Éxodus 36
- Toen wrocht Bezaleel en Aholiab, en alle man, die wijs van hart was, in denwelken de HEERE wijsheid en verstand gegeven had, om te weten, hoe zij maken zouden alle werk ten dienste des heiligdoms naar alles, dat de HEERE geboden had.
- Want Mozes had geroepen Bezaleel en Aholiab, en alle man, die wijs van hart was, in wiens hart God wijsheid gegeven had, al wiens hart hem bewogen had, dat hij toetrad tot het werk, om dat te maken.
- Zij dan namen van voor het aangezicht van Mozes het ganse hefoffer, hetwelk de kinderen Israëls gebracht hadden, tot het werk van de dienst des heiligdoms, om dat te maken; doch zij brachten tot hem nog allen morgen vrijwillig offer.
- Derhalve kwamen alle wijzen, die al het werk des heiligdoms maakten, ieder man van zijn werk, hetwelk zij maakten;
- En zij spraken tot Mozes, zeggende: Het volk brengt te veel, meer dan genoeg is ten dienste des werks, hetwelk de HEERE te maken geboden heeft.
- Toen gebood Mozes, dat men een stem zoude laten gaan door het leger, zeggende: Man noch vrouw make geen werk meer ten hefoffer des heiligdoms! Alzo werd het volk teruggehouden van meer te brengen.
- Want der stoffe was denzelven genoeg tot het gehele werk, dat te maken was; ja, er was over.
- Alzo maakte een ieder wijze van hart, onder degenen, die het werk maakten, de tabernakel van tien gordijnen, van getweernd fijn linnen, en hemelsblauw, en purper, en scharlaken met cherubim; van het allerkunstelijkste werk maakte hij ze.
- De lengte ener gordijn was van acht en twintig ellen, en de breedte ener gordijn van vier ellen; al deze gordijnen hadden een maat.
- En hij voegde vijf gordijnen, de ene aan de andere; en hij voegde andere vijf gordijnen, de ene aan de andere.
- Daarna maakte hij striklisjes van hemelsblauw aan de kant ener gordijn, aan het uiterste in de samenvoeging; hij deed het ook aan de uitersten kant der tweede samenvoegende gordijn.
- Vijftig striklisjes maakte hij aan de ene gordijn, en vijftig striklisjes maakte hij aan het uiterste der gordijn; dat aan de tweede samenvoegende was; deze striklisjes vatten de ene aan de andere.
- Hij maakte ook vijftig gouden haakjes, en voegde de gordijnen samen, de ene aan de andere, met deze haakjes, dat het een tabernakel werd.
- Verder maakte hij gordijnen van geiten haar, tot een tent over de tabernakel; van elf gordijnen maakte hij ze.
- De lengte ener gordijn was dertig ellen, en vier ellen de breedte ener gordijn; deze elf gordijnen hadden een maat.
- En hij voegde vijf gordijnen samen bijzonder; wederom zes dezer gordijnen bijzonder.
- En hij maakte vijftig striklisjes aan de kant van de gordijn, de uiterste in de samenvoeging; hij maakte ook vijftig striklisjes aan de kant van de gordijn der andere samenvoeging.
- Hij maakte ook vijftig koperen haakjes, om de tent samen te voegen, dat zij een ware.
- Ook maakte hij voor de tent een deksel van roodgeverfde ramsvellen, en daarover een deksel van dassenvellen.
- Hij maakte ook aan de tabernakel berderen van staand sittimhout.
- De lengte van een berd was tien ellen, en ene el en ene halve el was de breedte van elk berd.
- Twee houvasten had een berd, als sporten in een ladder gezet, het ene nevens het andere; alzo maakte hij het met al de berderen des tabernakels.
- Hij maakte ook de berderen tot de tabernakel; twintig berderen naar de zuidzijde zuidwaarts.
- En hij maakte veertig zilveren voeten onder de twintig berderen; twee voeten onder een berd, aan zijn twee houvasten, en twee voeten onder een ander berd, aan zijn twee houvasten.
- Hij maakte ook twintig berderen aan de andere zijde des tabernakels, aan de noorderhoek.
- Met hun veertig zilveren voeten; twee voeten onder een berd, en twee voeten onder een ander berd.
- Doch aan de zijde des tabernakels tegen het westen, maakte hij zes berderen.
- Ook maakte hij twee berderen tot hoekberderen des tabernakels, aan de beide zijden.
- En zij waren van beneden als tweelingen samengevoegd, zij waren ook als tweelingen aan deszelfs oppereinde samengevoegd met een ring; alzo deed hij met die beide, aan de twee hoeken.
- Alzo waren er acht berderen met hun zilveren voeten, zijnde zestien voeten: twee voeten onder elk berd.
- Hij maakte ook richelen van sittimhout; vijf aan de berderen der ene zijde des tabernakels;
- En vijf richelen aan de berderen van de andere zijde des tabernakels; alsook vijf richelen aan de berderen des tabernakels, aan de beide zijden westwaarts.
- En hij maakte de middelste richel doorschietende in het midden der berderen, van het ene einde tot het andere einde.
- En hij overtrok de berderen met goud, en hun ringen (de plaatsen voor de richelen) maakte hij van goud; de richelen overtrok hij ook met goud.
- Daarna maakte hij een voorhang van hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn getweernd linnen; van het allerkunstelijkste werk maakte hij denzelven, met cherubim.
- En hij maakte daartoe vier pilaren van sittim hout, die hij overtrok met goud; hun haken waren van goud, en hij goot hun vier zilveren voeten.
- Hij maakte ook aan de deur der tent een deksel van hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn getweernd linnen, geborduurd werk;
- En de vijf pilaren daarvan, en hun haken; en hij overtrok hun hoofden en derzelver banden met goud; en hun vijf voeten waren van koper.
Inleiding🔗
In dit hoofdstuk:
I. Wordt met het werk aan de tabernakel begonnen, vers 1-4.
II. Wordt geboden, dat het volk zou ophouden met gaven te brengen vers 5-7
III. Is een bijzonder bericht van het maken van de tabernakel: de fijne gordijnen, vers 8-13, en de grove, vers 14-19 de stijlen, vers 20-30, de richels, vers 31-34, de voorhang, vers 35, 36. Het deksel of de voorhang voor de deur, vers 37, 33.
Exodus 36:1-7🔗
Wij zien hier:
I. Dat de werklieden zich zonder uitstel aan de arbeid begaven. Toen werkten zij, vers 1. Toen God hen bekwaam gemaakt had voor het werk, hebben zij er zich terstond toe begeven. De talenten, die ons toevertrouwd zijn, moeten niet opgelegd maar besteed worden, niet verborgen in een zweetdoek, maar gebruikt om er handel mede te doen. Waarvoor hebben wij al onze gaven, indien niet om er goed mede te doen? Zij begonnen toen Mozes hen riep, vers 2. Zelfs zij, die door God bekwaam werden gemaakt voor de dienst van de tabernakel, en wier hart Hij er toe geneigd heeft, moeten toch wachten op een regelmatige roeping er voor hetzij een buitengewone, zoals die van predikers en apostelen, of een gewone, zoals die van herders en leraars. En merk op wie zij waren, die Mozes riep, zij waren het in wier hart God wijsheid gegeven had voor dat doel, boven hun natuurlijke aanleg of bekwaamheid, en wier hart hen bewogen had dat zij toetraden tot het werk om dat te maken, met alle ernst en voortvarendheid. Diegenen worden geroepen voor het bouwen van de evangelie tabernakel, die God door Zijn genade geschikt heeft gemaakt voor het werk, en die vrij zijn om zich er toe te begeven. Bekwaamheid en gewilligheid (met vastberadenheid) zijn de twee zaken, die in aanmerking komen bij het roepen van leraren. Heeft God hun niet slechts kennis, maar ook wijsheid gegeven? Want zij, die zielen willen vangen, moeten wijs zijn, hun hart moet hen bewegen om tot het werk te komen, en niet slechts tot de eer, om het te doen, en niet alleen om er over te praten. Laat hen er toe komen met een vast voornemen des harten, en ermee voortgaan. De materialen, die het volk gegeven had werden door Mozes aan de werklieden overgegeven, vers 3. Zij konden geen tabernakel scheppen, dat is: hem uit niets maken, en zij konden niet werken, of zij moesten iets hebben om op te werken, wij bevinden, dat het volk de materialen tot Mozes bracht, en dat Mozes ze de werklieden in handen gaf. Kostelijke zielen zijn de materialen van de evangelie tabernakel, zij worden gebouwd tot een geestelijk huis, I Petrus 2:5, te dien einde moeten zij zich tot een vrijwillig offer aan de Heere brengen, tot Zijn dienst, Romeinen 15:16, en dan worden zij overgegeven aan de zorg van Zijn dienstknechten als bouwers, om geformeerd en bewerkt te worden tot hun stichting en toeneming in heiligheid, totdat zij allen, evenals de gordijnen van de tabernakel, komen "tot de eenheid van het geloof om een heilige tempel te zijn in de Heer" Efeziërs 2:21, 22, 4:12, 13.
II. De bijdragen gestuit. Het volk bracht nog iedere morgen vrijwillig offer, vers 3. Wij moeten het altijd tot ons ochtendwerk maken om de Heere onze offeranden te brengen, de geestelijke offeranden van gebed en lofzegging, en een verbroken hart, dat zich geheel en al aan de Heere overgeeft. Dat is het, hetwelk de plicht van iedere dag eist. Gods ontfermingen zijn elke morgen nieuw, en dat behoren ook onze offeranden te zijn. Waarschijnlijk waren er sommigen, die in het eerst traag waren om hun offeranden te brengen, maar de ijver van hun buren heeft hen opgewekt en beschaamd gemaakt. De ijver van sommigen heeft er velen verwekt. Er zijn mensen, die tevreden zijn om te volgen, maar niet graag voorgaan in een goed werk. Het beste is om ijverig te zijn, maar: beter laat dan nooit. Of wellicht waren er sommigen, die reeds bij het begin geofferd hebben, maar bij het nadenken er over er genoegen in smaakten en nu nog meer offerden, zó ver was het van hen om spijt te hebben van hetgeen zij geofferd hadden dat zij hun contributie verdubbelden. Geef aldus in liefde en barmhartigheid een deel aan zeven, ja ook aan acht, veel gegeven hebbende, geef nog meer.
Let nu op:
1. De eerlijkheid van de werklieden. Toen zij hun berekening hadden gemaakt voor het werk en bevonden dat er reeds genoeg materialen voor waren, maar dat het volk er mee voortging, en nog altijd meer bracht, gingen zij allen tezamen tot Mozes om hem te zeggen, dat er geen bijdragen meer nodig waren, vers 4, 5. Indien zij het hunne hadden gezocht. dan hadden zij nu een mooie gelegenheid om zich te verrijken met de gaven van het volk want zij zouden het werk hebben kunnen maken en wat er overbleef tot hun eigen voordeel hebben kunnen aanwenden als emolumenten aan hun betrekking verbonden. Maar het waren mannen van oprechtheid, die het verachtten om zo iets mins te doen, als het volk uit te zuigen, en zich te verrijken met hetgeen geofferd werd aan de Heere. Het zijn wel de grootste bedriegers, die bedriegers zijn van het volk en het publiek benadelen. Indien velen te vermoorden erger is dan een enkelen te vermoorden dan is het, naar diezelfde regel, een veel groter misdaad om kerk of staat te beroven, dan om een enkele persoon te bestelen. Maar deze werklieden waren niet slechts bereid om rekenschap te geven van hetgeen zij hadden ontvangen, maar zij wilden niet meer ontvangen dan zij nog nodig hadden, opdat zij niet of in verzoeking, of onder verdenking zouden komen, van het voor zichzelf te nemen. Dezen waren mannen, die wisten wanneer zij genoeg hadden.
2. De vrijgevigheid van het volk. Hoewel zij zagen hoe zeer veel reeds bijgedragen was, bleven zij toch nog meer offeranden brengen totdat het hun bij proclamatie verboden werd, vers 6, 7. Een zeldzaam geval! De meesten hebben een prikkel nodig om hen tot liefdadigheid te bewegen, weinigen slechts hebben een teugel nodig om er hen in tegen te gaan, maar deze hier hadden behoefte aan die teugel. Had Mozes er naar gestreefd zich te verrijken, hij zou hen hebben laten voortgaan met hun offeranden te brengen, om, toen het werk gedaan was, wat er overbleef voor zich te houden, maar ook hij stelde het belang van het publiek boven zijn eigen belang, en hierin was hij een goed voorbeeld voor allen, die een post van vertrouwen bekleden. In vers 6 wordt gezegd, dat het volk teruggehouden werd van meer te brengen, zij beschouwden het als een dwang, die hun werd opgelegd om niet meer te mogen doen voor de tabernakel, zo groot was de ijver van deze mensen, die gaven naar hun vermogen, ja boven hun vermogen, de collectanten "met vele vermaning biddende, dat zij de gaven zouden aannemen", 2 Corinthiërs 8:3, 4. Dat waren de vruchten van een eerste liefde, maar in deze laatste tijden is de liefde zozeer verkild, dat wij er zulke dingen niet van kunnen verwachten.
Exodus 36:8-13🔗
Het eerste werk, waarmee zij begonnen, was de bouw van het huis, dat moet gedaan worden, eer er de meubilering van kan geschieden. Dit huis was niet van hout en steen gemaakt, maar van gordijnen, kunstig geborduurd en aan elkaar gevoegd. Dit diende om een type te wezen van de toestand van de kerk in deze wereld, het paleis van Gods koninkrijk onder de mensen.
1. Hoewel zij op aarde is, is zij toch niet gegrond in de aarde, zoals een huis, neen, Christus’ koninkrijk is niet van deze wereld, noch er in gegrond.
2. Zij is gering en beweegbaar en in een toestand van strijd. Herders wonen in tenten, en God is de Herder van Israël. Krijgslieden verblijven in tenten, en de Heere is een krijgsman, en Zijn kerk marcheert door het land van een vijand, en moet zich al strijdende een weg banen. De koningen van de aarde mengen zich met de ceder, Jeremia 22:15, dat is: wonen in huizen van cederhout, maar de ark van God was slechts onder gordijnen gehuisvest.
3. Maar er is een schoonheid in heiligheid, de gordijnen waren geborduurd, en zo is de kerk van God versierd met de genadegaven van de Geest, een kleding van gouden borduursel, Psalm 45:14.
4. De onderscheidene vergaderingen van gelovigen zijn verenigd tot een lichaam, en zoals hier, worden zij allen tot een tabernakel, want er is één Heere, één geloof en één doop.
Exodus 36:14-34🔗
1. De schuilplaats en bijzondere bescherming waaronder de kerk zich bevindt, worden hier aangeduid door de gordijnen van geitenhaar, die over de tabernakel gespreid waren en de bedekking daar overheen van ramsvellen en dassenvellen, vers 14-19 God heeft voor Zijn volk "een hut voorzien tot een schaduw overdag tegen de hitte, en tot een toevlucht en tot een verberging tegen de vloed en tegen de regen," Jesaja 4:6, zij zijn gewapend tegen alle weer, de zon en de maan zal hen niet steken, en zij zijn beschut tegen de stormen van de goddelijke toorn, "de hagel, die de toevlucht van de leugen zal wegvagen," Jesaja 28:17. Zij, die in Gods huis wonen, zullen bevinden dat, al is de storm ook nog zo geweldig en het druipen nog zo gestadig, het er toch niet inregent.
2. De kracht en de bestendigheid van de kerk, hoewel zij slechts een tabernakel is, worden aangeduid door de stijlen en richels, die de gordijnen ondersteunden, vers 20-34 De stijlen waren samengevoegd en aan elkaar verbonden door de richels, die er doorheen schoten, want de eenheid van de kerk en de hartelijke samenstemming van hen, die er de steun van zijn, dragen zeer veel bij tot haar kracht en vastigheid.
Exodus 36:35-38🔗
Bij het bouwen van een huis is zeer veel te doen aan de deuren en beschotten, in de tabernakel kwamen zij overeen met de rest van het gebouw, en waren gordijnen en voorhangen om tot afscheiding - of scheidingsmuren te dienen.
1. Er was een voorhang gemaakt om het heilige te scheiden van het heilige der heilige vers 35, 36. Hiermede werden het duistere en de afstand aangeduid van die bedeling, in vergelijking met die van het Nieuwe Testament dat ons de heerlijkheid van God duidelijker doet zien en ons nodigt tot haar toe te treden, alsmede de duisternis en de afstand van onze tegenwoordige staat, in vergelijking met de hemel, waar wij voor altijd met de Heere zullen wezen, en Hem zullen zien gelijk Hij is.
2. Er was een voorhang, die tot deur moest dienen van de tabernakel, vers 37, 38. Bij deze deur kwam het volk samen, hoewel het hun verboden was er in te gaan, want zolang wij in deze tegenwoordige staat zijn, moeten wij zo dicht tot God naderen als wij kunnen.