in de donkerheid wandelt," Psalm 91:6. Weldra zal te middernacht het geroep worden gehoord: Zie, de Bruidegom komt.

2. Op wie de plaag viel, op hun eerstgeborenen, de vreugde en hoop van hun gezinnen. Zij hadden de Hebreeuwse kinderen gedood, en nu doodde God die van hen. Aldus bezoekt Hij de ongerechtigheid van de vaderen aan de kinderen, en God is niet onrechtvaardig, als Hij toorn over ons brengt.

3. Hoe ver zij reikte, van de troon tot het gevangenhuis, vorst en boer staan gelijk voor Gods rechterstoel, want bij Hem is geen aanneming van een persoon: zie Job 34:19, 20. Nu "waren de verslagenen van de Heere vermenigvuldigd, menigten, menigten vallen in dit dal van de dorswagens" of van de "beslissing," toen de twist tussen God en Farao beslist moest worden.

4. Welk een kreet er toen opging, er was een groot geschrei in Egypte, een algemene klacht, een rouwbedrijf voor hun enige zonen (bij velen) en bij allen voor hun eerstgeborenen. Als iemand in de nachts plotseling ziek wordt, dan roept men de buren, maar voor de Egyptenaren was er geen hulp, geen troost bij hun buren, daar allen door dezelfde ramp waren getroffen. Laat ons hieruit leren: a. Te beven voor God, en "te vrezen voor Zijn oordelen," Psalm 1-19:120. Wie kan voor Hem bestaan? Wie durft Hem weerstaan? b. Gode dankbaar te wezen voor de dagelijkse bewaring van onszelf en ons gezin, aan zoveel gevaren blootgesteld zijnde, hebben wij reden te zeggen: "Het zijn de goedertierenheden van de Heere, dat wij niet vernield zijn."

II. Gods zonen, Zijn eerstgeborenen, behouden, verlost. Dit oordeel heeft Farao overwonnen, hem genoodzaakt zich op genade of ongenade over te geven. De mensen zouden beter doen met maar terstond Gods voorwaarden aan te nemen, want hoe lang zij ook tegenstand bieden, nooit zal Hij hun voorwaarden aannemen. Nu is Farao’s hoogmoed neergeworpen, en hij bewilligt in alles wat Mozes had geëist: Dient de Heere, gelijk gijlieden gesproken hebt, vers 31, neemt ook met u uw schapen en uw runderen, zoals gij gesproken hebt, vers 32. Gods woord zal bestaan, en wij winnen niets met het te betwisten, of met dralen en uitstellen om ons er aan te onderwerpen. Tot nu toe was het de Israëlieten niet vergund heen te gaan, maar nu zijn de zaken tot het uiterste gekomen, en tengevolge daarvan:

1. Wordt hun bevolen heen te gaan, vers 31. Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk. Farao had aan Mozes gezegd dat hij zijn aangezicht niet meer zien zou, maar nu zond hij om hem, diegenen zullen God vroeg zoeken in hun benauwdheid, die Hem tevoren weerstaan hebben. Hij was nu in zo’n angst, dat hij in de nacht orders gaf voor hun vrijlating, vrezende dat, zo hij langer uitstelde hij zelf nu het eerst zou vallen. En dat hij hen wegzond, niet als mensen die gehaat waren, (gelijk de heidense geschiedschrijvers deze zaak hebben voorgesteld) maar als mensen die gevreesd waren, wordt duidelijk gezien in zijn nederig verzoek aan hen, vers 32 "en zegent mij ook. Bidt voor mij, dat mij geen plagen mogen treffen vanwege hetgeen geschied is, nadat gij zult heengegaan zijn." Zij, die vijanden zijn van de kerk van God, zijn vijanden van zichzelf, en vroeg of laat zal hen geleerd worden dit in te zien.

2. Zij worden door de Egyptenaren gedrongen om te vertrekken, Wij zijn allen dood! riepen zij, vers 33. Als de dood in ons huis komt, dan is het tijdig en gepast om aan onze eigen dood te denken. Zijn onze bloedverwanten gestorven? Hieruit is gemakkelijk af te leiden, dat wij stervende zijn, ja in eigenlijke zin reeds dood zijn. Op dit denkbeeld dringen zij de Israëlieten om te vertrekken, hetgeen aan de Israëlieten een groot voordeel gaf bij het eisen van hun gouden en zilveren vaten vers 35, 36. Toen de Egyptenaren hen drongen om heen te gaan, konden zij hun gemakkelijk zeggen dat zij hen arm hadden gehouden, en dat zij niet met een lege beurs zo’n reis konden ondernemen, als zij hun wilden geven hetgeen, waarmee zij de kosten er van konden bestrijden, dan wilden zij heengaan. En dit heeft de goddelijke wijsheid bedoeld met de dingen tot dit uiterste te laten komen, namelijk dat zij, door geducht te worden voor de Egyptenaren, van hen konden krijgen wat zij vroegen. De Heere heeft ook door Zijn invloed op de geest van de mensen het hart van de Egyptenaren geneigd om hun te geven wat zij begeerden, waarmee zij waarschijnlijk bedoelden verzoening te doen opdat de plaag zou ophouden, zoals de Filistijnen, toen zij de ark terugzonden er, met het oog op dit precedent, een geschenk mee gezonden hebben, als een zoenoffer, 1 Samuel 6:3-6. De Israëlieten mochten hetgeen zij van de Egyptenaren aldus eisten ontvangen en behouden:

a. Even rechtmatig, als dienstknechten loon ontvangen van hun meesters voor werk, dat zij verricht hebben, en het opeisen als het hun onthouden wordt.

b. Even rechtmatig als overwinnaars in de oorlog de buit nemen van de vijanden, die zij ten onder hebben gebracht. Farao was in opstand tegen de God van de Hebreeën, waardoor hij alles wat hij bezat, had verbeurd.

c. Even rechtmatig als onderdanen de goederen aannemen, die hun door hun vorst worden geschonken. God is de soevereine eigenaar van de aarde en van haar volheid, en als Hij iets van de een neemt en het aan de ander geeft, wie kan dan tot Hem zeggen: Wat doet gij? Het was op Gods uitdrukkelijk bevel en volgens Zijn aanwijzing, dat de Israëlieten deden wat zij deden, hetgeen voldoende was om hen te rechtvaardigen en te verdedigen, maar wat zij deden zal anderen (die zich op zo’n volmacht niet kunnen beroepen) het recht niet geven om hetzelfde te doen.

Laat ons gedenken:

A. Dat de Koning van de koningen geen kwaad of onrecht kan doen.

B. Dat Hij de verdrukte recht zal doen, Psalm 146:7. En zo is het dan, dat "het vermogen van de zondaar dikwijls blijkt weggelegd voor de rechtvaardige," Spreuken 13:22, Job 27:16, 17.

Exodus 12:37-42🔗

Hier is het vertrek van de kinderen van Israël uit Egypte, daar zij hun vrijlating verkregen hebben. Zij vertrokken zonder uitstel of zonder een meer gelegen tijd af te wachten. Farao was nu in een goede gemoedsstemming, maar zij hadden reden te denken dat hij er niet lang in zou blijven, en daarom was het geen tijd van dralen. Wij hebben hier een bericht:

1. Van hun aantal, omtrent zes honderd duizend te voet, vers 37, behalve de vrouwen en kinderen, die wij, dunkt mij, op niet minder dan nog twaalf maal honderd duizend kunnen veronderstellen. Welk een machtige toeneming van zeventig zielen in weinig meer dan twee honderd jaren! Zie de kracht en uitwerking van die zegen, als God het gebiedt: "Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt." Dit was een type van de menigten, die in de evangeliekerk gebracht werden, toen zij gesticht werd, "alzo wies het woord van de Heere met macht, en nam de overhand."

2. Van hun gevolg. vers 38, veel vermengd volk trok ook met hen op, afhankelijken van die grote familie, sommigen misschien graag bereid om hun land te verlaten, omdat het verwoest was door de plagen, en zoals wij zeggen, hun fortuin te zoeken met de Israëlieten, anderen gingen mee uit nieuwsgierigheid, om de plechtigheden te zien van de offeranden van de Israëlieten aan hun God, waarvan zoveel gesproken was, en verwachtende heerlijke verschijningen van God aan hen te zien in het veld van Zoan, Psalm 78:12. Waarschijnlijk bestond het grootste deel van die gemengde menigte uit ruw, onnadenkend volk, die de schare volgden zonder te weten waarom, wij zullen later zien dat zij hun tot een strik waren, Numeri 11:4 - en het is waarschijnlijk, dat zij spoedig daarna, toen zij begrepen dat de kinderen van Israël gedurende veertig jaren in de woestijn zullen blijven, hen verlaten hebben en naar Egypte zijn weergekeerd. Er zijn altijd onder de Israëlieten zulken geweest, die geen Israëlieten waren en nog zijn er geveinsden in de kerk, die veel kwaad doen, maar die ten slotte van haar afgeschud zullen worden.

3. Van hun goederen. Zij hadden schapen en runderen, zeer veel vee. Hiervan wordt nota genomen, omdat het lang duurde eer Farao hun wilde toestaan hun goederen mee te nemen, grotendeels bestaande uit vee, Genesis 46:32.

4. Van hun provisie voor het kamp, die zeer armoedig en schaal was. Zij brachten in hun reiszakken, gebonden op hun schouders enig deeg mee uit Egypte, vers 34. Zij hadden het bereid om het de volgende dag te bakken met het oog op hun vertrek, dat zij begrepen nu zeer nabij te zijn, maar nog enige uren vroeger dan zij dachten, weggehaast zijnde namen zij het deeg zoals het was, ongezuurd en toen zij te Sukkoth, hun eerste pleisterplaats, kwamen, bakten zij er ongezuurde koeken van, en nu waren deze dus natuurlijk wel flauw van smaak, maar de vrijheid, waartoe zij gekomen waren, maakte het tot de meest vreugdevolle maaltijd, die zij ooit gehad hadden. De dienstknechten van God moeten geen slaven zijn van hun eetlust, en niet de genietingen van de zinnen tot de hoogste graad van volmaaktheid willen opvoeren. Wij moeten bereid zijn om ons met droog brood tevreden te houden, ja met ongezuurd brood, veeleer dan onze dienst voor God te veronachtzamen of uit te stellen, als degene voor wie spijs en drank het is Gods wil te doen.

5. Van de dagtekening van deze grote gebeurtenis. Het was juist vier honderd en dertig jaren sedert de belofte, gedaan aan Abraham (gelijk de apostel het verklaart Galaten 3:17) bij zijn eerste komst in Kanaän, gedurende al welke tijd de kinderen van Israël, dat is de Hebreeën, het onderscheiden, verkoren zaad, vreemdelingen waren in een land, dat het hunne niet was, hetzij Kanaän of Egypte. Zolang is de belofte van God aan Abraham van een vestiging onvervuld gebleven, maar nu begonnen de dingen mee te werken tot de vervulling er van. De eerste dag van de tocht van Abrahams zaad naar Kanaän was (op de dag af naar het schijnt) juist vier honderd en dertig jaren na de belofte, gedaan aan Abraham, Genesis 12:2, "Ik zal u tot een groot volk maken." Zie hoe stipt God is op Zijn tijd, al worden Zijn beloften ook niet snel of spoedig vervuld, op hun tijd zullen zij vervuld worden.

6. Van het gedenkwaardige er van, vers 42. Deze nacht zal men de Heere op het ijverigst houden.

a. De leidingen van God van die eerste nacht waren zeer opmerkelijk, opmerkelijk was het verderf van de Egyptenaren, en van de Israëlieten bevrijding er door. God heeft zich hierdoor doen opmerken.

b. De inzettingen van die nacht moesten bij zijn jaarlijkse terugkeer zorgvuldig waargenomen worden. Dit is de nacht van de Heere, de merkwaardige nacht, die op het ijverigst moet gehouden worden van al de kinderen van Israël onder hun geslachten. De grote dingen, die God doet voor Zijn volk moeten hun niet wezen als het wonder van een dag, zoals wij zeggen, maar de gedachtenis er van moet bewaard blijven tot in alle eeuwen, in het bijzonder het werk van onze verlossing door Christus. Deze eerste paasnacht was een nacht van de Heere, die ijverig gehouden moest worden, maar de laatste paasnacht, waarin Christus verraden werd, (en waardoor het eerste Pesach en al de andere ceremoniële inzettingen vervangen en opgeheven werden) was een nacht des Heeren, die nog veel ijveriger waargenomen moet worden, toen een juk, veel zwaarder dan dat van Egypte, van onze schouders werd genomen en ons een land, beter dan Kanaän, werd voorgesteld. Dat was een tijdelijke bevrijding, die herdacht en gevierd moest worden in hun geslachten, deze is een eeuwige verlossing, die gevierd moet worden in de lof van de heiligen tot in alle eeuwigheid.

Exodus 12:43-51🔗

Er worden hier nog enige voorschriften gegeven betreffende het Pesach, zoals het in latere tijden gehouden moest worden.

1. De hele vergadering van Israëlieten moet het houden, vers 47. Allen, die delen in Gods goedertierenheden, moeten zich verenigen in lof en dankzegging er voor. Hoewel het in de afzonderlijke gezinnen gehouden werd, werd het toch beschouwd als de daad van de hele vergadering, want de kleinere gemeenten vormden tezamen de grote gemeente. Het Nieuw Testamentische Pesach, het Avondmaal van de Heere, behoort door niemand verzuimd te worden, die instaat is het te vieren. Wie tevreden en gerust de gedachtenisviering van zo’n grote verlossing kan verzuimen of veronachtzamen, is de naam van Israëliet niet waardig.

2. Geen vreemdeling, die onbesneden was, mocht toegelaten worden om er van te eten vers 43, 45, 48. Niemand mocht aanzitten dan zij, die inkwamen door de deur, en zo mag ook niemand tot de versterkende inzetting van het avondmaal van de Heere naderen, die niet eerst onderworpen is aan de inzetting van de doop. Wij moeten wedergeboren zijn door het woord, eer wij er door gevoed kunnen worden. En niemand zal delen in het voordeel, de vrucht, van Christus’ offerande die niet eerst besneden is van hart, Colossenzen 2:11.

3. Alle vreemdelingen, die besneden waren mochten toegelaten worden om van het paasmaal te eten, zelfs dienstknechten, vers 44. Indien zij door de besnijdenis zich schuldenaars wilden maken aan de wet in haar lasten, dan waren zij welkom om te delen in de blijdschap van haar plechtige feesten, maar niet anders. Slechts wordt te kennen gegeven, in vers 48, dat zij die hoofden van gezinnen waren, niet slechts zelf besneden moesten zijn, maar er voor moesten zorgen, dat ook al de mannelijke leden van hun gezin besneden waren. Indien wij ons in oprechtheid en met de ijver, die de zaak vereist en verdient aan God overgeven, dan zullen wij, met onszelf, Hem ook alles overgeven wat wij hebben, en al het mogelijke doen om al het onze ook het Zijne te doen wezen. Hierin is reeds vroeg een aanduiding van gunst jegens de arme heidenen, namelijk dat de vreemdeling, zo hij besneden is, op gelijke bodem staat met de geboren Israëliet. Enerlei wet voor de ingeborene en de vreemdeling, vers 49. Dit leerden de Joden, dat het hun toewijding was aan God, en niet hun afkomst van Abraham, die hun recht gaf op deze voorrechten. Een oprecht proseliet was even welkom voor het Pesach als de ingeboren Israëliet, Jesaja 56:6, 7.

4. In een huis zal het gegeten worden, vers 46, ter aangename gemeenschap, opdat zij zich samen verheugen, en elkaar onder het eten er van zouden stichten. Er mocht niets van naar een andere plaats gebracht worden of overgelaten worden voor een andere tijd, want God wilde niet dat zij zó ingenomen zouden zijn door zorg voor hun vertrek, dat zij ongeschikt werden om er van te genieten, maar dat zij goedsmoeds Egypte zouden verlaten en de woestijn ingaan, en ten teken daarvan een goed maal zouden nuttigen. Als de papisten hun gewijde ouwel van huis tot huis dragen, is dit niet alleen bijgelovig op zichzelf, maar in tegenspraak met deze typische wet van het Pesach, waarbij het verboden was om enig deel van het lam elders heen te brengen. Het hoofdstuk eindigt met een herhaling van de gehele zaak, dat de kinderen van Israël deden zoals hun geboden was, en dat God voor hen deed wat Hij beloofd had, vers 50, 51, want Hij zal voorzeker allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak van eeuwige zaligheid worden.