Ga naar inhoud

Romeinen 16

  1. EN ik beveel u Fébe, onze zuster, die een dienares is der gemeente die te Kenchreeën is;
  2. Opdat gij haar ontvangt in den Heere, gelijk het den heiligen betaamt, en haar bijstaat in wat zaak zij u zou mogen vandoen hebben; want zij is een voorstandster geweest van velen, ook van mijzelven.
  3. Groet Priscilla en Áquila, mijn medewerkers in Christus Jezus,
  4. Die voor mijn leven hun hals gesteld hebben; denwelken niet alleen ik dank, maar ook al de gemeenten der heidenen.
  5. Groet ook de gemeente in hun huis. Groet Epénetus, mijn beminde, die de eersteling is van Acháje in Christus.
  6. Groet Maria, die veel voor ons gearbeid heeft.
  7. Groet Andrónikus en Júnias, mijn magen en mijn medegevangenen, welke vermaard zijn onder de apostelen; die ook vóór mij in Christus geweest zijn.
  8. Groet Amplias, mijn beminde in den Heere.
  9. Groet Urbánus, onzen medearbeider in Christus, en Stachys, mijn beminde.
  10. Groet Apelles, die beproefd is in Christus. Groet hen die van het huisgezin van Aristobúlus zijn.
  11. Groet Heródion, die van mijn maagschap is. Groet hen die van het huisgezin van Narcissus zijn, degenen namelijk die in den Heere zijn.
  12. Groet Tryféna en Tryfósa, vrouwen die in den Heere arbeiden. Groet Persis, de beminde zuster, die veel gearbeid heeft in den Heere.
  13. Groet Rufus, den uitverkorene in den Heere, en zijn moeder en de mijne.
  14. Groet Asýnkritus, Flégon, Hermas, Pátrobas, Hermes, en de broeders die met hen zijn.
  15. Groet Filólogus en Júlia, Néreus en zijn zuster, en Olympas, en al de heiligen die met henlieden zijn.
  16. Groet elkander met een heiligen kus. De gemeenten van Christus groeten ulieden.
  17. En ik bid u, broeders, neemt acht op degenen die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer die gij van ons geleerd hebt, en wijkt af van dezelve.
  18. Want dezulken dienen onzen Heere Jezus Christus niet, maar hun buik, en verleiden door schoonspreken en prijzen de harten der eenvoudigen.
  19. Want uw gehoorzaamheid is tot kennis van allen gekomen. Ik verblijd mij dan uwenthalve; en ik wil dat gij wijs zijt in het goede, doch onnozel in het kwade.
  20. En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen.
  21. U groeten Timótheüs, mijn medearbeider, en Lucius en Jason en Sosípater, mijn bloedverwanten.
  22. Ik, Tertius, die den brief geschreven heb, groet u in den Heere.
  23. U groet Gajus, de huiswaard van mij en van de gehele gemeente. U groet Erástus, de rentmeester der stad, en de broeder Quartus.
  24. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
  25. Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest,
  26. Maar nu geopenbaard is, en door de profetische Schriften, naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen bekend is gemaakt;
  27. Denzelven alleen wijzen God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.

Inleiding🔗

Paulus gaat nu dezen langen en voortreffelijke brief eindigen, en hij doet dat met zeer veel blijken van toegenegenheid. Gelijk hij in de hoofdinhoud van de brief getoond heeft een man van grote kennis te zijn, zo bewijst hij in deze bijzonderheden dat hij een zeer liefhebbend man was. Zoveel kennis en zoveel liefde zijn zeker zeldzaam; want wat is de hemel anders dan volmaakte kennis verenigd met volmaakte liefde? Waar zij dus hier op aarde gevonden worden, zijn zij een zeer beminnelijk en uitnemend paar. Het is opmerkelijk hoe dikwijls Paulus in dit hoofdstuk spreekt alsof hij nu zijn laatste woord zal zeggen en toch weer opnieuw begint te schrijven. Men zou gedacht hebben dat de plechtige zegenbede aan het slot van het vorige hoofdstuk een waardig besluit van de brief zou zijn geweest; en toch begint hij opnieuw en herhaalt aan het einde van de brief zijn zegenbede, vers 20: De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u. Amen! En toch heeft hij nog iets te zeggen: ja hij herhaalt de zegenbede, vers 24; daarbij, omdat hij nog niet eindigen kan, een uitdrukking van bijzondere tedere liefde. Deze herhaalde zegenbeden, die de waarde hebben van zegeningen, spreekt Paulus uit op een wijze, die doet zien dat het scheiden hem zwaar valt. Nu, in dit laatste hoofdstuk hebben wij op te merken.

I. Zijn aanbeveling van een vriend aan de Romeinse Christenen en zijn bijzondere groeten aan velen hunner. Vers 1-16.
II. Een waarschuwing op hun hoede te zijn tegen hen, die verdeeldheid veroorzaken, vers 17-20.
III. Groeten van sommigen die bij Paulus waren, vers 21-24.
IV. Hij besluit met een verheven lofzegging aan God, vers 25-27.

Romeinen 16:1-16🔗

Herinneringen als deze zijn gewoon in brieven van vrienden aan elkaar, en Paulus heiligt hier, door de warmte zijner uitdrukking, die gewone plichtplegingen.

I. Wij hebben hier de aanbeveling van een vriendin door wien, naar sommigen menen, de brief gezonden werd; een zekere Phebé, vers 1, 2. Naar het schijnt was zij een vrouw van rang en aanzien, die door haar zaken naar Rome geroepen werd, waar zij vreemdelinge was; en daarom beveelt Paulus haar aan in de kring der Christenen aldaar; een bewijs van zijn trouwe vriendschap voor haar. Paulus was zeer bekwaam in de kunst om de mensen aan zich te verbinden. De ware godsdienst, werkelijk aangenomen, maakt nooit enigen mens onbeschaafd. Het is geen vleierij voor haar, maar oprecht gemeend wat hij van haar zegt.

1. Hij legt een goede getuigenis van haar af.

A. Zij was als een zuster voor Paulus. Phebé, onze zuster, niet door geboorte, maar door genade; niet door aanhuwelijking of bloedverwantschap, maar door zuivere Christelijkheid; zijn eigen zuster in het geloof van Christus, die Paulus liefhad en door hem geliefd werd, met een reine, kuise, geestelijke liefde gelijk een zuster; want in Christus is geen man of vrouw, maar zijn zij allen één, Gal. 3:28. Zowel de apostelen als Christus hadden sommige hunner beste vrienden onder de Godvrezende en daarom eerbare vrouwen.

B. Een dienares der gemeente, die te Kenchreën is, diakonon, een dienares in de bediening, een aangestelde dienares, niet om het Woord te prediken, dat was de vrouwen verboden, maar in de uitoefening van liefdadigheid en gastvrijheid. Sommigen houden haar voor een der weduwen, die de zieken verpleegden en daartoe in dienst der gemeente waren getreden, 1 Tim. 5:9. Onder deze waren armen en ouden, terwijl Phebé naar het schijnt een vrouw van hogeren stand is geweest, maar toch achtte zij het gene vernedering dienares der gemeente te zijn. Waarschijnlijk waren zij gewoon ten haren huize samen te komen, en nam zij de zorg voor het onderhoud der dienaren, voornamelijk der vreemdelingen op zich. Allen, ieder in zijn eigen kring, moeten zich beijveren de gemeente te dienen, want daarin dienen wij Christus, en het zal ten jongste Dage herdacht worden. Kenchrae was een kleine zeehaven, die aan Corinthe grensde, op ongeveer twaalfhonderd meter afstand. Sommigen menen dat daar een afzonderlijke gemeente gesticht was; maar aangezien de afstand zo gering was, is het waarschijnlijk dat de gemeente van Korinthe de gemeente van Kenchreën genoemd wordt, omdat daar de plaats van samenkomst was, daar er in de stad te grote tegenstand geboden werd, Hand. 18:12; gelijk de Christenen te Filippi buiten de stad aan de oever der rivier vergaderden, Hand. 16:13. Zo zou de Gereformeerde gemeente te Parijs de gemeente te Charenton kunnen genoemd worden, omdat zij gewoon was daar, buiten de stad, samen te komen.

C. Zij is een voorstandster van velen geweest en ook van mijzelf, vers 3, voornamelijk van Paulus. Zij had velen geholpen, die in nood en droefheid waren, een goed en navolgenswaardig voorbeeld voor vrouwen, die daartoe in de gelegenheid zijn. Zij was vriendelijk voor hen, die daaraan behoefte hadden, en toonde dat door hen te helpen, en haar goedheid strekte zich ver uit; zij was een voorstandster van velen. Merk op de dankbaarheid van Paulus in de vermelding van haar bijzondere goedhartigheid voor hem: En ook van mijzelf. Erkenning van bewezen diensten is wel de geringste vergelding, die wij er voor geven kunnen; maar dat kan ieder. - Het was een grote eer voor haar dat Paulus dit getuigenis van haar aflegde, want overal waar zijn brief gelezen wordt blijft haar vriendelijkheid voor Paulus in gezegende herinnering.

2. Hij beveelt haar aan in hun zorg en vriendelijkheid, als iemand die waardig is met bijzondere achting behandeld te worden.

A. Ontvangt haar in de Heere. Neemt haar aan; heet haar welkom. Dit paspoort van Paulus hand gaf haar natuurlijk gaarne toegang tot elke Christelijke gemeente. Ontvangt haar in de Heere; dat is: om des Heeren wil; ontvangt haar als een dienaresse en vriendin van Christus. Evenzo als het de heiligen betaamt hen te ontvangen, die Christus liefhebben, en dus om Zijnentwil al de Zijnen liefhebben; of: zoals het heiligen betaamt, zoals heiligen behoren ontvangen te worden, met liefde, tederheid en de eervolste toegenegenheid. Er kunnen zich gelegenheden voordoen om onze belangstelling in onze vrienden op bijzondere wijze te betonen; niet alleen voor onszelf maar ook voor anderen, belangstelling is de weg naar goeddoen.

B. Staat haar bij in wat zaak zij u zou mogen van doen hebben. Hetzij in handelszaken, of in aangelegenheden bij het hof, dat doet er niet toe; zij is een weduwe, een vreemdelinge, een Christin; zij heeft behoefte aan uw hulp. Paulus nodigde hen dus uit haar terzijde te staan. Het betaamt Christenen elkaar in hun zaken behulpzaam te zijn; voornamelijk hulpvaardig voor vreemdelingen te zijn; wij zijn elkanders leden en wij kunnen nooit weten hoe wij eens hulp van node kunnen hebben. Merk op: Paulus vraagt hier hulp voor haar, die zelf zo velen geholpen had. Die nat maakt zal zelf nat gemaakt worden.

II. Hier zijn groeten aan sommige bijzondere vrienden in hun midden; en wel meer dan in enige andere zijner brieven. Hoewel de zorg voor alle gemeenten Paulus dagelijks overviel, genoeg om een gewoon hoofd te verwarren, toch kon hij de gedachtenis van zovelen vasthouden. En zijn hart was zo vol liefde en toegenegenheid, dat hij aan ieder groeten zond met enig bijzonder bijschrift en met bepaalde uitdrukking van liefde en belangstelling voor hen.

Groet hen en bewijst hun ere namens mij, dat is hetzelfde woord aspasasthe. Laat hen weten dat ik mij hunner herinner, hen liefheb en hun het beste toewens. In verscheidene van deze begroetingen is iets eigenaardigs en bijzonders op te merken.

1. Betreffende Aquilla en Priscilla, een beroemd echtpaar, dat op bijzondere wijze Paulus vriendschap genoot. Zij waren oorspronkelijk van Rome, maar werden later vandaar verbannen door het vonnis van Claudius in Hand. 28:2. Te Korinthe geraakte Paulus met hen in kennis, wrocht met hen in hetzelfde handwerk van tenten maken, maar enigen tijd later, toen de scherpte van het vonnis afgesleten was, keerden zij naar Rome terug, en daarheen zendt Paulus hun nu zijn groeten. Hij noemt hen zijn medewerkers in Christus Jezus; door afzonderlijke omgang en onderricht bevorderden zij de goeden uitslag van Paulus openbare prediking, gelijk wij daarvan een voorbeeld hebben in het onderricht, dat zij Apollos gaven, Hand. 18:26. Zij zijn de medewerkers van getrouwe dienaren, die zich beijveren in hun gezin en onder hun naasten de zielen goed te doen. Ja, zij deden niet alleen dit, maar nog veel meer; zij hadden veel gewaagd voor Paulus.

Die ook voor mijn leven hunnen hals gesteld hebben. Zij stelden zichzelf bloot om Paulus te bewaren; waagden hun eigen leven voor de redding van het zijne; in aanmerking nemende hoeveel beter het was als het zijn gespaard bleef boven het hunne. Paulus die toen met hen te Korinthe verblijf hield, was daar voortdurend in groot gevaar; maar zij beschermden hem hoewel zij zich daardoor gehaat maakten bij de woedende menigte, Hand. 18:12. Het was nu reeds geruime tijd geleden, dat zij Paulus zoveel hartelijkheid betoond hadden, maar nog spreekt hij er met zoveel gevoel over alsof het pas gisteren gebeurd was.

Welken niet alleen ik dank, zegt hij, maar ook al de gemeenten der heidenen, die allen verplichting hadden aan deze goede mensen, omdat zij geholpen hadden aan het beveiligen van het leven des apostels der heidenen. Paulus voegt dat erbij om de Christenen te Rome te bewegen des te groter vriendschap aan Aquila en Priscilla te betonen.

Hij zendt evenzo groeten aan de gemeente in hun huis, vers 5. Het schijnt dus dat een huisgemeente niet zulk een ongerijmd ding is als sommigen meermalen menen. Misschien was er een vergadering van Christenen, die gewoon was op bepaalde tijden hun huis als plaats van samenkomst te gebruiken, en in dat geval werd zonder twijfel hun huis om die reden gezegend evenals vroeger het huis van Obed-Edom, omdat de ark des verbonds daarin opgenomen was. Anderen menen dat die gemeente niets anders was dan het godsdienstige, godvrezende, goedgeregeerde gezin, dat de verering van God handhaafde. Godsdienst, die zijn kracht toont door een huisgezin te regeren, verandert zulk een gezin in een gemeente. En zonder twijfel was het van grote invloed, dat Priscilla de goede huismoeder van dit gezin was, en dat zij zo uitnemend en zo goed een voorbeeldgevend in het huis was; - zo voortreffelijk dat zij dikwijls met ere genoemd wordt. Een deugdzame vrouw, die goed toezicht houdt op wat in haar huis geschiedt, kan zeer veel toebrengen aan de vorderingen in de godzaligheid van haar gezin. Hoewel Priscilla en Aquila te Efeze slechts tijdelijk verblijf hielden, hadden zij ook daar een gemeente ten hunnen huize, 1 Cor. 16:19. Een waarlijk Godvrezend man zal zorgdragen dat hij overal godsdienstig is, waar hij zich ook bevindt. Wanneer Abraham zijn tenten opbrak, vernieuwde hij het altaar, Gen. 13:18.

2. Betreffende Epenetus, vers 5. Dezen noemt hij zijn beminde. Indien de wet der liefde in het hart geschreven staat, zal de wet der vriendelijkheid de tong regeren. De Christenen behoren waarderend over elkaar te spreken om liefde te tonen en liefde te winnen.

Zo noemt hij Amplias zijn beminde in de Heere, dien hij met trouwe Christelijke liefde beminde om des Heeren wil; en Stachys zijn beminde. Dat Paulus zo boven alles waarde hechtte aan de liefde, was een bewijs dat hij in de derden hemel opgetrokken was geweest.

Van Epenetus wordt verder gezegd dat hij de eersteling is van Achaje in Christus, niet slechts een van de uitnemendste gelovigen uit die landstreek, maar de eerste die tot het geloof in Christus bekeerd werd; een dergenen die door Paulus aan God geofferd waren als de eerstelingen van zijn bediening aldaar, een eersteling van de groten oogst; want te Korinthe, de hoofdstad van Achaje, had God veel volk, Hand. 18:10. Bijzondere eerbied moet bewezen worden aan hen, die vroeg beginnen en aan het werk in de wijngaard gaan in de eerste ure en op de eerste roeping.

Van het huisgezin van Stephanas wordt evenzo gezegd dat het de eersteling van Achaje was, 1 Cor. 16:15. Misschien was Epenetus een lid van dat huisgezin, of tenminste behoorde hij tot "de eerste drie"; niet alleen de eerste, maar een van de eerste kudde van Christenen, die in Achaje verzameld werden.

3. Betreffende Maria en enige andere vrouwen. die ijverig bezig waren in goede werken; bedrijvige Christinnen. Maria, die veel voor ons gearbeid heeft. Ware liefde houdt nooit op met arbeiden, maar heeft er veel meer vermaak in; waar veel liefde is zal veel gearbeid worden. Sommigen menen dat deze Maria geweest was in enkele plaatsen, waar Paulus gepredikt had; maar nu naar Rome verhuisd was; en dat zij hem daar vroeger persoonlijk gediend had; anderen denken dat Paulus haar arbeid voor hem verricht noemt, omdat die voor zijn vrienden en medewerkers besteed was, hetgeen hij rekent als aan hemzelf geschied. Hij zegt van Tryphena en Tryfosa, twee zeer nuttige vrouwen in haar eigen kring, dat zij in de Heere arbeiden, vers 12; en van de geliefde Persis, een andere godvrezende vrouw, dat zij veel gearbeid heeft in de Heere, meer dan anderen, meer overvloedig in het werk des Heeren.

4. Betreffende Andronicus en Junias, vers 7. Sommigen menen dat dit een echtpaar was, en het oorspronkelijke laat die uitlegging zeer goed toe. De naam van de tweede in aanmerking genomen, is dat waarschijnlijker dan dat zij beiden mannen zouden geweest zijn, broeders, gelijk sommigen denken. Merk op:

A. Zij waren Paulus neven (neef en nicht), zijn magen; dat was Herodion ook, vers 11. De godsdienst maakt geen einde aan onze verwantschap, maar herstelt, heiligt en veradelt die; legt ons de verplichting op het meeste ten goede van onze bloedverwanten te doen en ons vooral te verblijden wanneer wij met hen verbonden zijn door het geloof in Christus.

B. Zij waren zijn medegevangenen. Deelgenootschap in het lijden draagt dikwijls veel bij tot de vereniging van zielen en tot het knopen van vriendschapsbanden. Wij lezen niet in de Handelingen der Apostelen van enige gevangenschap van Paulus vóór hij dezen brief geschreven had, behalve die te Filippi, Hand. 16:23. Maar Paulus was in gevangenissen menigmaal, 2 Cor. 11:23; het schijnt dat hij bij een van die gelegenheden zijn vrienden Andronicus en Junias ontmoette, zijn jukdragers met hem, gelijk in andere dingen, zo ook in het lijden en jukdragen om Christus’ wil.

C. Zij waren vermaard onder de apostelen; niet zozeer waarschijnlijk omdat zij mensen waren van stand en rang naar de wereld dan wel omdat zij uitnemend waren in kennis, en genade, en gaven. Dat maakte hen vermaard bij de apostelen, die in deze zaken bevoegde beoordelaars waren en begaafd met de geest der onderscheiding niet alleen van de oprechtheid, maar ook van de voortreffelijkheid der Christenen.

D. Die ook vóór mij in Christus geweest zijn, dat is, die vóór mij tot het Christelijk geloof bekeerd werden. In de tijd der bekering waren zij Paulus vooruit, hoewel hij bekeerd werd reeds het jaar volgende op dat van de hemelvaart des Heeren. Paulus was altijd bereid het te erkennen wanneer iemand in enig opzicht boven hem de voorrang had.

5. Betreffend Apelles, die hier genoemd wordt beproefd in Christus, vers 10; een voortreffelijk man! Hij was bekend om de oprechtheid en ongeveinsdheid van zijn godsvrucht; iemand die beproefd was, beproefd door zijn vijanden, en hij was bevonden goed te zijn. Hij had beproefde kennis en oordeel, beproefde moed en standvastigheid; een man op wien men rekenen kon en die waard was dat men hem vertrouwde.

6. Betreffende Aristobulus en Narcissus; van deze beiden worden de huisgezinnen vermeld, vers 10, 11. Degenen die van hun huisgezin zijn, degenen namelijk die in de Heere zijn. Hoe nauwlettend was Paulus om niemand met zijn groeten over te slaan, die hem enigszins bekend was! Aristobulus en Narcissus waren, naar sommigen menen, afwezig of kort geleden gestorven. Anderen houden het er voor dat zij ongelovigen waren, die dus nog niet het Christendom aangenomen hadden, gelijk Pareus; en sommigen menen dat deze Narcissus dezelfde is, die in de levensbeschrijving van keizer Claudius verscheidene malen genoemd wordt, een zeer rijk man, die een groot gezin had, maar zeer boos en goddeloos was. Naar het schijnt, waren er dan enige goede dienstbaren of enkele uit zijn betrekkingen, zelfs in het gezin van dezen boosdoener, die God vreesden; hetgeen meermalen het geval is, 1 Tim. 6:1; vergelijk vers 2. De arme slaaf wordt als een uitverkorene geroepen en gelovig, terwijl de rijke meester voorbijgegaan wordt en in zijn ongeloof verloren gaat. Want zo, Vader, heeft het U behaagd!

7. Betreffende Rufus, vers 13, de uitverkorene in de Heere. Hij was een verkoren Christen, wiens gaven en genaden bewijs gaven dat hij voor eeuwig uitverkoren was door Christus Jezus. Hij was in oprechtheid en heiligheid een uit duizend.

En zijn moeder en de mijne; zijn moeder door geboorte en de mijn door Christelijke liefde en toegenegenheid; zoals hij Phebé zijn zuster noemt en Timotheüs leert bejaarde vrouwen als moeders te bejegenen, 1 Tim. 5:2. Deze godvrezende vrouw had zich bij de een of andere gelegenheid voor Paulus als een moeder gedragen door hem te verzorgen en te verplegen; en Paulus erkent dat dankbaar, door haar moeder te noemen.

8. Betreffende de overigen is het opmerkelijk dat hij groet de broederen die met hen zijn, vers 14, en al de heiligen die met henlieden zijn, vers 15; met hen in familiebetrekking staan, met hen verbonden zijn door de band der Christelijke gemeenschap. Het is de goede eigenschap, dat zij zich in elkanders bijzijn verheugen, en Paulus voegt hen in zijn groeten bijeen om hen elkaar des te dierbaarder te maken. Ten einde te voorkomen dat een hunner zich beledigd zou achten, omdat hij meende door Paulus vergeten te zijn, besluit hij met een groet aan al de overige broederen en heiligen, hoewel niet met name genoemd. In Christelijke vergaderingen behoren kleinere afdelingen samen te blijven in liefde en omgang onderling en alle gelegenheden aan te grijpen om dikwijls bij elkaar te komen. Onder al degenen aan wie Paulus hier zijn groeten zendt, wordt met geen enkel woord van Petrus gewaagd, hetgeen aanleiding geeft om te onderstellen dat deze geen bisschop van Rome was, gelijk de Roomsen beweren, want indien hij het geweest ware zou hij daar moeten hebben wonen en hoe zou Paulus dan zulk een langen brief aan de Christenen aldaar geschreven hebben, zonder hem enigszins te vermelden?

Ten slotte. Hij besluit met de aanbeveling van hen allen in de liefde en genegenheid van elkaar.

Groet elkaar met een heiligen kus. Wederkerige begroetingen bedoelen uitdrukking van liefde te zijn en daarom versterken en vermeerderen zij de liefde en maken de Christenen elkaar dierbaarder. Daarom moedigt Paulus hier het gebruik daarvan aan, maar geeft het voorschrift dat die begroetingen heilig moeten zijn; een kuise kus, in tegenstelling van de kus der onreinheid en der hoererij, een oprechte kus, in tegenstelling van de kus des verraad, de kus van Judas toen hij Christus verried. Aan het einde voegt hij er een algemenen groet aan hen allen aan toe, uit naam van de gemeenten van Christus, vers 16.

De gemeenten van Christus groeten ulieden; dat is, de gemeenten, in welken ik thans verkeer, en welke ik gewoon ben persoonlijk te bezoeken. Deze als met u verbonden door de banden van het algemeen Christelijk geloof, verzoeken mij u hun toegenegenheid en hun beste wensen jegens u over te brengen. Dit is een der middelen om de gemeenschap der heiligen te onderhouden.

Romeinen 16:17-20🔗

Nadat de apostel zich beijverd heeft om hen door zijn waarderende begroetingen met elkaar nauwer te verenigen, acht hij het niet ongeschikt daar een waarschuwing bij te voegen om zich in acht te nemen voor degenen, wier beginselen en praktijken verderfelijk waren voor de Christelijke liefde. Hierbij moeten wij opmerken:

I. De waarschuwing zelf, welke op de meest bescheiden wijze, die men denken kan, gegeven wordt. En ik bid u, broeders! Hij wil niet bevelen als iemand, die heerschappij voert over het erfdeel des Heeren; maar hij bidt, hij verzoekt, om der liefde wille. Hoe ernstig en hoe teder zijn Paulus vermaningen. Hij leert hen:

1. Hun gevaar zien. Neemt acht op degenen, die tweedracht en ergernissen aanrichten. Onze Meester zelf heeft voorzegd dat er verdeeldheden en ergernissen zouden komen, maar Hij heeft naar aanleiding daarvan een wee! uitgesproken over degenen door wie zij komen, Matth. 18:7. En tegen dezulken worden wij hier gewaarschuwd. Zij, die in de gemeente verdeeld - zaaiende en twist - veroorzakende beschouwingen binnenbrengen, die deze verkeerde beschouwingen met opzet handhaven en versterken; die verdelende en beledigende mededelingen binnenloodsen en verspreiden, welke als vals moeten verdacht worden; die uit hoogmoed, naijver, jacht naar nieuwigheden of iets dergelijks zorgeloos verdeeldheid zaaien onder de broederen, en door aanmatigende redeneringen, veroordelingen en kwaadsprekerij de liefde der Christenen jegens elkaar verkoelen; - zij zijn het, die tweedracht en ergernissen aanrichten, welke het tegenovergestelde zijn, para tên didachên (dat ligt in het woord opgesloten) van, welke zijn tegen, de leer die gij van ons geleerd hebt. Alles wat afwijkt van de vorm der gezonde leer, die wij in de Schriften ontvangen hebben, opent de deur voor tweedracht en ergernissen. Wanneer slechts eerst de waarheid verlaten is, zullen eendracht en vrede niet lang duren.

Neemt acht op, merkt, skopein, degenen die op zulke wijzen verdeeldheden aanrichten. Let op hen, op hun handelingen, op het doel dat zij beogen. Er is een doordringend, waakzaam oog nodig om de gevaren te onderscheiden, waarin zulke mensen ons brengen, want gewoonlijk zijn hun redenen zeer aannemelijk al is de strekking verderfelijk. Vestigt uw aandacht niet alleen op de verdeeldheden en ergernissen, maar gaat stroomopwaarts tot aan de bron en zet een merkteken op hen, die de verdeeldheden veroorzaken; die de ergernissen aanrichten; die aan beide zijden de begeerlijkheden prikkelen waaruit de twisten en vechterijen voortkomen. Een bekend gevaar is reeds half overwonnen.

2. Om die te vermijden. En wijkt af van dezelve. Vermijdt alle onnodige aanraking en gemeenschap met hen, opdat u niet aangestoken en besmet wordt. Begeeft u niet in enige van die scheidingmakende beschouwingen; neemt geen van de beginselen of praktijken aan, die zo verwoestend zijn voor de Christelijke liefde en goeddadigheid, en voor de waarheid die naar de godzaligheid is. Hun woord zal voorteten als de kanker. Sommigen menen dat hij hier bepaald waarschuwt tegen de leraren van het Judaïsme, die onder de dekmantel van de Christelijke naam de Mozaïsche ceremoniën onderhielden en daar de noodzakelijkheid van verkondigden. Dezen waren in alle plaatsen ijverig bezig discipelen af te trekken en tegen hen waarschuwt de apostel in de meeste zijner brieven de gemeenten met allen ernst.

II. De redenen, die deze waarschuwing versterken.

1. De verderfelijke handelwijzen van deze verleiders, vers 18. Hoe erger zij zijn, des te meer moeten wij tegen hen op onze hoede zijn. Hier volgt een beschrijving van hen in twee delen.

A. Welke meester zij dienen: niet onze Heere Jezus Christus. Hoewel zij zich Christenen noemen, dienen zij Christus niet; zijn heerlijkheid is hun doel niet, wat zij ook mogen voorwenden; zij trachten niet Zijn belang te bevorden of Zijn wil te doen. Hoevelen van degenen, die Christus Meester en Heere noemen, zijn er ver van af om Hem te dienen!

Maar zij dienen hun eigen buik; hun vleselijke, zinnelijke, onbetamelijke begeerlijkheden. Er is een of andere lage lust, welke zij dienen: hoogmoed, naijver, gierigheid, weelderigheid, ontucht; deze zijn de dingen waar zij werkelijk naar streven. Hun god is hun buik, Fil. 3:19. Welk een lage meester dienen zij - een meester geheel onwaardig om in enige vergelijking met Christus te komen - die hun eigen buik dienen, die van de godzaligheid een gewin maken, die de voldoening van hun zinnelijke begeerten tot doel en werk van hun leven nemen, waaraan alle andere voornemens en plannen ondergeschikt gemaakt worden.

B. De wijze waarop zij trachten hun doel te bereiken. Zij verleiden door schoonspreken en prijzen de harten der eenvoudigen. Hun woorden en toespraken hebben een schijn van heiligheid en ijver voor God (het is een gemakkelijke zaak om met de mond godvrezend te zijn!); zij maken ook een grote vertoning van vriendelijkheid en liefde op hen, aan wie zij hun bedorven leerstellingen inprenten; zij behandelen hen zeer hoffelijk, maar doen hun onderwijl het meest mogelijke kwaad. Evenzo betoverde de Slang Eva met schoonschijnende woorden en mooie toespraken. Merk op: Zij bederven hun hoofden door de harten te verleiden; verdraaien het oordeel door zich in de genegenheid der eenvoudigen listig in te dringen. Wij hebben daarom grote aanleiding om met allen ijver boven alles onze harten te bewaren, vooral wanneer er verleidende geesten rondwaren.

2. Het gevaar waarin wij verkeren, door onze eigen neigingen en geschiktheid om door hen ingepakt en verstrikt te worden. Want uw gehoorzaamheid is tot kennis van allen gekomen, gij zijt bij alle gemeenten als gewillig, handelbaar en meegaand bekend. En derhalve:

A. Omdat dit zo was, zouden die verleidende leraars des te meer gelegenheid hebben om hen te bespringen. De duivel en zijn dienaren hebben de meesten haat tegen bloeiende gemeenten en bloeiende zielen. Het schip, waarvan bekend is dat het de rijkste lading heeft, loopt het meest gevaar van zeerovers. De grote tegenstander en vijand is gierig naar zulk een prooi; hebt daarom acht op uzelf, 2 Joh vers 8. De valse leraars horen dat gij gehoorzame mensen zijt, en daarom zullen zij zeer waarschijnlijk tot u komen, om te beproeven of gij ook hun gehoorzaam wilt zijn. Het is altijd de gewone handelwijze van verleiders geweest om vooral te werken op degenen, die door overtuigingen verzacht waren, en hun te vragen hoe het hun gaat, omdat zij verwachten dat dezen het meest voor de indruk van hun meningen vatbaar zijn. Een treurige ondervinding leert hoe menigeen, die was begonnen te vragen naar de weg naar Sion en het aangezicht daarheen gekeerd had, zich noodlottig gestoten heeft op deze rots; hetgeen bewijst dat de dienaren met dubbele zorg de plicht moeten vervullen van het voeden der lammeren van de kudde, het leggen van een deugdelijke grondslag en het vriendelijk leiden van de jongeren.

B. Hoewel zij zo gehoorzaam waren, liepen zij toch gevaar van deze verleiders. Paulus onderstelt dat met veel bescheidenheid en vriendelijkheid; niet als iemand die hen verdenkt, maar als iemand die in hen belangstelt. Uwe gehoorzaamheid is tot kennis van allen gekomen; ik stem dat toe en verblijd mij er in: Ik verblijd mij dan uwenthalve. Hij plaatst hen in een gunstig licht om zijn waarschuwing des te beter ingang te doen vinden. Een heilige jaloersheid van onze vrienden kan zeer goed samengaan met een heilige blijdschap over hen. Gij houdt uzelf voor zeer gelukkige mensen, en dat doe ik ook; maar daardoor moet gij u niet veilig achten.

Ik wil dat gij wijs zijt in het goede, doch onnozel in het kwade. U bent gewillige goedgezinde mensen, maar u moet oppassen dat gij niet beïnvloed wordt door deze verleiders. Een buigzaam karakter is goed onder goede leiding, maar anders wordt het zeer licht verstrikt. En daarom geeft hij hier twee algemene voorschriften.

a. Zijt wijs in het goede; dat is, zijt bekwaam en verstandig in Gods waarheden en wegen. Zijt wijs in het beproeven der geesten, in het beproeven van alle dingen, en houdt dan alleen aan het goede vast. Wij hebben behoefte aan veel wijsheid in onze instemming met goede waarheden, goede plichten en goede mensen, anders zullen wij in een van die opzichten verlokt en verleid worden.

Zijt daarom voorzichtig als de slangen, Matth. 10:16; wijs om te onderscheiden hetgeen waarlijk goed is van hetgeen nagemaakt is; wijs om te onderscheiden de dingen die verschillen en om de gelegenheden waar te nemen. Aangezien wij van zoveel verleiders omringd zijn, hebben wij grotelijks behoefte aan de wijsheid der kloekzinnigen om zijn weg te verstaan, Spr. 14:8.

b. Zijt onnozel in het kwade; wees wijs genoeg om niet verleid te worden en onnozel genoeg om geen verleiders te zijn. Er is een heilige onnozelheid, die niet in staat is enig slecht voornemen te bedenken, te bemantelen, of uit te voeren; akeraioes, onschuld, onschadelijkheid, ongeveinsd en niet uitdagend. Zijt kinderen in de boosheid, 1 Cor. 14:20. De voorzichtigheid der slangen betaamt de Christenen, maar niet de listigheid van de Oude Slang. Wij moeten daarbij onschuldig als de duiven zijn. Die man is waarlijk wijs, die niet weet hoe hij iets tegen de waarheid zou moeten doen. Paulus was des te meer begerig dat de Romeinse gemeente haar oprechtheid zou bewaren, omdat die zo beroemd was; zij was een stad op een berg, en veler oog was op de Christenen aldaar geslagen; zodat een voorname dwaling een zeer slecht voorbeeld geven zou en zeer kwaden invloed op andere gemeenten zou hebben. Het is, helaas, in later dagen gebleken, dat de grote afval van de volgende eeuwen in deze hoofdstad haar oorsprong genomen heeft. De dwalingen van leiding - gevende gemeenten zijn leiding - gevende dwalingen. Toen de bisschop van Rome als een ster van de hemel viel, Openb. 8:10, sleepte zijn staart een derde deel der sterren mede, Openb. 12:4.

3. De belofte van God, dat wij ten slotte de overwinning zullen behalen, is ons tot verlevendiging en aanmoediging gegeven, en niet om onze waakzame zorgen en ijverige pogingen overbodig te maken. Het is een zeer heerlijke belofte: De God des vredes zal de Satan haast onder uw voeten verpletteren, vers 20.

A. De Naam dien hij God geeft. De God des vredes, de Schepper en Gever van alles goeds. Wanneer wij God komen vragen om geestelijke overwinningen, moeten wij Hem beschouwen niet alleen als de Heere der heirscharen, Wiens alle macht is, maar ook als de God des vredes; de God des vredes met ons, die tot ons van vrede spreekt, die vrede in ons werkt, die vrede voor ons schept. Zulke overwinningen geeft God ons meer als de God des vredes dan als de God des krijgs, want in al onze oorlogen moeten wij de vrede ten doel hebben. God, als de God des vredes, zal tegenstaan en overwinnen al degenen, die tweedracht en ergernissen veroorzaken en daardoor de vrede der gemeenten verstoren en verbreken.

B. De zegening die hij van God verwacht; - een overwinning op Satan. Indien hij ook in hoofdzaak bedoelt de valse leerstellingen en verleidende geesten, waarvan hiervoren gesproken is, en waarvan Satan de eerste grondlegger en maker was, toch ongetwijfeld omvat dit woord ook alle andere voornemens en aanslagen van Satan om zielen te besmetten, te verstoren en te verwoesten; al zijn pogingen om ons terug te houden van de reinheid des hemels; van de vrede des hemels hier en van het bezit des hemels hiernamaals. Satan, die verzoekt en verwart, handelt als een bedrieger en vernieler; maar de God des vredes zal hem onder onze voeten verpletteren. Hij heeft hen daarstraks gewaarschuwd en gezegd dat zij onnozel moesten zijn; nu konden zij, in aanmerking nemende hun eigen grote zwakheid en dwaasheid, gaan denken: Hoe zullen wij al die strikken, die ons gespannen worden, vermijden en ontsnappen? Zullen al deze tegenstanders onzer zielen niet ten laatste de overhand over ons verkrijgen? "Nee", zegt hij, "vreest niet, hoewel u die door uw eigen kracht en wijsheid niet kunt overwinnen, toch zal de God des vredes het voor u doen; en door Hem, die u liefgehad heeft, zult u meer dan overwinnaars zijn."

a. De overwinning zal volkomen zijn. God zal de Satan onder uw voeten verpletteren. Daar is een duidelijke heenwijzing naar de eerste belofte van de Messias, in het paradijs gegeven, Gen. 3:15; dat het Zaad der vrouw de kop van de slang verpletteren zou. Die treedt nader in vervulling elke dag, waarop de heiligen instaat gesteld worden om de verzoekingen van Satan te weerstaan en te overwinnen, en zij zal volkomen vervuld worden, wanneer eens, ten spijt van alle machten der duisternis, allen die behoren tot de uitverkiezing der genade, zegevierend in de eeuwige heerlijkheid zullen opgenomen worden. Toen Jozua de koningen van Kanaän overwonnen had, riep hij de oudsten van Israël om hun voet op de halzen dezer koningen te zetten, Jozua 10:24. Zo zal eens Christus, onze Jozua, al zijn getrouwe dienaren en krijgsknechten instaat stellen op Satans nek de voet te zetten, hem te vertrappen en over al hun geestelijke vijanden te zegevieren. Christus heeft voor ons overwonnen; Hij heeft de sterk-gewapende ontwapend en zijn macht verbroken; en wij hebben niets anders te doen dan de overwinning voort te zetten en de buit te verdelen.

Laat ons dus ons haasten tot de geestelijke strijd en om de goede strijd des geloofs te voeren; wij hebben te doen met een reeds overwonnen vijand en de zegepraal zal binnen korte tijd volkomen zijn.

b. De overwinning zal spoedig volgen. Hij zal het haast doen; binnenkort doen. Nog een weinig tijd en Hij, die te komen staat, zal komen. Hij heeft het gezegd: Ziet, Ik kom haastelijk! Wanneer Satan de overhand schijnt te behalen en wij op het punt staan van alles voor verloren te houden, dan zal de God des vredes het werk in gerechtigheid doen, en dat haastig. Het moet krijgsknechten zeer aanmoedigen te weten dat de strijd spoedig in zulk een overwinning zal eindigen.

Sommigen menen dat hier gedoeld wordt op het gelukkig einde van al hun twisten in ware liefde en eendracht; anderen op het eindigen van de vervolgingen door de bekering van de regerende machten tot het Christendom; toen de bloeddorstige vijanden van de kerk onderworpen en vertreden werden door Constantijn de Grote en de kerk onder zijn regering hun de voet op de nek zette. Maar het moet veel meer toegepast worden op de overwinning, die alle heiligen behalen zullen over Satan, wanneer zij ten hemel en voor eeuwig buiten zijn bereik komen, evenals op de tegenwoordige overwinningen, die zij thans als een onderpand daarvan door genade behalen mogen.

Houdt het daarom nog een weinig tijd uit door geloof en lijdzaamheid. Wanneer wij eens door de Rode Zee getrokken zijn, zullen wij al onze geestelijke vijanden dood aan de oever zien liggen, en in zegepraal het lied van Mozes en het Lam zingen.

Daarom voegt hij hier de zegenbede aan toe: De genade van onze Heere Jezus Christus zij met ulieden Amen! De goedgunstigheid van Christus jegens u en het goede werk van Christus in u. Deze zal het beste beveiligingsmiddel zijn tegen de strikken van ketters, scheurmakers en valse leraars. Wees daarom sterk in de genade, die daar is in Christus Jezus! Paulus, niet alleen als vriend, maar als dienaar en apostel, die genade voor genade ontvangen heeft, zegent op die wijze met gezag hen met deze zegen en herhaalt die vers 24.

Romeinen 16:21-24🔗

In de voorgaande verzen had de apostel zijn groeten gegeven aan verscheidene leden van de gemeente, en de groeten van alle gemeenten in zijn nabijheid aan hen allen; nu voegt hij hier bij een zeer toegenegen groet aan hen van sommige bijzondere personen, die nu bij hem waren, ten einde des te beter de gemeenschap en de broederlijken zin tussen van elkaar gescheiden heiligen te bevorderen en door het opschrijven van deze namen, die hun goed bekend waren, zijn brief des te meer ingang te geven. Hij noemt:

1. Sommigen van zijn bijzondere vrienden, waarschijnlijk bij de Romeinse Christenen niet onbekend. Timotheüs mijn medearbeider. Paulus noemt soms Timotheüs zijn zoon, dus zijn mindere; maar hier zijn medearbeider, als zijn gelijke in rang en ten bewijze van de grote achting, die hij hem toedroeg.

En Lucius, waarschijnlijk Lucius van Cyrene, een bekend lid van de gemeente te Antiochië, Hand. 13:1; gelijk Jason van die te Thessalonica, waar hij vervolging onderging ter wille van Paulus, Hand. 17:5, 6.

En Sosipater, die ondersteld wordt dezelfde te zijn als Sopater van Berea, welke genoemd wordt in Hand. 20:4. Dezen noemt Paulus zijn bloedverwanten, niet alleen in het algemeen omdat zij Joden waren, maar zij waren door geboorte of aanhuwelijking met hem verwant. Het schijnt dat Paulus van aanzienlijke afkomst was; hij was in verscheidene plaatsen aan enigen verwant. Het is een grote vertroosting de heiligheid en nuttigheid van onze verwanten te zien.

2. Van de man die Paulus’ schrijver was. Ik, Tertius, die de brief geschreven heb, groet u in de Heere, vers 22. Paulus maakte gebruik van de diensten van een schrijver; niet uit een soort van ijdelheid, maar wellicht omdat hij een slechte hand schreef, die moeilijk leesbaar was, waarover hij zich verontschuldigt in zijn brief aan de Galatiërs, dien hij met eigen hand schreef, Gal. 6:11.

Ziet, hoe groten brief ik u geschreven heb met mijn hand, pêlikois grammasi, dat is eigenlijk: met zulke letters! Vermoedelijk waren Tertius en Silas dezelfde persoon (naar sommigen menen), want Silas is Hebreeuws, en Tertius Latijn, en beide woorden betekenen de derde. Tertius schreef op wat Paulus hem voorzegde; òf hij schreef in het net over wat Paulus in slechte letters geschreven had. De kleinste dienst aan de gemeente en aan de dienaren der gemeente bewezen, zal niet zonder herdenking en beloning blijven. Het was voor Tertius een ere dat hij, hoewel slechts als overschrijver, zijn deel had aan het schrijven van dezen brief.

3. Nog enige anderen, die bij de Christenen in aanzien waren, vers 23. Gajus mijn huiswaard. Het is onzeker of dit Gajus van Derbe was, Hand. 20:4, of Gajus van Macedonië, Hand. 19:29, of Gajus van Korinthe, 1 Cor. 1:14; en evenzo aan wie van deze drie Johannes zijn derde brief schreef. Paulus roemt hem om zijn grote gastvrijheid; hij is niet alleen mijn huiswaard, maar ook die van de gehele gemeente. Hij was een man, die hun allen hulpe bood als de gelegenheid daartoe zich voordeed; die zijn huis opende voor de gemeentelijke vergaderingen; die de rust verzekerde van de gemeente door alle Christelijke vreemdelingen te herbergen, die tot hem kwamen.

U groet Erastus de rentmeester der stad; weer een andere; met de stad wordt Korinthe bedoeld, vanwaar uit de brief verzonden werd. Deze schijnt een man van eer en aanzien geweest te zijn; een publiek persoon, rentmeester of ontvanger. Niet vele machtigen of rijken worden geroepen, maar toch enkele. Zijn rang en eer en betrekking weerhielden hem niet van met Paulus om te gaan en voor het welzijn der gemeente te arbeiden, en wel naar het schijnt in het werk der bediening, want hij wordt gelijk met Timotheüs genoemd in Hand. 19:22, en wordt vermeld in 2 Tim. 4:20. Het was geen verlaging voor de rentmeester der stad om prediker van het Evangelie te zijn. Quartus wordt ook vermeld en de broeder genoemd, want één is onze Vader, namelijk Christus, en wij zijn allen broeders.

Romeinen 16:25-27🔗

De apostel besluit thans zijn brief met een voortreffelijke omschrijving van de heerlijkheid des gezegenden Gods; alles moest bij hem uitlopen op de prijs en de verheerlijking van God en hij trachtte er altijd naar om alles tot Hem te doen zijn, omdat alles van Hem en door Hem is. Hij ademt om zo te zeggen voor de Romeinen zijn ziel uit in de verheerlijking van God, en wil tot het doel van zijn brief maken wat zijn levensdoel was. Merk op:

I. Een omschrijving van Gods Evangelie, welke voorkomt in een tussenzin, omdat Paulus hier gelegenheid vindt om van het Evangelie te spreken als van het middel, waardoor God zijn macht over de zielen bevestigt, en als de regel van die bevestiging. Hij bevestige u naar mijn Evangelie. Paulus noemt het zijn Evangelie, omdat hij er de prediker van was en er zo in roemde. Sommigen menen dat hij hier bepaald doelt op de verklaring, uitlegging en toepassing van de leerstelling des Evangelies, welke hij in deze brief gegeven had; maar het ziet veel meer op al het prediken en schrijven van al de apostelen, van wie Paulus een der voornaamste was. Door hun woord werd het Woord aan de anderen gebracht, Joh. 17:20. Dienaren zijn gezanten en het Evangelie is hun zendbrief. Paulus had hoofd en hart zo vervuld van het Evangelie, dat hij het moeilijk kon noemen zonder in een uitwijding over zijn aard en uitnemendheid te treden.

1. Het was de prediking van Jezus Christus. Christus zelf was er de Prediker van; het begon gesproken te worden door de Heere, Hebr. 2:3. De Heere Jezus vond zoveel behagen in Zijn werk, dat Hij tot onze verlossing op zich genomen had, dat Hij er zelf de eerste mededeling van deed. Of: Christus is er de Hoofdinhoud en het voorwerp van: Jezus Christus is de samenvatting van het gehele Evangelie; Jezus Christus en die gekruist. Wij prediken niet onszelf, zegt Paulus, maar Christus Jezus, onze Heere. De zielen worden bevestigd door de duidelijke, volle verkondiging van Jezus Christus.

2. Het is de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, maar nu geopenbaard is en door de profetische schriften bekend gemaakt. Het hoofdonderwerp van het Evangelie is een verborgenheid. Onze verlossing en zaligmaking door Jezus Christus, in haar grondslag, wijze van uitvoering en gevolgen, zijn buiten allen twijfel een grote verborgenheid der godzaligheid, 1 Tim. 3:16. Daaruit blijkt de eer van het Evangelie; het is geen gewoon ongewijd ding, door het menselijk vernuft uitgevonden, maar het bewonderingwaardige voortbrengsel van de eeuwige wijsheid en de raad Gods en heeft in zich zulk een onbereikbare hoogte en zulk een onpeilbare diepte, dat die alle verstand te boven gaan. Het is een verborgenheid, waarin de engelen begerig zijn in te zien, zonder er de bodem van te kunnen vinden. En toch is, geprezen zij God, zoveel van die verborgenheid geopenbaard als voldoende is om ons in de hemel te brengen, indien wij niet moedwillig op zo grote zaligheid geen acht geven. Merk op:

A. Deze verborgenheid was van de tijden der eeuwen verzwegen, chronois aiooniois sesigmenon. Zij was in stilte verborgen gehouden van eeuwigheid, zo lezen sommigen: à temporibus aeternis; zij is geen nieuwe, opzienbarende mededeling, geen pasgebeurde uitvinding, maar zij dagtekent van de dagen der eeuwigheid en het voornemen van Gods eeuwige liefde. Vóór de grondlegging der wereld was die verborgenheid verborgen in God, Ef. 3:9.

Of van de tijden der eeuwen: sedert de aanvang der wereld. Gedurende al de eeuwen van het Oude Testament werd deze verborgenheid betrekkelijk geheim gehouden in de typen en schaduwen der ceremoniële wet en de duistere voorzeggingen der profeten, welke er wel op doelden, maar zo dat zij niet sterk konden zien op het einde van al deze dingen, 2 Cor. 3:13. Zo was zij van eeuwen en van geslachten verborgen, zelfs voor de Joden; veel meer nog voor de heidenen, die in de duisternis zaten en er zelfs in ‘t geheel geen begrip van hadden. Zelfs de discipelen van Christus verkeerden, vóór zijn opstanding en hemelvaart, nog in velerlei opzicht in duisternis ten aanzien van de verlossing; die was hun veelszins nog een verborgenheid en hun voorstelling ervan was zeer omwolkt en verward. Zulk een geheim was zij gedurende vele eeuwen. Maar:

B. Zij is nu geopenbaard. Het voorhangsel is gescheurd, de avondschaduwen zijn verdwenen, het leven en de onverderfelijkheid zijn aan het licht gebracht door het Evangelie en de Zon der gerechtigheid is over de aarde opgegaan. Paulus beweert niet dat hij het alleen-bezit van deze ontdekking heeft of dat hij alleen dit wist; nee, zij is aan vele anderen ook bekend gemaakt. Maar hoe is zij nu geopenbaard door de profetische schriften?

Zeker doordat de gebeurtenis nu de beste uitlegging van de profetische schriften des Ouden Testaments gegeven heeft. De vervulling was haar verklaring. De prediking van de profeten, voor zover die op deze verborgenheid betrekking had, was voor een groot deel duister en onbegrijpelijk voor de eeuwen waarin zij leefden; maar de geschriften der profeten, de dingen die zij op schrift hebben achtergelaten, zijn nu niet alleen duidelijk op zichzelf, maar zij hebben deze verborgenheid aan alle volken doen kennen. Het Oude Testament ontleent niet alleen licht aan, maar werpt ook licht op de openbaring van het Nieuwe Testament. Gelijk het Nieuwe Testament het Oude verklaart, zo geeft het Oude Testament, bij wijze van vergelding, veel inzicht in het Nieuwe. Daardoor profeteren de profeten des Ouden Testaments nu nog, terwijl hun profetieën vervuld zijn, voor vele volken, natiën en tongen. Dit wordt duidelijk gemaakt door Openb. 10:11, waaraan deze woorden ontleend zijn. Het is nu gebleken dat Christus de Schat was, die in het Oude Testament verborgen was. Van Hem geven alle profeten getuigenis, Luk. 24:27.

C. Het is geopenbaard naar het bevel des eeuwigen Gods; het voornemen, de raad en het besluit van God van eeuwigheid; en de opdracht en de aanstelling werden gegeven eerst aan Christus en daarna aan zijn apostelen in de volheid des tijds. Zij ontvingen het bevel van de Vader om te doen wat zij deden in de verkondiging des Evangelies. Indien iemand mocht tegenwerpen: "Waarom was deze verborgenheid zo lang geheim gebleven en is zij nu pas geopenbaard? Laat hem dan berusten in de wil van God, die de vrijmachtige Opperheer is en geen rekenschap geeft van zijn daden. Het gebod van de eeuwigen God was genoeg om de apostelen en dienaren van het Evangelie in hun prediking te machtigen. Den eeuwigen God. Deze eigenschap van eeuwigheid wordt hier aan God zeer eigenaardig toegeschreven.

a. Hij is van eeuwigheid, hetgeen aanduidt dat, hoewel Hij deze verborgenheid van de tijden der eeuwen verzwegen heeft en haar eerst kort geleden geopenbaard, Hij haar toch van eeuwigheid, van vóór de grondlegging der wereld, had beraamd en vastgesteld. De eden en het verbond en het geschreven woord zijn slechts afschriften van de eed en het verbond, die van eeuwigheid tussen de Vader en de Zoon bestonden; deze zijn de uittreksels, maar die andere zijn de oorspronkelijke.

b. Hij is tot eeuwigheid; hetgeen te kennen geeft de eeuwigdurendheid van Zijn openbaring en haar eeuwige gevolgen voor ons. Wij behoeven nooit uit te zien naar een nieuwe openbaring, maar moeten bij deze blijven en er in berusten; want deze is naar het bevel van de eeuwigen God. Christus in het Evangelie is dezelfde gisteren, en heden en tot in eeuwigheid.

D. Zij is bekend gemaakt onder al de heidenen, tot gehoorzaamheid des geloofs. Van de uitbreiding dezer openbaring wordt zeer dikwijls gewag gemaakt. Vroeger was God alleen in Juda bekend, maar nu in Christus gaat de zaligheid over de gehele aarde, onder al de heidenen, onder alle volken. En de bedoeling daarvan is zeer opmerkenswaardig; die is gehoorzaamheid des geloofs; opdat zij mogen geloven en gehoorzamen, het aannemen en er zich door laten regeren.

Het Evangelie is geopenbaard, niet om er over te spreken en te redetwisten, maar om er zich aan te onderwerpen. De gehoorzaamheid des geloofs is de gehoorzaamheid, die betoond wordt aan het woord des geloofs, Hand. 6:7, en gewerkt wordt door de genade des geloofs. Ziehier, wat het ware geloof is: dat hetwelk werkt in gehoorzaamheid; - en wat de rechte gehoorzaamheid is: die welke ontspringt uit het geloof; - en wat de bedoeling van het Evangelie is; ons tot die beide te brengen.

II. Een lofverheffing van dien God, Wiens Evangelie het is, Hem toeschrijvende de heerlijkheid in der eeuwigheid, vers 27. Hem erkennende als de heerlijke God en Hem als zodanig aanbiddende, met de eerbiedigste toewijding, begerende en hijgende om dit werk te verrichten met de heilige engelen, waar wij het tot in alle eeuwigheid zullen doen. Dat is God prijzen en Hem in der eeuwigheid heerlijkheid brengen.

1. De onderwerpen van deze dankzegging. Wanneer wij God danken moeten wij gedenken aan Zijn gunstbewijzen en die noemen; door God te danken en te aanbidden beroepen wij ons op Zijn volmaaktheden. Twee van Zijn voornaamste eigenschappen worden hier genoemd.

A. Zijn macht, vers 25. Hem nu, die machtig is u te bevestigen. Niets minder dan de Goddelijke macht bevestigt de heiligen. Wanneer wij letten op hun geneigdheid tot vallen, op de werkzaamheid van hun geestelijke vijanden om hen te overmeesteren en ten val te brengen, en de veelbewogen tijden waarin zij dikwijls leven, zien wij dat niets minder dan een almachtige kracht hen kan bevestigen. De macht van God, welke aangewend wordt voor de bevestiging van de heiligen is en behoord te zijn het onderwerp van onze dankzegging, Judas 24: Hem nu die machtig is u van struikelen te bewaren. Door Gode de heerlijkheid van deze macht te geven, kunnen en moeten wij er voor onszelf de vertroosting van verkrijgen; dat welke ook onze twijfelingen, en moeilijkheden en vrezen mogen zijn, onze God, dien wij dienen, machtig is ons te bevestigen, 1 Petrus 1:5; Joh. 10:29.

B. Zijn wijsheid, vers 27. De alleen wijze God. Machtsoefening zonder het aanwenden van wijsheid, en openbaring van wijsheid zonder het vermogen om ze te gebruiken, zijn gelijk ijdel en vruchteloos. Maar beide samen verenigd en beide oneindig vormen een volmaakt wezen. Hij is de alleen Wijze. Niet de Vader alleen is wijs, zonder de Zoon; maar Vader, Zoon en Heilige Geest, drie Personen in één God, de alleen Wijze in vergelijking met alle schepselen. De mens, het wijste van alle schepselen der lagere wereld, wordt geboren als het veulen van de wilden woudezel; ja de engelen zelf zijn in vergelijking met God, met dwaasheid bevlekt. Hij alleen is volkomen en onfeilbaar wijs. Hij is oorspronkelijk wijs in en door Zichzelf, want Hij is de Oorsprong en Springader van al de wijsheid der schepselen, de Vader van alle lichten van wijsheid, welke enig schepsel kan beweren te bezitten, Jak. 1:17; want met Hem Zijn sterkte en wijsheid; de verleider en de verleide zijn beiden in Zijn hand.

2. De Middelaar van deze prijs. Door Jezus Christus, de alleen wijze God door Jezus Christus, lezen sommigen hier. In en door Jezus Christus openbaart God zich aan de wereld als de alleen wijze God; want Hij is de wijsheid Gods en de kracht Gods. Of liever zoals in onze vertaling staat: de alleen wijze God zij door Jezus Christus de heerlijkheid tot in eeuwigheid.

Al de verheerlijking, welke de gevallen mens Gode kan brengen, moet, zal zij Hem welbehaaglijk zijn, gaan door de handen van de Heere Jezus. Want in Hem alleen zijn onze personen en onze daden Gode aangenaam, en in Hem alleen kunnen zij dat zijn. Daarom moeten wij Zijn gerechtigheid vermelden, en de Zijne alleen; die, gelijk Hij de Middelaar van al onze gebeden is, ook is en in alle eeuwigheid zijn zal de Middelaar van al onze lofverheffing.