Ga naar inhoud

Éxodus 18

  1. Toen Jethro, priester van Midian, schoonvader van Mozes, hoorde al wat God aan Mozes, en aan Israël, Zijn volk, gedaan had: dat de HEERE Israël uit Egypte uitgevoerd had;
  2. Zo nam Jethro, Mozes' schoonvader, Zippora, Mozes' huisvrouw (nadat hij haar wedergezonden had),
  3. Met haar twee zonen, welker enes naam was Gersom (want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geweest in een vreemd land);
  4. En de naam des anderen was Eliezer, want, zeide hij, de God mijns vaders is tot mijn Hulpe geweest, en heeft mij verlost van Farao's zwaard.
  5. Toen nu Jethro, Mozes' schoonvader, met zijn zonen en zijn huisvrouw, tot Mozes kwam, in de woestijn, aan de berg Gods, waar hij zich gelegerd had,
  6. Zo zeide hij tot Mozes: Ik, uw schoonvader Jethro, kom tot u, met uw huisvrouw, en haar beide zonen met haar.
  7. Toen ging Mozes uit, zijn schoonvader tegemoet, en hij boog zich, en kuste hem; en zij vraagden de een de ander naar de welstand, en zij gingen naar de tent.
  8. En Mozes vertelde zijn schoonvader alles, wat de HEERE aan Farao en aan de Egyptenaren gedaan had, om Israëls wil; al de moeite, die hun op dien weg ontmoet was, en dat hen de HEERE verlost had.
  9. Jethro nu verheugde zich over al het goede, hetwelk de HEERE Israël gedaan had; dat Hij het verlost had uit de hand der Egyptenaren.
  10. En Jethro zeide: Gezegend zij de HEERE, Die ulieden verlost heeft uit de hand der Egyptenaren, en uit Farao's hand; Die dit volk van onder de hand der Egyptenaren verlost heeft!
  11. Nu weet ik, dat de HEERE groter is dan alle goden; want in de zaak, waarin zij trotselijk gehandeld hebben, was Hij boven hen.
  12. Toen nam Jethro, de schoonvader van Mozes, Gode brandoffer en slachtofferen; en Aaron kwam, en al de oversten van Israël, om brood te eten met de schoonvader van Mozes, voor het aangezicht Gods.
  13. Doch het geschiedde des anderen daags, zo zat Mozes om het volk te richten, en het volk stond voor Mozes, van de morgen tot de avond.
  14. Als de schoonvader van Mozes alles zag, wat hij het volk deed, zo zeide hij: Wat ding is dit, dat gij het volk doet? Waarom zit gij zelf alleen, en al het volk staat voor u, van de morgen tot de avond?
  15. Toen zeide Mozes tot zijn schoonvader: Omdat dit volk tot mij komt, om God raad te vragen.
  16. Wanneer zij een zaak hebben, zo komt het tot mij, dat ik richte tussen de man en tussen zijn naaste; en dat ik hun bekend make Gods instellingen en Zijn wetten.
  17. Doch de schoonvader van Mozes zeide tot hem: De zaak is niet goed, die gij doet.
  18. Gij zult geheel vervallen, zo gij, als dit volk, hetwelk bij u is; want deze zaak is te zwaar voor u, gij alleen kunt het niet doen.
  19. Hoor nu mijn stem, ik zal u raden, en God zal met u zijn; wees gij voor het volk bij God, en breng gij de zaken voor God;
  20. En verklaar hun de instellingen en de wetten, en maak hun bekend de weg, waarin zij wandelen zullen, en het werk, dat zij doen zullen.
  21. Doch zie gij om, onder al het volk, naar kloeke mannen, God vrezende, waarachtige mannen, de gierigheid hatende; stel ze over hen, oversten der duizenden, oversten der honderden, oversten der vijftigen, oversten der tienen.
  22. Dat zij dit volk te allen tijde richten; doch het geschiede, dat zij alle grote zaken aan u brengen, maar dat zij alle kleine zaken richten; verlicht alzo uzelven, en laat hen met u dragen.
  23. Indien gij deze zaak doet, en God het u gebiedt, zo zult gij kunnen bestaan; zo zal ook al dit volk in vrede aan zijn plaats komen.
  24. Mozes nu hoorde naar de stem van zijn schoonvader, en hij deed alles, wat hij gezegd had.
  25. En Mozes verkoos kloeke mannen, uit gans Israël, en maakte hen tot hoofden over het volk; oversten der duizenden, oversten der honderden, oversten der vijftigen, en oversten der tienen;
  26. Dat zij het volk te allen tijde richtten, de harde zaak tot Mozes brachten, maar zij alle kleine zaak richtten.
  27. Toen liet Mozes zijn schoonvader trekken; en hij ging naar zijn land. Dit hoofdstuk handelt over Mozes zelf en over zijn eigen familieaangelegenheden.

Inleiding🔗

I. Jethro, zijn schoonvader, brengt zijn vrouw en kinderen tot hem, vers 1-6.
II. Mozes ontvangt zijn schoonvader met grote achting, vers 7, met goede gesprekken, vers 11, met een offer en een maaltijd, vers 12.
III. Jethro geeft hem raad voor het behandelen van de zaken, als een richter in Israël, namelijk om zich door richters van lagere rang te laten bijstaan, vers 13-23.
IV. Na enige tijd volgt Mozes zijn raad op, vers 24-26, en toen scheidden zij, vers 27.

Exodus 18:1-6🔗

Wij kunnen wel aannemen dat dit voorval plaats heeft gehad, zoals het hier verhaald is vóór de wetgeving, en niet, zoals sommigen denken, in verband met hetgeen verhaald is in Numeri 10:11, 29 enz. Tevoren zijn reeds offeranden geofferd, bij die, welke hier vermeld worden, is het opmerkelijk, dat Jethro gezegd wordt ze te hebben genomen, en niet Aäron. En wat betreft Jethro’s raad aan Mozes, om richters onder hem aan te stellen er wordt wel te kennen gegeven dat de aanleiding om hem die raad te geven des anderen daags was maar hieruit volgt toch niet, dat Mozes die zaak niet later, na de wetgeving, geregeld heeft zoals het in Deuteronomium 1:9 is meegedeeld. Het is duidelijk dat Jethro zelf niet wilde, dat hij deze verandering in het bestuur zou brengen, voordat hij er instructies van God voor had ontvangen vers 23, en die heeft hij niet dan enige tijd later ontvangen. Jethro komt:

I. Om Israël geluk te wensen met zijn bevrijding, en in het bijzonder om zijn schoonzoon Mozes zijn blijdschap te kennen te geven wegens de eer, die God hem heeft aangedaan, en nu acht Jethro zich wel beloond voor de vriendelijkheid, die hij aan Mozes had bewezen en dat zijn dochter beter gehuwd was dan hij had kunnen verwachten. Jethro heeft wel moeten vernemen, hetgeen waarvan het gehele land weerklonk, namelijk het heerlijk verschijnen van God voor Israël, vers 1, en hij komt om er naar te vragen ten einde er vollediger over ingelicht te worden, zie Psalm 111:2, en zich met hen te verblijden, als iemand, die oprechte hoogachting had voor hen en eerbied voor hun God. Hoewel hij, als Midianiet, niet met hen moest delen in het beloofde land, deelde hij toch in hun blijdschap over hun verlossing. Aldus kunnen wij andere vertroostingen en zegeningen tot de onze maken, door evenals God, lust te hebben in de vrede van Zijn knechten.

II. Om aan Mozes zijn vrouw en kinderen te brengen. Hij schijnt hen teruggezonden te hebben, waarschijnlijk wel van de herberg waar de afkeer van zijn vrouw van de besnijdenis, hem bijna het leven heeft gekost, Hoofdstuk 4:25. Hij zond hen naar huis bij zijn schoonvader, vrezende dat zij hem nog verder een belemmering zouden zijn, hij voorzag de ontmoedigingen, die hij aan het hof van Farao zou ondervinden, en daarom wilde hij niemand van zijn eigen gezin bij zich hebben. Hij behoorde tot de stam, die tot zijn vader zei: ik zie hem niet, als er werk voor God gedaan moest worden, Deuteronomium 33:9. Zo moesten ook Christus’ discipelen, als zij moesten uitgaan op een onderneming, niet zeer ongelijk aan die van Mozes, vrouw en kinderen verlaten, Mattheüs 19:29. Maar hoewel er een reden kon zijn voor een tijdelijke scheiding tussen Mozes en zijn vrouw, moeten zij toch, zodra het kon, weer bij elkaar komen. Het is de wet voor die betrekking: "Gij mannen, woont bij uw vrouwen," 1 Petrus 3:7. Wij kunnen veronderstellen dat Jethro zijn dochter gaarne bij zich had en haar kinderen beminde, toch wil hij haar niet terughouden van haar man, noch de kinderen van hun vader, vers 5, 6. Mozes moest zijn gezin bij zich hebben, ten einde, als hij de kerk Gods regeerde, een goed voorbeeld te geven van een goed en verstandig regeren van zijn eigen huis, 1 Timotheüs 3:5. Aan Mozes was nu veel eer en veel zorg opgelegd, en het was passend dat zijn vrouw bij hem zou zijn, om in beide met hem te delen. Er wordt hier nota genomen van de betekenisvolle namen van zijn twee zonen.

1. De naam van de oudste was Gersom vers 3 een vreemdeling. Mozes bedoelde hier niet alleen een herinnering aan zijn eigen toestand, maar ook een memorandum aan zijn zoon van zijn toestand, want wij zijn allen vreemdelingen op aarde, gelijk onze vaders het waren. Mozes had een oudoom, die bijna dezelfde naam droeg, "Gerson, een vreemdeling," want deze was wel in Kanaän geboren, Genesis 46:11, maar zelfs daar hebben de patriarchen beleden vreemdelingen te zijn.

2. De anderen noemde hij Eliëzer, vers. 4. Mijn God is een hulp, zoals wij het vertalen. Dit ziet terug op zijn redding van Farao, toen hij vluchtte na de Egyptenaar verslagen te hebben. Maar indien dit de zoon was, (zoals sommigen denken) die in de herberg besneden werd, dan zou ik het veeleer vertalen in de zin van voorwaarts te zien, daar het oorspronkelijke die vertaling toelaat: De Heere is mijn hulp, en zal mij redden van het zwaard van Farao, want hij had reden om te vrezen dat dit tegen hem getrokken zou worden, toen hij Israël uit zijn dienstbaarheid ging verlossen. Als wij een moeilijke arbeid voor God op ons nemen dan is het goed om ons te bemoedigen in God als onze hulp, Hij, die verlost heeft, zal nog verder verlossen.

Exodus 18:7-12🔗

Let hier:

I. Op de vriendelijke begroeting tussen Mozes en zijn schoonvader, vers 7. Hoewel Mozes een profeet van de Heere was, een groot profeet en koning in Jeshurun, betoonde hij zijn schoonvader toch een zeer nederige eerbied. Hoe het God in Zijn voorzienigheid ook behaagd moge hebben ons te bevorderen en te verhogen, moeten wij toch altijd nauwgezet eer geven aan wie eer toekomt, en nooit met minachting neerzien op onze arme bloedverwanten. Zij, die hoog staan in de gunst van God, zijn hierdoor niet ontheven van de plicht, die zij tegenover de mensen hebben, noch zal dit een trotse, hooghartige houding in hen rechtvaardigen. Mozes ging Jethro tegemoet, boog zich voor hem en kuste hem. De godsdienst doet geen goede manieren teniet. Zij vroegen elkaar naar hun welstand. Zelfs van het vriendelijk: hoe gaat het u, dat tussen hen gewisseld werd, wordt nota genomen, als de uitdrukking van wederkerige liefde en vriendschap.

II. Mozes’ verhaal aan zijn schoonvader van de grote dingen die God voor Israël gedaan heeft, vers 8. Dit was een zaak waarvoor Jethro gekomen was, namelijk om vollediger en meer in bijzonderheden te weten wat hij bij algemeen gerucht gehoord had. Gesprekken over de grote daden van God zijn nuttige gesprekken, zij zijn goed en "tot nuttige stichting", Psalm 105:2. Vergelijk Psalm 145:11, 12. Het vragen naar en het vertellen van hetgeen is voorgevallen, om er dan met elkaar over te spreken, is niet slechts een geoorloofde wijze van onderhoud, maar kan ook zeer nuttig en voordelig zijn, als er leidingen van de voorzienigheid van God in worden opgemerkt, en de werking en strekking er van in die verschillende voorvallen worden nagegaan.

III. De indrukken, door dit verhaal teweeggebracht op Jethro.

1. Hij wenste het Israël van God geluk, vers 9. Jethro nu verheugde zich. Hij verheugde zich niet slechts in de eer, die zijn schoonzoon was aangedaan, maar over al het goede, hetwelk de Heere Israël gedaan had, vers 9. Openbare zegeningen zijn de vreugde voor hen, aan wie het openbare welzijn ter harte gaat. Terwijl de Israëlieten zelf murmureerden in weerwil van al Gods goedertierenheid over hen was hier een Midianiet, die zich verheugde. Dit was niet de enige keer dat het geloof van de heidenen het ongeloof van de Israëlieten beschaamd maakte, zie Mattheüs 8:10. Toeschouwers waren meer getroffen door de gunsten, die God aan Israël heeft bewezen, dan zij, die deze gunsten ontvangen hebben.

2. Hij verheerlijkte de God Israëls, vers 10 "Gezegend zij Jehovah" (want bij die naam is Hij nu bekend) "die u, Mozes en Aäron verlost heeft uit de hand van Farao, zodat hij wel tot uw dood besloten heeft, maar zijn besluit niet ten uitvoer heeft kunnen brengen, en door uw bediening het volk verlost heeft". Wat het ook zij, dat ons vreugde veroorzaakt, God moet er de eer voor ontvangen.

3. Hierdoor werd zijn geloof bevestigd, en hij nam deze gelegenheid waar om er plechtig belijdenis van te doen, vers 11. Nu weet ik dat de Heere groter is dan alle goden. Laat ons letten:

a. Op hetgeen hij geloofde: dat de God van Israël groter is dan alle voorgewende, alle valse goden, die zich goddelijke eer aanmatigen. Hij brengt hen tot zwijgen, onderwerpt hen, is hun te sterk, en daarom is Hij de enig levende en ware God. Hij is ook hoger dan alle vorsten en potentaten (die ook goden genoemd worden) en Hij heeft een onbetwistbaar gezag over hen en een onweerstaanbare macht om hen te besturen, over hen te heersen. Hij doet met hen wat Hem behaagt, en wordt aan hen verheerlijkt, hoe groot en machtig zij ook zijn.

b. De bevestiging en toeneming van zijn geloof. Nu weet ik, hij wist het tevoren, maar nu wist hij het beter, zijn geloof groeide op tot volle verzekerdheid, nu hij er zo’n nieuw bewijs van heeft gezien. Diegenen sluiten hun ogen voor het helderste licht, die niet weten dat de Heere groter is dan alle goden.

c. De grond, waarop hij het bouwde want in de zaak, waarin zij trots gehandeld hebben, de tovenaars en de afgoden, die de Egyptenaren aanbaden, of wel, Farao en zijn rijksgroten, (beiden hebben God tegengestaan, en zich als Zijn mededingers opgeworpen) was Hij boven hen. De tovenaars waren in het nauw gebracht, de afgoden geschud, Farao was vernederd, zijn macht verbroken, en in weerwil van al hun samenspanning is het Israël van God uit hun handen gered. Vroeg of laat zal God tonen dat Hij boven hen is, die door hun trotse handelen met Hem strijden. Die zich tegen God verhoogt, zal vernederd worden.

IV. De uitdrukkingen van hun vreugde en dankbaarheid, zij oefenden gemeenschap met elkaar in een feestmaal en in offerande, vers 12. Daar Jethro Israëls belangen van harte toegedaan was, werd hij, ofschoon hij een Midianiet was, graag toegelaten tot gemeenschap met Mozes en de oudsten van Israël, omdat ook deze een zoon van Abraham is, al is het dan ook uit een jonger huis.

1. Zij verenigden zich in het brengen van een dankoffer, Jethro bracht God brandoffers en slachtoffers, en waarschijnlijk heeft hij ze zelf geofferd, want hij was priester in Midian en een aanbidder van de ware God, en het priesterschap was in Israël nog niet vastgesteld. Wederzijdse vriendschap wordt geheiligd door gezamenlijke aanbidding. Het is voor bloedverwanten en vrienden zeer kostelijk om, als zij samenkomen, zich te verenigen in de geestelijke offerande van gebed en lofzegging, als elkaar ontmoetende in Christus, het middelpunt van hun eenheid.

2. Zij verenigden zich aan een maaltijd ter verheuging, een maaltijd na het offer. Mozes heeft bij deze gelegenheid zijn vrienden en bloedverwanten uitgenodigd tot een feestmaal in zijn eigen tent, een loffelijke gewoonte onder vrienden, die Christus zelf niet slechts goedgekeurd maar aangeprezen heeft, door Zijn aanneming van dergelijke uitnodigingen. Het was een matig feestmaal, zij aten brood, dit brood was, naar wij kunnen onderstellen, manna. Jethro moet dat brood van de hemel zien en proeven, en hoewel hij een heiden, iemand uit de volken, is, is hij er even welkom toe als iedere Israëliet, zo zijn ook nu nog de heidenen welkom aan Christus, het brood des levens. Die maaltijd werd op godvruchtige wijze gehouden. zij aten brood voor het aangezicht van God, in sobere dankbare gemoedsstemming, in de vrees voor God, en hun tafelgesprekken waren zoals zij betaamden aan heiligen. Aldus moeten wij eten en drinken ter eer van God en ons aan tafel gedragen als de zodanigen, die geloven dat Gods oog op ons is.

Exodus 18:13-27🔗

Hier zien wij:

I. Mozes’ grote ijver en naarstigheid als magistraat. Gebruikt zijnde om Israël te verlossen uit het diensthuis, is hij ook nog verder een type van Christus door gebruikt te worden als wetgever en rechter onder hen.

1. Hij moest op hun vragen antwoorden, hun in twijfelachtige gevallen bekendmaken de wil van God, hun de wetten van God, die reeds gegeven waren, verklaren, wetten betreffende de sabbat, het manna, enz, behalve nog de natuurlijke wetten, betrekking hebbende op godsvrucht en billijkheid, vers 15. Zij kwamen om God raad te vragen, en zeer gelukkig was het voor hen om zo’n orakel te kunnen raadplegen, menigmaal zouden wij wensen, dat wij zo’n zeker, ontwijfelbaar middel hadden om Gods wil te kennen, als wij niet weten wat te doen. Mozes was getrouw beide aan Hem, die hem had aangesteld, als aan hen, die hem raadpleegden, en hij maakte hun Gods inzettingen en Zijn wetten bekend, vers 16. Zijn plicht was, niet wetten te maken, maar hun Gods wetten bekend te maken, zijn plaats was slechts die van een dienstknecht.

2. Hij had geschillen te vereffenen, recht te spreken tussen de man en zijn naaste, vers 16. En als het volk even twistziek was onder elkaar als met God, dan moeten zeker zeer veel gevallen voor hem gebracht zijn, te meer daar hun rechtsgedingen hen op geen kosten joegen. Toen een twist ontstond in Egypte, en Mozes gepoogd heeft de twistenden met elkaar te verzoenen, vroegen zij: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Maar nu was het ontwijfelbaar, dat God hem tot een overste en rechter had gezet, en nederig horen zij nu naar hem, die zij toen trots hebben verworpen. Dit was het werk, waartoe Mozes geroepen was, en hij heeft het gedaan:

a. Met grote behoedzaamheid, hetgeen, naar sommigen denken, aangeduid wordt door zijn houding er bij: hij zat om het volk te richten, vers 13, kalm en bezadigd.

b. Met grote inschikkelijkheid voor het volk dat voor hem stond, vers 14. Hij was zeer genaakbaar, de geringste Israëliet werd graag toegelaten om zelf zijn zaak voor hem te brengen.

c. Met grote volharding en oplettendheid.

(1). Hoewel Jethro, zijn schoonvader, bij hem was, dat hem een goed voorwendsel had kunnen zijn om vakantie te nemen, (hij had de rechtszitting voor die dag hebben kunnen verdagen of tenminste verkorten) houdt hij toch zelfs ook op de volgende dag zitting, en wel van de morgen tot de avond. Noodzakelijke arbeid moet altijd voorgaan, en mag dus niet voor het doen van plichtplegingen uitgesteld worden. Wij zouden onze vrienden te veel eer bewijzen als wij aan het genot van hun gezelschap de voorkeur gaven boven onze plicht jegens God.

(2). Hoewel Mozes tot hoge eer was bevorderd heeft hij daarom zijn gemak niet genomen, de last van de zaken en zorgen niet op andere schouders geworpen, neen, hij dacht dat zijn bevordering, in plaats van hem te ontheffen van de dienst, de dienst nog meer verplichtend voor hem maakte. Diegenen denken van zichzelf boven hetgeen betaamt, die het beneden zich achten om goed te doen. Het is de eer zelfs van de engelen om dienstvaardig te zijn.

(3). Hoewel het volk tergend voor hem geweest is, ja gereed was hem te stenigen, Hoofdstuk 17:4, heeft hij zich toch tot aller dienstknecht gemaakt. Als anderen tekortkomen in hun plicht jegens ons, moeten wij toch onze plicht aan hen niet nalaten.

(4). Hoewel hij een oud man was, bleef hij toch van de morgen tot de avond aan het werk en maakte dit tot zijn spijs en drank. God had hem grote kracht gegeven naar lichaam en geest, hetgeen hem in staat stelde om zeer veel werk te kunnen doen, en het te doen met gemak en genot, en ter aanmoediging van anderen om in de dienst van God de kosten te doen en ten koste gegeven te worden, bleek het dat na al zijn arbeid en moeite zijn natuurlijke kracht niet verminderd was. Die de Heere verwachten en Hem dienen, zullen de kracht vernieuwen.

II. De grote wijsheid en bedachtzaamheid van Jethro als een vriend.

1. De methode, door Mozes gevolgd, mishaagde hem, en hij was zo vrijmoedig met hem, dat hij het hem zei, vers 14, 17, 18. Hij dacht dat die arbeid te groot en te zwaar was om door Mozes alleen verricht te worden, dat het nadelig zou zijn voor zijn gezondheid, een te grote vermoeienis voor hem zou wezen, en tevens, dat de bedeling van het recht er verdrietelijk om zou worden voor het volk. En daarom zegt hij hem klaar en duidelijk: Het is niet goed. Er kan zelfs in goed doen een te veel doen zijn, en daarom moet onze ijver geleid worden door voorzichtigheid, opdat van ons goed geen kwaad worde gezegd. Wijsheid is nuttig om ons gedrag te besturen, zodat wij ons niet tevreden houden met minder dan onze plicht, en evenmin op ons nemen wat onze krachten te boven gaat.

2. Hij raadde hem een wijze van bestuur aan, die beter aan het doel zou beantwoorden.

a. Zichzelf moest hij voorbehouden om voor het volk bij God te wezen, vers 19. " Wees gij voor het volk bij God, en breng gij de zaken voor God, dat was een eer, die het niet zou voegen om anderen met hem te laten delen, Numeri 12:6-8 Evenzo moet ook alles wat de gehele vergadering in het algemeen betreft, door zijn handen gaan, vers 20. Maar,

b. Dat hij in de verschillende stammen en geslachten rechters moest aanstellen, die moeten rechtspreken tussen de man en zijn naaste, hetgeen met minder luidruchtigheid en meer spoed zou geschieden, dan in de algemene vergadering, die door Mozes zelf gepresideerd werd. Zo moeten zij, als een natie, geregeerd worden door een koning, als opperbestuurder, en door mindere magistraten die door hem aangesteld worden, 1 Petrus 2:13, 14. Aldus zullen vele handen licht werk maken, de rechtszaken zullen spoediger behandeld worden en aan het volk wordt gemak en verlichting bezorgd door de rechtspraak om zo te zeggen, aan hun eigen deur te brengen. Maar toch,

c. Als er gegronde reden voor is, moet men zich van deze lagere rechtbanken op Mozes zelf kunnen beroepen, tenminste, als de rechters zelf met de zaak verlegen waren, vers 22, het geschiede dat zij alle grote zaken aan u brengen. Aldus zou die grote man des te meer nuttig zijn, door alleen in zaken van groot belang gebruikt te worden. De arbeid van personen van zeer grote gaven en hoog aanzien kan zeer bevorderd worden door de hulp van hen, die in alle opzichten hun minderen zijn, en die zij dus niet behoren gering te schatten. Het hoofd heeft de handen en voeten nodig, 1 Corinthe 12:21. Grote mannen moeten er naar streven niet alleen om zelf nuttig te zijn, maar ook anderen nuttig te doen zijn, naar hun gaven en vermogens zijn. Dit is Jethro’s raad, waaruit blijkt dat, hoewel Mozes hem overtrof in profetie, hij Mozes overtrof in staatkundig beleid.

Maar aan zijn raad voegt hij twee voorwaarden toe.

A. Dat grote zorg in acht genomen moet worden bij de keuze van de personen, aan wie zo’n ambt opgedragen zou worden, vers 21. Het moeten kloeke mannen zijn. Het was nodig dat het mannen zijn van het beste karakter en van goede bekwaamheid.

Ten eerste. In oordeel en beradenheid, mannen van gezond verstand, die een goed begrip hadden van de zaken, kloeke mannen, die door geen dreigende blikken of geschreeuw verschrikt en van hun stuk worden gebracht. Een helder hoofd en een kloekmoedig hart maken een goede rechter.

Ten tweede. In vroomheid en godsvrucht, godvrezende mannen, die geloven dat er een God boven hen is, wiens oog op hen is en aan wie zij verantwoordelijk zijn, voor wiens oordeel zij ontzag hebben, nauwgezette mannen, die geen laaghartigheid durven begaan al zouden zij het nog zo veilig en in het verborgen kunnen doen. De vrees van God is het beginsel, dat de mens het best zal versterken tegen. de verzoeking om onrechtvaardig te zijn, Nehemia 5:15, Genesis 42:18.

Ten derde. In rechtschapenheid en eerlijkheid, waarachtige mannen, op wiens woord men aan kan, op wiens trouw men kan rekenen, die voor niets ter wereld een leugen zouden zeggen, of het vertrouwen in hen gesteld zouden verraden. Ten vierde. In edele, grootmoedige minachting van wereldlijke rijkdom, de gierigheid hatende, niet slechts geen steekpenningen zoekende, of er naar strevende om zich te verrijken, maar zelfs het denkbeeld er van verafschuwende, deze, deze alleen, is geschikt om een rechter te zijn: "die het gewin van de onderdrukkingen verwerpt, die zijn handen uitschudt, dat zij geen geschenken behouden," Jesaja 33:15.

B. Dat hij op de leiding van God moet achtgeven voor deze zaak vers 23. Indien gij deze zaak doet, en God het u gebiedt. Jethro wist dat Mozes een betere raadsman had dan hij was en naar Zijn raad verwijst hij hem. Raad moet gegeven worden met een ootmoedige onderworpenheid aan het woord en de voorzienigheid van God, die steeds de overhand moeten hebben. Nu heeft Mozes deze raad niet veracht, omdat hij kwam van iemand, die niet, zoals hij, bekend was met de woorden van God en de gezichten van de Almachtige, maar hij hoorde naar de stem van zijn schoonvader, vers 24. Toen hij over de zaak nadacht, zag hij het redelijke in van hetgeen zijn schoonvader gezegd had, en besloot hij het in praktijk te brengen, hetgeen hij spoedig daarna deed, toen hij leiding en onderricht van God in deze zaak had ontvangen. Diegenen zijn niet zo wijs als waarvoor zij gehouden willen worden, die zich te wijs achten om raad aan te nemen, want een wijs man, (een die waarlijk wijs is) zal horen en zal in leer toenemen, en geen goede raad versmaden, al wordt hij ook door een mindere gegeven. Mozes heeft de keuze van de richters niet aan het volk overgelaten, zij hadden reeds genoeg gedaan om te tonen, dat zij niet geschikt daartoe waren, maar hij verkoos en benoemde hen, sommigen voor grotere, anderen voor kleinere afdelingen, terwijl die over de kleinere waarschijnlijk ondergeschikt werden aan hen, die over de grotere aangesteld waren. Wij hebben reden om de regering als een grote weldaad te beschouwen, en God te danken voor wetten en rechters, zodat wij niet zijn als de vissen in de zee, van wie de grote de kleine verslinden.

III. Jethro’s terugkeer naar zijn eigen land, vers 27. Ongetwijfeld heeft hij de verbetering meegenomen, die hij heeft opgedaan van de kennis van God, en haar aan zijn naburen voor hen ter lering meegedeeld. Men onderstelt dat de Kenieten, (vermeld in 1 Samuel 15:6) de nakomelingen waren van Jethro, (vergelijk Richteren 1:16) en dat zij daar onder bijzondere bescherming genomen worden om de vriendelijkheid, die hun voorvader aan Israël had bewezen. De welwillendheid, aan Gods volk betoond, zelfs in de kleinste zaken, zal haar loon geenszins verliezen, maar, op zijn laatst, beloond worden in de opstanding.